ECLI:NL:RBNHO:2019:6843

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2870
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wmo 2015

Op 16 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.R.S. Ramhit, een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, had op 3 april 2019 de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij niet tot de doelgroep zou behoren. Verzoekster had eerder al bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit was ongegrond verklaard op 4 juni 2019.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in een moeilijke situatie verkeert, met twee kinderen en een ernstig zieke vader. Ondanks haar verzoek om opvang, concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoekster voldoende zelfredzaam is en in staat om met hulp van haar sociale netwerk te functioneren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening door verweerder terecht was, omdat verzoekster in de periode voorafgaand aan de uitspraak in staat was gebleken om onderdak te vinden bij haar familie. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoeksters om aan te tonen dat zij niet in staat is om met behulp van haar netwerk te voorzien in haar eigen onderdak, en dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015 gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2870 en 19/2610

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. A. van Fulpen en mw. M.A.W. van Duivenvoorde).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door verzoekster gevraagde maatwerkvoorziening opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 geweigerd.
Bij besluit van 4 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende omstandigheden en feiten:
2.1.
Verzoekster woonde met haar twee kinderen en haar inmiddels ex-partner in Lage Zwaluwe. In het dossier zitten meldingen van huiselijk geweld. Nadat de relatie is beëindigd, heeft zij zich op 24 oktober 2018 gemeld bij de BCT. Op 29 oktober 2018 heeft zij zich bij verweerder gemeld voor opvang op grond van de Wmo 2015. Verzoekster verblijft op dat moment met haar kinderen op het adres van haar ouders in Haarlemmermeer. Haar vader is ernstig ziek. Bij brief van 14 november 2018 heeft verweerder de melding afgesloten omdat verzoekster niet in de gemeente Haarlemmermeer woonachtig is.
Verzoekster is in januari 2019, met terugwerkende kracht per 31 oktober 2018, samen met haar 2 kinderen ingeschreven op het adres van haar ouders in Haarlemmermeer.
2.2.
Op 2 januari 2019 heeft verzoekster verweerder gevraagd om een besluit. Verweerder heeft dit verzoek weer als melding voor opvang opgevat en het onderzoek gestart. Verzoekster is gevraagd gegevens en een ondertekend gespreksverslag in te dienen. Na enige correspondentie heeft verweerder bij brief van 12 maart 2019 de melding afgesloten omdat verzoekster het gespreksverslag niet heeft ingevuld en ondertekend en er geen aanvraag Wmo 2015 tot stand is gekomen.
2.3.
Op 6 maart 2019 heeft de gemachtigde verweerder verzocht een besluit te nemen naar aanleiding van de melding van 2 januari 2019. Het door verzoekster ingediende bezwaarschrift wordt later ingetrokken nadat verweerder heeft toegegeven dat de afhandeling formeel niet goed is gegaan.
2.4.
Bij besluit van 3 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de door verzoekster gevraagde maatwerkvoorziening opvang in het kader van de Wmo 2015 geweigerd. Aan de afwijzing ligt ten grondslag dat verzoekster niet tot de doelgroep behoort. Verzoekster is volgens verweerder voldoende zelfredzaam en in staat om zich op eigen kracht en met hulp van personen uit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
2.5.
Bij het bestreden besluit in bezwaar van 4 juni 2019 worden de bezwaren ongegrond verklaard. De afwijzing is onverkort gehandhaafd.
2.6.
Hangende het bezwaar heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 april 2019 toegewezen in die zin dat verweerder is opgedragen verzoekster en haar twee kinderen tot zes weken na het besluit op bezwaar noodopvang in een passende ruimte te verlenen op grond van de volgende overwegingen:
“Het bezwaar van verzoekster heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een moeilijke situatie bij verzoekster thuis. Zij woont met haar dochter van 3 en een baby bij haar ouders in een kleine woning. Verzoekster en haar kinderen hebben daar één slaapkamer ter beschikking. Haar vader is zeer ernstig ziek. Er zijn spanningen in het gezin wegens de ziekte van haar vader en vanwege de verbroken relatie met de vader van haar kinderen. Ook is sprake van een klein inkomen in de vorm van bijstandsuitkering van circa € 600,- per maand, wat het lastig maakt een woning in de gemeente Haarlemmermeer te vinden. Verzoekster heeft onweersproken gesteld dat zij wel familie en vrienden in de regio Haarlemmermeer heeft die ze kan bezoeken maar dat ze daar niet kan verblijven. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan te nemen dat dit anders is. De stelling van verweerder dat verzoekster met behulp van maatschappelijke begeleiding van bijvoorbeeld Stichting Meerwaarde de problemen thuis kan verminderen, heeft verweerder niet concreet onderbouwd. Dit geldt ook voor de stelling dat zij met hulp van Stichting Meerwaarde binnen korte termijn een geschikte woning buiten de regio kan verkrijgen, hetgeen verzoekster zelf al geprobeerd heeft”.
2.7.
Bij besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder in verband met de door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 25 april 2019 getroffen voorlopige voorziening een opvangvoorziening toegekend. Verzoekster is daarbij in aanmerking gebracht voor opvang, samen met haar twee kinderen, voor de periode van 25 april 2019 tot 29 april 2019 op de locatie [locatie 1] en vanaf 29 april 2019 tot 7 juni 2019 op de locatie [locatie 2] .
2.8.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en op 10 mei 2019 verzocht een voorlopige voorziening (1) te treffen. Volgens verzoekster is geen sprake van een passende maatwerkvoorziening. Daarbij heeft zij gewezen op de afstand van 140 km en gesteld dat deze niet conform de rechterlijke uitspraak en niet in belang van de kinderen is.
2.9.
Omdat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden opvangvoorziening heeft verweerder bij besluit van 9 mei 2019 deze voorziening weer ingetrokken.
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt en op 17 mei 2019 verzocht een voorlopige voorziening (2) te treffen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij per direct de woning van haar ouders dient te verlaten, omdat de situatie onhoudbaar is geworden en dat de aangeboden opvangvoorziening niet passend is in haar situatie.
2.10.
Op 8 mei 2019 was tevens een voorlopige voorziening (3) gevraagd in het kader van een bezwaarprocedure tegen het besluit van 2 mei 2019 tot afwijzing van een urgentieaanvraag.
2.11.
De drie voorlopige voorzieningen zijn behandeld op zitting op 29 mei 2019. De voorzieningenrechter heeft vervolgens partijen opgedragen in gesprek te gaan voor het vinden van een oplossing omdat de eerdere voorlopige voorziening van 25 april 2019 nog van kracht was, namelijk tot zes weken na besluit op bezwaar, en verweerder niet had gevraagd om opheffing van die voorlopige voorziening.
Daarop heeft verweerder verzoekster en haar kinderen op 3 juni 2019 opvang aangeboden in [plaats 2] . Verzoekster heeft dat aanbod geaccepteerd. Op dit moment ontvangt verzoekster een bijstandsuitkering minus woonkosten.
2.12.
Verweerder heeft op 24 juni 2019 aan de rechtbank aangegeven dat verzoekster geen procesbelang meer heeft bij de 3 voorlopige voorzieningen. Wat betreft het besluit van 7 mei 2019 tot tijdelijke toekenning van opvang heeft verweerder gewezen op de opvang die verzoekster op dat moment heeft. Wat betreft het besluit van 9 mei 2019 tot beëindiging/intrekking van de aangeboden opvangvoorziening, heeft verweerder erop gewezen dat besluit te hebben ingetrokken, onder vergoeding van de gemaakte proceskosten. Wat betreft de geweigerde urgentie heeft verweerder erop gewezen dat op 9 juli 2019 de hoorzitting in bezwaar plaatsvindt en er, gelet op verhandelde op de zitting van 29 mei 2019 geen sprake (meer) is van enig spoedeisend belang. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden. Verzoekster heeft voormelde 3 verzoeken om voorlopige voorzieningen niet ingetrokken en verzocht om uitspraak te doen. Dit is nog niet gebeurd.
2.13.
Inmiddels heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 4 juni 2019 en verzocht hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen, omdat de tijdelijke opvangvoorziening op 16 juli 2019 afloopt en dan nog niet beslist zal zijn in de urgentieprocedure. Dit is het verzoek dat thans voorligt.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1.
Vaststaat dat de door verweerder voor verzoekster getroffen opvangvoorziening per 17 juli 2019 afloopt. Verzoekster stelt dat zij dan met haar kinderen op straat staat. Zij kan niet meer bij haar ouders terecht omdat haar vader terminaal ziek is en rust nodig heeft. Vanwege de ziekte van haar vader moet zij ook in de buurt zijn zodat zij haar ouders kan ondersteunen. Haar oudste dochter [naam] is hier afgelopen periode naar de peuterspeelzaal gegaan en inmiddels heeft verzoekster samen met haar dochter al een school in de buurt uitgezocht. [naam] wordt vier jaar in augustus. Verzoekster doet er alles aan om aan woonruimte te komen, maar het lukt gewoon niet. Stichting Meerwaarde kan niet meer hulp bieden. Verzoekster is aan het eind van haar latijn.
3.2.
Voor de vraag of verzoekster behoort tot de doelgroep van de maatschappelijke opvang, is artikel 1.2.1, aanhef en onder c van de Wmo 2015 het uitgangspunt. Uit die bepaling volgt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van de Wmo 2015 in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening bestaande uit opvang, indien hij door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
3.3.
Verzoekster is naar de gemeente Haarlemmermeer gekomen na een relatiebreuk omdat zij hier is opgegroeid en hier haar sociale netwerk heeft. Dit sociale netwerk heeft haar tijdelijk opgevangen. Verzoekster valt niet onder de zogenaamde doelgroep van de Openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz). Zij heeft geen verslavingen, geen schulden en is geen zorgmijder. Dit betekent dat in beginsel kan worden aangenomen dat verzoekster zelfredzaam geacht kan worden. Verzoekster stelt evenwel inmiddels helemaal op te zijn, hetgeen goed voorstelbaar is. Dit maakt echter nog niet dat er persoonlijke omstandigheden zijn die haar belemmeren bij het vinden van woonruimte. Uit het dossier blijkt ook duidelijk dat verzoekster de relevante instanties weet te vinden en actief op zoek is naar woonruimte. Zij wordt daarom zelfredzaam geacht. Dat verzoekster er desondanks nog niet in is geslaagd woonruimte te vinden, leidt niet tot een ander oordeel. Dat ligt veeleer in het feit dat sociale woonruimte, zeker in de randstad, een schaars goed is.
2.3.
Vaststaat verder dat verzoekster in de periode van oktober 2019 tot 3 juni 2019 ook daadwerkelijk in staat is gebleken te voorzien in onderdak, in die zin dat zij met haar kinderen onderdak heeft gekregen bij haar zus en bij haar ouders. Uit het dossier blijkt dat er sprake is van een goed familienetwerk waarbij wederzijds voor elkaar wordt gezorgd. Verzoekster heeft ook aangegeven dicht bij haar ouders te moeten blijven om haar ouders te ondersteunen, bijvoorbeeld om met haar vader naar het ziekenhuis te gaan. Verzoekster heeft er in de afgelopen periode ook, gedurende ruim een maand, voor gekozen om geen gebruik te maken van de haar geboden opvang die in haar ogen niet passend was. Dat doe je niet als er geen alternatief is.
2.4.
Sinds 3 juni 2019 is verzoekster samen met haar kinderen tijdelijk opgevangen in vakantieparken in de omgeving, maar niet valt in te zien waarom verzoekster als die tijdelijke opvangvoorziening wegvalt, niet kan terugvallen op haar netwerk. Dat de vader van verzoekster zeer ernstig ziek is en het een alles behalve ideale situatie is om bij haar ouders met haar kinderen te verblijven, is zeer invoelbaar. Het betekent evenwel niet dat verzoekster en haar kinderen daadwerkelijk dakloos zullen worden bij beëindiging van de opvangvoorziening door verweerder.
2.5
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder de maatwerkvoorziening terecht geweigerd heeft.
3. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.