ECLI:NL:RBNHO:2019:6845

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2865
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening WMO-opvang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een maatwerkvoorziening opvang had aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer had de aanvraag van verzoeker op 24 mei 2019 afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 16 juli 2019 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker in staat was om met hulp van zijn netwerk in de samenleving te functioneren. Verweerder had vastgesteld dat verzoeker een eigen inkomen had en geen persoonlijke omstandigheden die het zoeken naar woonruimte belemmerden. Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 6 juni 2019 was afgewezen, omdat het verzoek niet binnen het toepassingsbereik van de Wmo viel. In het nieuwe verzoek voerde verzoeker aan dat hij per 1 juli 2019 dakloos zou worden en niet meer zelfredzaam was, met ernstige psychische klachten en schuldenproblematiek.

De voorzieningenrechter concludeerde echter dat verzoeker en zijn gezin op dat moment feitelijk niet dakloos waren, omdat zij een opvangplek binnen hun netwerk hadden geregeld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een noodsituatie die onmiddellijke interventie vereiste. De voorzieningenrechter adviseerde verzoeker om zich breed te oriënteren op de woningmarkt en hulp te zoeken bij instanties zoals MeerWaarde. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2865
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juli 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Willems en D. Ring).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting op 16 juli 2019. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en kind, en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op 11 april 2019 heeft verzoeker bij verweerder een aanvraag ingediend om een maatwerkvoorziening opvang op grond van de Wmo 2015. Bij besluit van 24 mei 2019 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend. Hangende bezwaar is een voorlopige voorziening gevraagd. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 6 juni 2019 afgewezen. De voorzieningenrechter heeft – kort samengevat – overwogen dat het verzoek in de kern zag op financiële bemiddeling in het vinden van woonruimte en dat naar vaste jurisprudentie buiten het toepassingsbereik van de Wmo valt. Op 27 juni 2019 heeft verzoeker zich opnieuw gemeld bij verweerder en gevraagd om opvang in het kader van de Wmo, in verband met gewijzigde omstandigheden. Ook heeft hij op 30 juni 2019 in het kader van de nog lopende bezwaarprocedure opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
3. Aan het afwijzende besluit ligt ten grondslag dat verweerder verzoeker in staat acht om zich op eigen kracht en met hulp van andere personen uit zijn netwerk te handhaven in de samenleving. Verweerder heeft geconcludeerd dat verzoeker een eigen inkomen heeft en geen sprake is van persoonlijke omstandigheden die een belemmering vormen bij het zoeken van woonruimte. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat is gebleken dat verzoeker een goed contact heeft met zijn netwerk, dat er een gezamenlijk inkomen is van netto € 2400,- en dat er voor de schulden die er zijn zelf een regeling is getroffen. Verder is geen sprake van verslavingsproblemen, psychische problemen of opvoedingskwesties. Ook is verzoeker geen zorgmijder. Hij is actief in het benaderen van instanties en het zoeken naar woonruimte.
4. In het (nieuwe) verzoek om een voorlopige voorziening voert verzoeker aan dat zich gewijzigde omstandigheden voordoen. Per 1 juli 2019 wordt de woning ontruimd en is sprake van (feitelijke) dakloosheid. Ook is hij niet meer zelfredzaam. Hij heeft zelfmoordneigingen en lijdt aan een depressie. De andere gezinsleden hebben door de stress ook allerlei klachten. Tevens is sprake van ernstige schuldenproblematiek. Aan de vrijgevigheid van zijn vrienden is een einde gekomen. Het inkomen is te weinig om in aanmerking te kunnen komen voor een particuliere huurwoning. Hij en zijn gezin zijn dus afhankelijk van de gemeente. Verweerder heeft een onjuiste belangenafweging toegepast. De situatie is onhoudbaar. Dit levert een desastreuze noodsituatie op.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker en zijn gezin op dit moment feitelijk niet dakloos zijn. Verzoeker heeft binnen zijn netwerk een opvangplek kunnen regelen, in ieder geval tot 1 augustus 2019. Verzoeker zal met behulp van zijn netwerk of anderszins, zoals via begeleiding door MeerWaarde, zelf in huisvesting moeten voorzien. Verzoeker werkt en heeft een eigen inkomen, waarmee hij ook in staat moet worden geacht dit te doen. Dat verzoeker en zijn gezin dermate ernstige psychische of lichamelijke klachten hebben of dat de schuldenproblematiek dusdanig ernstig is dat een onmiddellijke interventie via verweerder vereist is, blijkt nergens uit. Verzoeker heeft dit in ieder geval niet met duidelijke (medische) stukken onderbouwd.
De voorzieningenrechter drukt verzoeker hierbij op het hart dat hij zich zo breed mogelijk zal moeten oriënteren op de woningmarkt. Van belang kan zijn dat hij daarbij hulp zoekt, bijvoorbeeld via Meerwaarde, om hem (beter) wegwijs te maken en te attenderen op alle mogelijke wegen.
De voorzieningenrechter voegt hieraan nog toe dat het niet onmogelijk is dat het netwerk van verzoeker, wat kennelijk vooral bestaat uit leden van het kerkgenootschap, op enig moment uitgeput zal kunnen raken. Dan doet zich een andere situatie voor en kan verzoeker zich altijd opnieuw tot verweerder wenden en vragen om maatschappelijke opvang. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat van belang is dat de situatie niet dusdanig uit de hand loopt dat verzoeker zijn (vaste) baan zal kwijtraken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het echter vooralsnog niet uitgesloten dat er per 1 augustus 2019 of kort daarna een oplossing is, al dan niet via een alternatieve opvangplek. Hetgeen is aangevoerd acht de voorzieningenrechter onvoldoende zwaarwegend om verweerder thans op te dragen een voorziening te treffen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.