ECLI:NL:RBNHO:2019:7045

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
19.005738 en 19.005744
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vergoeding van kosten in het kader van rijgeschiktheidsonderzoek na invordering rijbewijs

Op 18 juni 2019 heeft mr. A. Leibbrand, advocaat, een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, namens verzoeker, die om een vergoeding van kosten ten laste van de Staat vroeg. De kosten, ter hoogte van € 1.146,-, waren gemaakt in verband met een rijgeschiktheidsonderzoek bij het CBR, na de invordering van het rijbewijs van verzoeker. De officier van justitie heeft niet gereageerd op het verzoek. De rechtbank heeft op 14 augustus 2019 de raadsvrouw geïnformeerd dat zij voornemens was het verzoek af te wijzen, omdat de kosten in het kader van de vorderingsprocedure van de Wegenverkeerswet waren gemaakt en niet in het kader van de strafzaak. De raadsvrouw heeft hiermee ingestemd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen verzoeker op 21 mei 2019 is geëindigd met vrijspraak. Het rijbewijs was van 13 juli 2018 tot 10 augustus 2018 ingenomen. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor het rijgeschiktheidsonderzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen, maar kent wel een vergoeding van € 570,- toe voor de schade door de invordering van het rijbewijs en de kosten van de raadsvrouw voor het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank wijst het overige verzoek af en beveelt de uitbetaling van de toegekende vergoeding aan de advocaat van verzoeker.

De beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos en is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019. De officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen, terwijl verzoeker binnen een maand na betekening van de uitspraak hoger beroep kan aantekenen. De termijnen kunnen verkort worden indien afstand wordt gedaan van het recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 19.005738 en 19.005744
Parketnummer: [parketnummer]
Uitspraakdatum: 23 augustus 2019
Beschikking(art 164 WVW 1994 en art. 591a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 18 juni 2019 is ter griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, ingekomen een door mr. A. Leibbrand, advocaat, ingediend verzoekschrift van
[verzoeker], verzoeker,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te (1702 CK), Heerhugowaard, Deimoslaan 9, ten kantore van
mr. A. Leibbrand, voornoemd.
Het verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
  • € 290,-, terzake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de invordering van het rijbewijs in voormelde strafzaak;
  • € 1.146,-, terzake gemaakte kosten door verzoeker met betrekking tot een rijgeschiktheidsonderzoek bij het CBR;
  • € 280,-, wegens de kosten van bijstand met betrekking tot het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld, d.d. 1 juli 2019, om te reageren op het verzoek, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft de raadsvrouw op 14 augustus 2019 gemaild voornemens te zijn het verzoekschrift met betrekking tot de gevraagde vergoeding van € 1.146,-, af te wijzen nu deze kosten zijn gemaakt in het kader van de vorderingsprocedure ex artikel 130 – 134a van de Wegenverkeerswet 1994 en niet in het kader van de strafzaak (ECLI:NL:GHSGR:2007:1118).
De raadsvrouw heeft op 14 augustus 2019 via een email gereageerd akkoord te gaan met het voornemen van de rechtbank.

2.Beoordeling

De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door het onherroepelijk worden van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 mei 2019, waarbij verzoeker van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het rijbewijs van verzoeker is ingenomen geweest van 13 juli 2018 tot 10 augustus 2018, derhalve 29 dagen.
Het namens verzoeker ingediende verzoekschrift is tijdig ingediend.
Op de voet van het bepaalde in artikel 591a jo artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering kan de gewezen verdachte – indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten van een raadsvrouw.
De rechtbank acht in dit geval gronden aanwezig die de toekenning van een vergoeding rechtvaardigen.
De raadsvrouw verzoekt om een vergoeding van € 1.146,- wegens gemaakte kosten door verzoeker ten behoeve van een rijgeschiktheidsonderzoek bij het CBR. Deze kosten komen naar oordeel van de rechtbank niet in aanmerking voor vergoeding nu deze kosten zijn gemaakt in het kader van de vorderingsprocedure ex artikel 130 – 134a van de Wegenverkeerswet 1994 en niet in het kader van de strafzaak (ECLI:NL:GHSGR:2007:1118).
Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op de wijze als hieronder is aangegeven.

3.Beslissing

De rechtbank:
Kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 570,-(zegge: vijfhonderd zeventig euro), welk bedrag als volgt is samengesteld:
€ 290,- terzake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de invordering van het rijbewijs in voormelde strafzaak;
€ 280,- wegens de kosten van een raadsvrouw voor de opstelling en indiening van het verzoekschrift.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de uitbetaling door de griffier van deze rechtbank van de bij deze beschikking aan verzoeker toegekende vergoeding op de derdengeldrekening van verzoekers advocaat, bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van de Stichting Beheer Derdengelden J.J.C. Engels Advocatenkantoor, onder vermelding van “dossiernaam [verzoeker] .”

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Dambrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.
Informatie bij deze beschikking
Voor zover er in deze uitspraak een bedrag is toegewezen kan de opdracht tot uitbetaling van dit bedrag pas worden gegeven nadat de beslissing onherroepelijk is geworden. Bijgaande beschikking is op dit moment nog niet onherroepelijk; de officier van justitie heeft 14 dagen de tijd om hoger beroep in te stellen en voor de verzoekende partij is binnen een maand (30 dagen) na betekening van deze uitspraak hoger beroep mogelijk. Genoemde termijnen kunnen worden bekort wanneer ter griffie afstand wordt gedaan van het recht op het instellen van hoger beroep.
U kunt op de volgende wijze ter griffie afstand doen van het recht op het instellen van hoger beroep:
  • (als verzoeker) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank;
  • (als advocaat) in persoon bij de informatiebalie van onze rechtbank, indien u verklaart daartoe door verzoeker te zijn gevolmachtigd;
  • (in het geval dat noch verzoeker noch de advocaat in de gelegenheid is om in persoon bij de informatiebalie afstand te doen) door aan een medewerker van de strafgriffie daartoe een schriftelijke bijzondere volmacht te verlenen.