ECLI:NL:RBNHO:2019:7857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
C/15/292179 / KG ZA 19-563
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van lijfsdwang in kort geding wegens niet-nakoming van eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Stichting Deelnemers Expat Real Estate Fund III een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] wegens het niet nakomen van eerdere veroordelingen uit een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De Stichting vordert dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis bij lijfsdwang toestaat, omdat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de veroordelingen om specificaties van huurinkomsten en jaarstukken te overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de opgelegde dwangsommen geen effect hebben gehad. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor de Stichting om lijfsdwang toe te passen, aangezien andere dwangmiddelen niet hebben geleid tot nakoming. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de Stichting toegewezen en bepaald dat de lijfsdwang voor maximaal 30 dagen kan worden opgelegd. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de Stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/292179 / KG ZA 19-563
Vonnis in kort geding van 19 september 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING DEELNEMERS EXPAT REAL ESTATE FUND III,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. F.J.C. van Altena te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 augustus 2019, met producties 1 tot en met 3,
  • de fax van de zijde van de Stichting van 3 september 2019, met producties,
  • de twee faxberichten van de zijde van de Stichting van 4 september 2019, met producties,
  • de twee faxberichten van de zijde van [gedaagde] van 5 september 2019, met producties,
  • de mondelinge behandeling op 5 september 2019,
  • de pleitnota van de Stichting,
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 5 september 2019 zijn verschenen:
  • namens de Stichting: [A.], [B.] en [C.], bijgestaan door mr. Schram voornoemd,
  • [gedaagde], bijgestaan door mr. Van Altena voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Expat Real Estate Fund III B.V. (hierna: EREF III) is een vennootschap die een vastgoedfonds exploiteert. Particuliere participanten (hierna: de deelnemers) hebben in totaal € 2.500.000,- verstrekt aan EREF III.
2.2.
Vastgoedfonds Nederland B.V. (hierna: Vastgoedfonds) is bestuurder en aandeelhouder van EREF III. Piovra Enterprises B.V. (hierna: Piovra) is enig aandeelhouder en bestuurder van Vastgoedfonds. [gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van Piovra. [gedaagde] is tevens directeur van EREF III.
2.3.
De Stichting is opgericht om de collectieve belangen van de deelnemers te behartigen en om toezicht te houden op de activiteiten van EREF III. Op de relatie tussen de Stichting, de deelnemers en EREF III zijn het investeringsmemorandum en de obligatievoorwaarden van toepassing. In het investeringsmemorandum staat over de Stichting onder meer het volgende:
“(..)
4.3
Stichting Deelnemers Expat Real Estate Fund III
De Stichting Deelnemers Expat Real Estate Fund III vervult in het kader van de Obligatielening een belangrijke rol voor de Obligatiehouders. De Stichting (…) verkrijgt eigen vorderingen op Expat Real Estate Fund III die automatisch telkens identiek zijn aan de vorderingsrechten die alle gezamenlijke obligatiehouders hebben op Expat Real Estate III. (..) Met deze methodiek – de zogenoemde parallel debt of parallelle vordering – krijgt Stichting (…) het eerste recht van hypotheek op de objecten, dat in geval Expat Real Estate Fund III haar verplichtingen niet nakomt kan worden uitgeoefend (…).”
2.4.
In het investeringsmemorandum staat omtrent de activiteiten van EREF III en het daaruit voor de obligatiehouders (eventueel) voortvloeiende rendement onder meer het volgende:
“(..)
De emittent Expat Real Estate Fund III geeft obligaties uit (..) waarmee de aankoop van appartementen en studio’s in de Randstad wordt gefinancierd. Na aankoop van de woningen zullen de objecten worden geëxploiteerd middels gemeubileerde verhuur (..) De netto huurstroom (na aftrek van alle operationele kosten) in het eerste exploitatiejaar bedraagt naar verwachting plusminus EUR 120.000.
Het is voorzien dat de objecten tussen het zevende en tiende jaar na verkrijgingsdatum worden verkocht. Obligatiehouders ontvangen rendement in de vorm van een uitkering van het exploitatieresultaat. Aan het einde van de looptijd wordt het resultaat van de verkoop van de objecten aangewend ten behoeve van de aflossing van de obligaties. Bij een eventuele opbrengst boven de nominale waarde, komt 50% hiervan ten goede aan de obligatiehouders. (..)
De aankoop en inrichting van de objecten wordt volledig gefinancierd door de uitgifte van obligaties (EUR 2.500.000). De obligatiehouders verkrijgen
het recht van eerste hypotheekop de objecten (..)
Ieder halfjaar wordt het exploitatierendement aan de obligatiehouders uitgekeerd, voor het eerst op of omstreeks 1 juli 2017 (..)
De looptijd van de obligaties ligt tussen de 7 en 10 jaar na datum van aankoop, waarna de obligaties worden afgelost. Indien de objecten eerder worden verkocht, dan worden de obligaties eerder (en daarmee vroegtijdig) afgelost (..)
4.2
De obligaties
(..)
De obligaties geven recht op een halfjaarlijkse uitkering van het exploitatierendement en een eventuele winstuitkering bij verkoop van de vastgoedobjecten. Vanaf de datum waarop Expat Real Estate Fund III de betaling van de obligaties ontvangt, bedraagt de halfjaarlijkse uitbetaling het gerealiseerde exploitatierendement in procenten per jaar over het nog niet afgeloste deel van de obligatie. De halfjaarlijkse uitkering wordt telkens achteraf, op of rond de 7e werkdag van elk kalenderhalfjaar uitgekeerd. Het exploitatierendement per jaar bestaat uit het overschot dat de exploitatie van de (nog niet verkochte) objecten oplevert (..) dat als volgt is vastgesteld:
Het batig saldo van: de ontvangen huurinkomsten verminderd met (a) vergoeding voor beheer (b) gemeentelijke belastingen (c) verzekeringskosten (d) vervangingskosten meubels (e) courtage verhuurmakelaar (f) erfpachtcanon (g) kosten voor administratie en accountant (..)”
2.5.
De Stichting heeft [gedaagde], EREF III, Vastgoedfonds en Piovra gedagvaard op 14 mei 2019. Aan haar vorderingen jegens voornoemde personen/vennootschappen in die procedure heeft de Stichting – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat er sprake is van ernstige wanprestatie aan de zijde van EREF III en dat EREF III, [gedaagde], Vastgoedfonds en Piovra onrechtmatig handelen jegens zowel de Stichting als de deelnemers.
2.6.
Naar aanleiding van voornoemd gerezen geschil heeft de rechtbank Amsterdam op 11 juni 2019 vonnis gewezen (hierna: het Vonnis). In het Vonnis is onder meer het volgende bepaald:
“(..)
4.5.
Niet in geschil is dat een deel van het vastgoed is verkocht (..) en dat binnen de in artikel 8.4 van de obligatievoorwaarden gestelde termijn van tien werkdagen niets is afgelost, noch ook op een later moment. Tevens blijkt (..) dat in ieder geval niet alle participanten hun halfjaarlijkse uitkeringen hebben ontvangen. (..) Ook is geen eerste recht van hypotheek gevestigd ten gunste van de Stichting op de vastgoedobjecten. (..) De Stichting heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, nu voldoende aannemelijk is dat de obligatiehouders/participanten in de gegeven omstandigheden moeten vrezen voor behoorlijke nakoming door EREF III van haar verplichtingen, en voor hun verhaalsmogelijkheden. (..)
4.8.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de bestuurder van EREF III, Vastgoedfonds, persoonlijk ernstig verwijtbaar jegens de obligatiehouders heeft gehandeld. Op grond van artikel 2:11 en 6:162 BW is niet alleen zij zelf, maar zijn ook Piovra en [gedaagde] aansprakelijk voor de dientengevolge door de Stichting geleden schade. Deze schade houden voorshands in dat hun inleg van in totaal € 2.500.000,-, waarvoor EREF III thans geen verhaal biedt, niet aan hen wordt terugbetaald, hoewel EREF III daartoe in de gegeven omstandigheden is gehouden. (..)
4.9.
De vorderingen onder b, c en d zien op het verstrekken van informatie (een specificatie van de huurinkomsten, bankafschriften en jaarrekeningen). EREF III c.s. heeft daartegen aangevoerd dat al veel informatie is verstrekt, en dat de Stichting haar boekje te buiten gaat door zich op te stellen als actieve toezichthouder. Dit verweer gaat niet op. In artikel 16 onder III van de obligatievoorwaarden is aan de
trustee(de Stichting) last en volmacht gegeven om al datgene te doen wat noodzakelijk, nuttig of wenselijk is. De obligatiehouders hebben recht op inzage in de gevorderde stukken, en de Stichting kan dat namens hen verlangen.
4.10.
Ten aanzien van de jaarstukken heeft EREF III c.s. aangevoerd dat die nog niet gereed zijn door problemen met de accountant. Daarom zal zij worden veroordeeld alle redelijke inspanningen te verrichten om binnen twee maanden na dit vonnis de jaarstukken gereed te hebben (..)”

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting te betalen een bedrag van
€ 2.500.000,- (twee miljoen vijfhonderdduizend euro),
5.2.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting een specificatie te verstrekken van de huurinkomsten die door EREF III zijn ontvangen,
5.3.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om binnen veertien dagen aan de Stichting rekening en verantwoording af te leggen omtrent de gelden die door de participanten aan EREF III zijn verstrekt en een gespecificeerde opgave te doen van de uitgaven en inkomsten van EREF III en daarbij de onderliggende facturen en bankafschriften over te leggen,
5.4.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om alle redelijke inspanningen te verrichten om ervoor zorg te dragen dat binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de jaarstukken en de exploitatierekeningen van EREF III over 2017 en 2018 aan de Stichting kunnen worden overgelegd,
5.5.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 2.500,- per dag dat zij in gebreke blijft aan (een van) de veroordelingen onder 5.2, 5.3 en/of 5.4 te voldoen, tot een maximum van € 200.000,-,
5.6.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 5.129,65,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. (..)”
2.7.
Het Vonnis is op 12 juni 2019 aan (onder andere) [gedaagde] betekend.
2.8.
[gedaagde], EREF III, Vastgoedfonds en Piovra hebben op 9 juli 2019 hoger beroep, tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis, ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam. De uitspraak in het incident staat gepland op 1 oktober 2019.
2.9.
Op 13 augustus 2019 heeft de deurwaarder in opdracht van de Stichting verscheidene aan [gedaagde], de echtgenote van [gedaagde] en Piovra toebehorende horloges en auto’s executoriaal verkocht. Deze executieverkoop heeft een opbrengst van € 121.450,- opgeleverd.
2.10.
De voorlopers van EREF III, EREF I en EREF II, zijn eerder dit jaar beide failliet verklaard. Op 24 september 2019 vindt de mondelinge behandeling inzake het hoger beroep tegen deze faillietverklaringen plaats bij het Gerechtshof Amsterdam.
2.11.
Recent is ook het faillissement van EREF III aangevraagd. De inhoudelijke behandeling van deze zaak heeft nog niet plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om zolang [gedaagde] niet voldoet aan de veroordelingen als genoemd in 5.2, 5.3 en 5.4 van het dictum van het Vonnis, de tenuitvoerlegging van het Vonnis bij lijfsdwang toe te staan, met lijfsdwang voor een periode van één jaar, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
De Stichting legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] aan geen van de in het Vonnis genoemde veroordelingen heeft voldaan. Ook de opgelegde dwangsommen hebben er niet toe geleid dat [gedaagde] de veroordelingen is nagekomen. Nu oplegging van de dwangsommen geen effect heeft gesorteerd en de Stichting een spoedeisend belang heeft bij nakoming van de veroordelingen uit het Vonnis, is toepassing van lijfsdwang gerechtvaardigd teneinde [gedaagde] alsnog aan de veroordelingen te laten voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang
4.1.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de Stichting geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde lijfsdwang, omdat [gedaagde] reeds aan de veroordeling uit het Vonnis heeft voldaan en hij er bovendien belang bij heeft de uitkomst van de lopende hoger beroepsprocedure af te wachten.
4.2.
De voorzieningenrechter verwerpt voornoemd verweer van [gedaagde]. Het spoedeisend belang van de Stichting is immers gegeven met de veroordelingen op zichzelf. De vraag of [gedaagde] reeds aan die veroordelingen heeft voldaan, dient door inhoudelijke toetsing te worden vastgesteld. Het Vonnis is voorts uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de Stichting – ook hangende het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis – de door haar ingezette executie (op eigen risico) kan voortzetten in aanloop naar het door het Hof te wijzen arrest. De voorzieningenrechter zal daarom overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
beoordelingskader
4.3.
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of [gedaagde] op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan de genoemde veroordelingen uit het Vonnis, dan wel – zoals de Stichting stelt – het Vonnis heeft overtreden en ter zake dwangsommen heeft verbeurd.
4.4.
In een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv over de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeker of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. De inhoud van de veroordeling dient door uitleg te worden vastgesteld, waarbij geldt dat een veroordeling als de onderhavige niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. In het executiegeschil heeft de rechter niet tot taak de rechtsverhouding opnieuw te beoordelen.
de veroordeling onder 5.2.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op grond van deze veroordeling gehouden was om een specificatie van de door EREF III ontvangen huurinkomsten aan de Stichting ter beschikking te stellen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij reeds op 26 juni 2019 aan deze veroordeling heeft voldaan door een WeTransfer-bestand met het benodigde overzicht aan de Stichting te verstrekken. De Stichting heeft de ontvangst van dit bestand echter gemotiveerd betwist en heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het ter zake door [gedaagde] overgelegde bewijsstuk naar alle waarschijnlijkheid is vervalst. Bezien in het licht van de eerdere vervalsingen door [gedaagde] onder andere in het kader van de faillissementsprocedures van EREF I en EREF II in eerste aanleg – welke vervalsingen [gedaagde] in dit geding ter zitting (nogmaals) heeft erkend – acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de gepretendeerde WeTransfer-verzending van 26 juni 2019 feitelijk nooit heeft plaatsgevonden.
4.6.
Ter zitting is komen vast te staan de Stichting het door [gedaagde] gefabriceerde huuroverzicht wél heeft ontvangen op 4 september jongstleden. Dat brengt allereerst met zich dat de stukken niet binnen de daarvoor in het Vonnis gestelde termijn zijn aangeleverd en dat [gedaagde] ter zake dwangsommen dus heeft verbeurd. De voorzieningenrechter acht het echter ook aannemelijk dat [gedaagde] inhoudelijk (nog steeds) niet aan de veroordeling uit rechtsoverweging 5.2. van het Vonnis heeft voldaan. Daartoe is redengevend dat genoegzaam is gebleken dat het overgelegde huuroverzicht incompleet is, nu [gedaagde] de stelling van de Stichting, dat twee van de bij EREF III in het bezit zijnde panden ontbreken op het huuroverzicht, geheel onbetwist heeft gelaten.
de veroordeling onder 5.3.
4.7.
Volgens de voorzieningenrechter brengt een redelijke uitleg van de veroordeling onder 5.3. van het Vonnis mee dat [gedaagde] op grond van de door hem af te leggen rekening en verantwoording, zoals de Stichting terecht stelt, gehouden was een gespecificeerde opgave te doen van hetgeen er is gebeurd met de gelden die door de deelnemers aan EREF III zijn verstrekt, waarbij zou moeten horen een gespecificeerde opgave omtrent de bezittingen, de vorderingen en schulden van EREF III.
4.8.
De Stichting heeft aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] daar niet aan heeft voldaan. Zo ontbreekt niet alleen het verlangde overzicht van inkomsten en uitgaven; ook de onderliggende bankfacturen ontbreken in zijn totaliteit. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij niet in staat was de bedoelde facturen over te leggen vanwege het verbreken van de bankrelatie door de SNS Bank. Dit verweer gaat echter niet op, omdat de Stichting onbetwist heeft gesteld dat die beëindiging pas in augustus heeft plaatsgevonden, terwijl [gedaagde] op grond van het Vonnis gehouden was om al eind juni/begin juli aan de veroordeling onder 5.3. te voldoen. Hij heeft daartoe vóór de beëindiging van de bankrelatie aldus ruimschoots de gelegenheid gehad. De voorzieningenrechter acht het overigens onaannemelijk dat de verlangde stukken na het beëindigen van een bankrelatie niet meer toegankelijk en inzichtelijk zouden zijn voor een ex-rekeninghouder, zodat het verweer van [gedaagde] ook in zoverre faalt.
4.9.
Voorts ontbreekt ook (een overzicht van) de administratie van EREF III en is door [gedaagde] niet inzichtelijk gemaakt op welke Duitse bankrekening hij een bedrag van
€ 1.039.228,- heeft gestationeerd. Ook ter zitting heeft [gedaagde] hierover geen details willen verstrekken. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] eveneens niet heeft voldaan de veroordeling onder 5.3. van het Vonnis en ter zake dwangsommen heeft verbeurd.
de veroordeling onder 5.4.
4.10.
Niet in geschil is dat de jaarrekeningen en exploitatierekeningen over 2017 en 2018 nog niet zijn overgelegd. Voor zover [gedaagde] dienaangaande een beroep op overmacht heeft willen doen omdat zijn boekhouder de relatie met hem heeft verbroken, faalt dat beroep. Ook daarvoor heeft [gedaagde] kennelijk geen pogingen ondernomen om de boekhouder aan het werk te zetten en niets belet hem om een andere boekhouder in te schakelen. [gedaagde] is veroordeeld ‘alle redelijke inspanningen’ te verrichten om de bedoelde stukken zo spoedig mogelijk gereed te hebben en het lag het op zijn weg om direct nadat het Vonnis aan hem was betekend een nieuwe boekhouder te zoeken teneinde aan de veroordeling te voldoen. Ook ten aanzien van de veroordeling onder 5.4. heeft [gedaagde] dus dwangsommen verbeurd.
schuldeisersverzuim
4.11.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat er sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van de Stichting, waardoor de Stichting zelf zou verhinderen dat [gedaagde] aan de veroordelingen uit het vonnis voldoet. De al dan niet terechte weigering van de Stichting om royement te verlenen voor de verkoop van twee appartementsrechten van EREF III heeft echter alleen betrekking op de veroordeling onder 5.1. van het Vonnis. Deze veroordeling is geen onderwerp van het onderhavige geschil, waardoor ook dit verweer [gedaagde] niet kan baten.
(tussen)conclusie en vervolgvraag
4.12.
Het voorgaande brengt met zich dat het Vonnis geen effect heeft gehad en dat [gedaagde] inmiddels de maximale dwangsommen heeft verbeurd, zonder dat de Stichting de gewenste informatie heeft gekregen. De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt is of de veroordelingen onder 5.2. tot en met 5.4. van het Vonnis bij lijfsdwang ten uitvoer dienen te worden gelegd.
lijfsdwang
4.13.
Op grond van artikel 585 Rv kan de rechter op verlangen van een schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van vonnissen, voor zover zij een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhouden. Aan dit criterium is voldaan, nu de onderdelen 5.2. t/m 5.4. van het Vonnis allen een dergelijke andersoortige veroordeling bevatten.
4.14.
Voordat lijfsdwang kan worden opgelegd, dient de vraag beantwoord te worden of het aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden in de zin van artikel 587 Rv. Ook deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. De veroordelingen uit het Vonnis waren immers met een substantieel dwangmiddel versterkt, welk dwangmiddel [gedaagde] desondanks niet tot correcte en/of complete nakoming heeft kunnen bewegen.
4.15.
Ervan uitgaande dat er financieel geen wil tot betaling is, betekent dit dat van de reeds opgelegde en verbeurde dwangsommen geen enkele prikkel meer uitgaat. Daarom moet worden geconstateerd dat andere mogelijkheden dan de toepassing van lijfsdwang om [gedaagde] tot nakoming te bewegen inderdaad zijn uitgeput. De vordering ligt daarom voor toewijzing gereed. [gedaagde] heeft geen argumenten aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat zijn belang zou moeten prevaleren boven het zwaarwegende belang van de Stichting bij nakoming door [gedaagde] van de aan hem opgelegde veroordelingen. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat het vonnis pas ten uitvoer gelegd zou mogen worden na de geplande faillissementszittingen op 24 september aanstaande, gaat dit verweer niet op. Het is aan [gedaagde] c.q. zijn raadsman om vervoer vanuit het huis van bewaring te organiseren in het geval de Stichting de lijfsdwang op dat moment reeds ten uitvoer heeft gelegd.
4.16.
Gelet op het voorgaande, zal de vordering van de Stichting worden toegewezen als onder de beslissing vermeld. Gelet op de ingrijpende aard van de lijfsdwang, zal de totale duur van dit dwangmiddel worden beperkt tot 30 dagen.
proceskosten
4.17.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op:
- dagvaarding € 83,52
- griffierecht 639,00
- salaris advocaat
€ 980,00
Totaal € 1.702,52

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat het Vonnis ten uitvoer kan worden gelegd bij lijfsdwang voor de duur van één dag voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis geen (volledige) uitvoering geeft aan de veroordelingen als genoemd in 5.2., 5.3. en 5.4. van het Vonnis, met bepaling dat de lijfsdwang in totaal een periode van 30 dagen niet zal overschrijden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 1.702,52,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Hensen op 19 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1467