Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 12 juli 2019, met (aanvullende) producties;
- de door de Gemeente in het geding gebrachte producties;
- de mondelinge behandeling van 28 augustus 2019, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
2.De feiten
goedgekeurd door [C.]
Gisteren dacht ik alles te hebben geregeld met de Gemeente, Aanwezig waren de heren [C.], [D.],[E.],[A.] en ondergetekende.
Ik wil U op de hoogte stellen dat de door architect dhr [A.] aangepaste tekeningen zijn goedgekeurd door de welstandscommissie.
Let op!:Ondanks de positieve uitkomst van dit vooroverleg blijft de op 12 juli 2018 opgelegde bouwstop onverkort van kracht. De bouwstop wordt pas opgeheven indien en zodra de officiële omgevingsvergunning is verleend.”
eerste deel trapbetaling”. Op 4 december 2018 heeft [eiser] een tweede factuur gestuurd ter hoogte van wederom ter € 60.500, inclusief BTW, met als omschrijving “
tweede deel trapbetaling”. Ondanks verschillende sommaties en ingebrekestellingen is de Gemeente niet tot betaling van deze facturen over gegaan. De werkzaamheden aan de openbare ruimte zijn thans voor ongeveer 80% gereed.
3.Het geschil
- het dwangbevel is gebaseerd op een juridische misslag, nu de Gemeente in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld, onder meer omdat de hoogte van het peil(niveau) in opdracht van de Gemeente is gewijzigd en gelet op tegenstrijdige communicatie van de Gemeente na het opleggen van de bouwstop;
- het dwangbevel een gebrek bevat, omdat daarin is vermeld dat verzet kan worden ingesteld binnen zes weken;
- de Gemeente met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel misbruik maakt van bevoegdheid, met name omdat de invorderingsbesluiten nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, de uitoefening van de bevoegdheid onevenredig is, [eiser] steeds in overleg met de Gemeente heeft gehandeld, de Gemeente het beslag heeft gelegd om onder haar betalingsverplichting uit de exploitatieovereenkomst uit te komen, en de situatie al gelegaliseerd was ten tijde van de invorderingsbeschikkingen;
- sprake van een financiële noodsituatie aan de zijde van [eiser];
- de besluiten van de Gemeente onrechtmatig zijn, omdat er concreet zicht was op legalisatie en er bovendien sprake was van zwaarwegende belangen om niet te handhaven gelet op de intensieve betrokkenheid van de Gemeente, en de Gemeente zich bovendien excessief formalistisch opstelt;
- de tweede dwangsom op een onredelijk hoog bedrag is vastgesteld.
4.De beoordeling
NJ1984/145,
Ritzen/Hoekstra).
NJ1997/166) en dient hij slechts summierlijk te onderzoeken of de bezwaar- en/of beroepschriftprocedure(s) een redelijke kans van slagen hebben (vgl. HR 19 januari 2001,
NJ2001/324).
formaliteit” was. Dat schrijft [eiser] uitdrukkelijk in zijn e‑mail van 17 september 2018 aan de wethouder van de Gemeente, waarop nimmer een reactie is gekomen. Ook beschrijft [eiser] in zijn e-mail van 17 september 2018 dat de werkzaamheden ondertussen worden voortgezet ondanks de bouwstop, vooruitlopend op de legalisatie van de bestaande situatie en het (door de Gemeente gewenste) hogere peilniveau. Ook daarop is niet gereageerd door de Gemeente, zodat [eiser] er op mocht vertrouwen dat de Gemeente hiertegen geen bezwaar had. Hierbij weegt tevens mee, dat - zoals reeds is overwogen - deze gang van zaken aansluit bij het hiervoor geschetste beeld van de werkwijze in dit project voorafgaand aan het opleggen van de bouwstop, inhoudende dat de Gemeente belang had bij spoedige start en voortzetting van de bouw conform de nieuwe tekeningen (met het door de Gemeente gewenste hogere peilniveau), en de projectleider van de Gemeente daar dus ook op aandrong, ofschoon de bouwvergunning was verstrekt op grond van de eerste tekeningen van de architect.