Op 16 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. W.R.S. Ramhit, een voorlopige voorziening vroeg na de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, had op 3 april 2019 de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij niet tot de doelgroep zou behoren. Verzoekster had eerder al bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit was ongegrond verklaard op 4 juni 2019.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in een moeilijke situatie verkeert, met twee kinderen en een ernstig zieke vader. Ondanks haar verzoek om opvang, concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoekster voldoende zelfredzaam is en in staat om met hulp van haar sociale netwerk te functioneren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening door verweerder terecht was, omdat verzoekster in de periode voorafgaand aan de uitspraak in staat was gebleken om onderdak te vinden bij haar familie. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoeksters om aan te tonen dat zij niet in staat is om met behulp van haar netwerk te voorzien in haar eigen onderdak, en dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015 gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.