In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Easyjet, na de annulering van hun vlucht EZY 2730 van Amsterdam-Schiphol naar Milaan op 29 februari 2016. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. Easyjet heeft de annulering verdedigd door te stellen dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een olielek dat leidde tot een sluiting van een landingsbaan op Londen Gatwick, waardoor de bemanning haar werkuren overschreed.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht vaststaat en dat Easyjet niet heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat Easyjet meer onderbouwing had moeten geven voor de doorwerking van deze omstandigheden, gezien de tijdsafstand tussen de annulering en de eerder opgetreden vertraging. De vordering van de passagiers tot betaling van € 1.250,00 werd toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de annulering.
Daarnaast vorderden de passagiers buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden afgewezen omdat niet was aangetoond dat de verrichte werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijke handelingen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagiers, aangezien Easyjet ongelijk kreeg in deze zaak. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.