Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
GEMEENTE DEN HELDER
gemachtigden: mr. E.C.W. van der Poel en mr. W. de Vis, advocaten te Alkmaar
1.[gedaagde 1]wonende te [woonplaats]gedaagde in conventie, eiser in reconventieverder te noemen: [gedaagde 1]gemachtigden: mr. J.G. Mahn en mr. B. Friedberg, advocaten te Amsterdam
Zij die (overigens) verblijven in de onroerende zaak aan de Middenweg 172-174 te
niet verschenen.
1.Het procesverloop
2.De feiten
(…)I. dat bruiklener de nader te noemen onroerende zaak in afwachting van verdere ontwikkelingen tijdelijk voor leegstand wenst te behoeden;II. dat bruiklener onder na te melden voorwaarden en bedingen om niet een bewaringsdienst aanbiedt, waardoor leegstand wordt tegengegaan;III. dat bruikleengever de onroerende zaak om niet in bewaring geeft, die gelegen is aan de Middenweg 174(….)Artikel 1: Aanvang en duur bewaring(…)1.2. Deze overeenkomst is aangegaan voor de periode dat de onroerende zaak nog niet benodigd is voor de realisatie van de stadshartplannen van de gemeente Den Helder. Met andere woorden bruiklener kan gebruik blijven maken van het Postkantoor tot alle benodigde procedures zijn afgerond en de bouwvergunning voor het nieuwe plan kan worden verstrekt. (…)Artikel 2: Einde overeenkomst2.1. Deze overeenkomst kan door bruikleengever aan bruiklener worden opgezegd, doch steeds met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. (…)Artikel 3 Aansluitingen en voorzieningen3.1. De kosten van water, energie en alle andere eventueel niet nader genoemde maar soortgelijke nutsvoorzieningen, evenals van aansluiting en vastrecht hiervan zijn voor rekening van de bruiklener. Deze kosten zijn vastgesteld op € 155,00 per maand.4.1. Bruiklener is gehouden als een goed huisvader zorg te dragen voor de bij haar in bewaring gegeven onroerende zaak. (…)Artikel 8 Bijzondere bepalingen (…)8.2. Bruiklener betaalt geen vergoeding voor het gebruik gedurende de bewaarperiode. (…)8.5. Bruiklener is bekend met het feit dat de onroerende zaak tijdelijk wordt gebruikt als broedplaats voor kunst en cultuur. Dit betekent dat meerdere personen gebruik zullen maken van de onroerende zaak met hetzelfde oogmerk.8.6. Als tegenprestatie voor het gebruik van de ruimte zal er regelmatig, met een nader af tespreken frequentie (minimaal 3x per jaar) exposities worden gehouden in Den Helder. Op welke wijze dit plaatsvindt, laten wij over aan het initiatief van de bruikleners.
(…)Het terbeschikkinggestelde, bestemming1.1. Ter beschikkingsteller geeft gebruiker een persoonlijk recht van gebruik voor een deel van de bedrijfsruimte (…) Middenweg 172-174 (…)1.2. Het ter beschikkinggestelde zal door de gebruiker uitsluitend worden bestemd als expositieruimte zoals in artikel 14 van deze overeenkomst omschreven. (…)1.3. Het is gebruiker niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van ter beschikkingsteller een andere bestemming aan het ter beschikkinggestelde te geven dan omschreven in 1.2. (…)Duur en opzegging2.1. Deze overeenkomst kan door ter beschikkingsteller zonder opgaaf van redenen aan gebruiker op elk moment worden opgezegd, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. (…)3. De aanvangsvergoeding van het ter beschikkinggestelde bedraagt per maand: € 0,00. Zegge: gebruik om niet. (…)5.1. Voor rekening van de gebruiker is al het groot en klein onderhoud aan de binnenzijde van het ter beschikkinggestelde. De gebruiker zal slechts dat onderhoud plegen, voor zover dat voor het gebruik noodzakelijk is. (…)NUTS voorzieningen6.1. Het gebruik van het ter beschikkinggestelde is exclusief levering van gas, water en elektra. Hiervoor dient maandelijks een voorschot servicekosten te worden voldaan van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro). Verrekening vindt jaarlijks plaats op basis van het werkelijke verbruik. (…)Bijzondere bepalingen14. De ruimte kan gezien het cultureel maatschappelijk belang aan de gebruiker in gebruik worden gegeven. Hierdoor is de gebruiker verplicht aan de volgende voorwaarden te voldoen:- Gebruiker wendt de ruimte aan om, met de nadruk op kwaliteit en niveau, zelfstandig beeldende kunst professioneel aan het publiek te tonen en mogelijkerwijs te verkopen, een informatieve en aantrekkelijke plek te creëren voor belangstellenden, kenners en verzamelaars;- Gebruiker selecteert en stelt daartoe werken ten toon van Nederlandse en internationale kunstenaars met landelijke en/of internationale naamsbekendheid met de nadruk op kwaliteitsniveau, artistiek belang en gevestigde kunstenaars;- Gebruiker organiseert langer lopende exposities: minimaal vier per jaar, die voornamelijk in en om het weekend bezocht kunnen worden;- Parallel met de lopende tentoonstellingen wordt een stock opgebouwd met werk van de betreffende exposanten, in de vorm van tekeningen, grafiek, multiples en dergelijke, evenals documentatie zoals catalogi, monografieën en recensies;- Gebruiker draagt direct dan wel indirect bij aan het cultureel klimaat en de culturele uitstraling van Den Helder en is bereid aan te sluiten bij lokale culturele initiatieven,activiteiten en manifestaties en daartoe samen te werken met lokale/regionale culturele organisaties (culturele routes, samenhangende exposities enz). (…)
geeft aan dat hij twee verschillende gebruiksovereenkomsten met de gemeente heeft afgesloten. De ene betreft de ruimte die gebruikt wordt voor het Rob Scholte Museum en de ander betreft de ruimte die hij gebruikt als atelier.Ten aanzien van de ruimte daarin het museum bevestigt [gedaagde 1] dat de gemeente het gebruik daarvan te allen tijde kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Hij zal deze ruimte verlaten op het moment dat de gemeente daarom vraagt.Ten aanzien van de ruimte met daarin het atelier geeft [gedaagde 1] aan dat in het gebruikscontract staat dat dit pas kan worden opgezegd wanneer alle procedures rondom de ontwikkeling van het nieuwe stadhuis zijn doorlopen. Aangezien er nog een bestemmingsplanprocedure loopt alsmede enkele bezwaar- en beroepszaken tegen besluiten met betrekking tot de nieuwbouw stadhuis is Rob [gedaagde 1] van mening dat de gemeente niet het recht heeft om op dit moment het gebruik van de atelierruimte op te zeggen. (…)
1 september 2014. Bij besluit van 23 juni 2014 heeft de gemeente die opzeggingen opgeschort in verband met het voornemen om de plannen van [gedaagde 1] voor permanente vestiging van het Rob Scholte Museum te toetsen op wenselijkheid en haalbaarheid. In dat verband heeft [gedaagde 1] van de gemeente tot 15 november 2014 de tijd gekregen om een financiële onderbouwing voor zijn plannen in te dienen.
21 augustus 2014 is [gedaagde 1] een last onder dwangsom opgelegd: de illegale bewoning van het pand moet eindigen en alle daartoe getroffen voorzieningen moeten worden verwijderd. Het bezwaar van [gedaagde 1] tegen deze aanschrijving is op 28 januari 2015 gegrond verklaard en de last is ingetrokken. In het advies van de Commissie Bezwaarschriften Algemene Kamer van 30 oktober 2014 dat is uitgebracht naar aanleiding van het bezwaar van [gedaagde 1] staat:
(…) De commissie is van oordeel dat nu geen duidelijkheid bestaat over de inhoud van de overeenkomst en het dus mogelijk is dat de burgerlijke rechter de inhoud van de overeenkomst zo vast stelt dat de gemeente als private partij een overeenkomst heeft gesloten op grond waarvan het bezwaarde is toegestaan te wonen in het pand, verweerder onder deze omstandigheden op dit moment geen gebruik mocht maken van zijn handhavingsbevoegdheid. De commissie ziet in het bestaan van deze overeenkomst dan ook een belemmering om –op dit moment- handhavend op te treden. (…)
(…) Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder heeft onderstaande besluiten genomen met betrekking tot [gedaagde 1] en het Rob Scholte Museum, gevestigd aan Middenweg 172 – 174 te Den Helder. (…)* De bruikleenovereenkomst met [gedaagde 1] van 1 juli 2008 met betrekking tot de ruimtes Middenweg 172-174 zal onverkort in acht worden genomen.* De gebruikersovereenkomst met [gedaagde 1] van 10 januari 2012 met betrekking tot de ruimtes Middenweg 172-174, thans het Rob Scholte Museum, zal onverkort in acht worden genomen.* Het Rob Scholte Museum, thans gevestigd in Middenweg 172-174 krijgt de gelegenheid om uit te breiden naar de begane grond en de kelderruimte van Middenweg 172-174. In afwachting van de verder besluitvorming voor de permanente vestiging van het museum. (…)Dit stuk is ondertekend door [gedaagde 1] , wethouder P.J.R. Kos en een getuige, maar niet door de burgemeester en de andere wethouders van de gemeente.
(…) Verder hebben wij besloten om ruimte te geven aan een politiek-bestuurlijk traject tot verkenning van de mogelijke realisatie van een Rob [gedaagde 1] Museum in het voormalige postkantoor. Wij gaan daarbij uit van een planning, waarbij ernaar gestreefd wordt rond 1 september 2015 een beeld te hebben van de mogelijke realisatie met daaraan voorafgaand halverwege die periode, rond 1 april 2015, een eerste tussenstand.
(…) Op 9 december 2014 is er een gesprek gevoerd tussen [gedaagde 1] en wethouder Pieter Kos. (…) Dit gesprek is vastgelegd in een door partijen en getuigen ondertekende overeenkomst. Deze overeenkomst bepaalt dat de gebruiks- en bruikleenovereenkomsten voor museum en studio zijn hersteld. (…)
(hierna te noemen: Tuin). Op 6 februari 2018 is tussen de gemeente en Tuin een koopovereenkomst met betrekking tot het pand tot stand gekomen.
28 november 2018 de huisraad opgehaald, waarna het kort geding is ingetrokken. Ten behoeve van de opslag van zijn spullen heeft [gedaagde 1] met ingang van 16 november 2018 een opslagruimte van het Van Gogh gehuurd. Een bankgarantie in verband met het beslag op de kunstwerken is nooit gesteld.
3.De vordering in conventie
primairI. een verklaring voor recht dat de atelier- en museumovereenkomsten zijn geëindigd door opzegging;
subsidiairII. een verklaring voor recht dat de atelier- en museumovereenkomsten zijn geëindigd door ontbinding;
meer subsidiairIII. ontbinding van de atelier- en museumovereenkomsten (ex artikel 7:231 BW);
primair, subsidiair en meer subsidiairIV. hoofdelijke veroordeling van gedaagden om de ontruimingskosten ad € 361.340,- te betalen te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf de dag van verschuldigdheid van de afzonderlijke bedragen althans vanaf de datum van verzuim, althans de dag der dagvaarding;
V. hoofdelijke veroordeling van gedaagden om de buitengerechtelijke kosten van € 944,22 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf de dag van het wijzen, althans de betekening van het vonnis;
VI. hoofdelijke veroordeling van gedaagden om de kosten van het kort geding opgestart om de huisraad op te halen ter hoogte van 1 punt van het liquidatietarief te betalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf de dag van het wijzen, althans de betekening van het vonnis;
VII. hoofdelijke veroordeling van gedaagden om de dwangsom van € 2.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf de dag van het wijzen, althans de betekening van het vonnis;
VIII. veroordeling van [gedaagde 1] om een bedrag van € 19.519,71 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van verschuldigdheid van de afzonderlijke bedragen te voldoen, te vermeerderen met de gebruikskosten vanaf 1 juli te begroten op
€ 500,- per maand;
IX. veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling (na juni 2019) van de opslagkosten voor de kunst ad € 9.929,- per maand tot het moment dat de kunst niet meer is opgeslagen;
Primair, subsidiair en meer subsidiairX. hoofdelijke veroordeling van gedaagden om aan de gemeente te betalen de proceskosten en de beslagkosten vermeerderd met de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten.
4.De vordering in reconventie
I. veroordeling van de gemeente van de door [gedaagde 1] geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
17 april 2018:
II. veroordeling van de gemeente om bij wege van voorschot op de onder I gevorderde schade te betalen een bedrag van € 379.329,91;
III. opheffing van het conservatoire beslag en sekwestratie van 17 april 2018;
IV. bevel aan de gemeente om al die zaken die in opdracht van de gemeente tijdens de ontruiming van 17 april 2018 bij Comenius zijn opgeslagen, af te geven aan [gedaagde 1] onder gelijktijdige voldoening van alle kosten die [gedaagde 1] moet maken voor het transport en/of verdere opslag op een andere locatie dan de Middenweg 172-174 te Den Helder.
5.De beoordeling
kan bewerkstelligen dat het toepasselijke huurregime wijzigt door het gehuurde op een andere wijze te gaan gebruiken dan partijen waren overeengekomen. Voor zover [gedaagde 1] betoogt dat uit de gegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de last onder dwang in verband met de illegale bewoning, volgt dat de gemeente alsnog akkoord is gegaan met bewoning van het pand, faalt dit betoog. In de gegrondverklaring zelf staat niet waarom het bezwaar gegrond is verklaard. Blijkens het advies van de bezwaarschriftcommissie dat aan de gegrondverklaring vooraf is gegaan, waren de onduidelijkheid over de overeenkomst tussen [gedaagde 1] en de gemeente en de mogelijkheid dat door de burgerlijke rechter vastgesteld zou kunnen worden dat [gedaagde 1] in het pand mocht wonen, aanleiding om de gemeente te adviseren op dit moment geen gebruik te maken van handhavingsbevoegdheid. Nu partijen ten tijde van de gegrondverklaring van het bezwaar nog met elkaar in overleg waren over de definitieve vestiging van het museum in het pand en/of de aankoop daarvan, lag een gang van de gemeente naar de civiele rechter om de illegale bewoning te bestrijden niet voor de hand. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de gemeente alsnog akkoord is gegaan met die bewoning. Van verjaring is evenmin sprake, althans, als het recht van de gemeente om tegen de illegale bewoning op te treden verjaard zou zijn, volgt daaruit niet dat daarmee ook het wettelijke huurregime dat op woonruimte ziet, van toepassing is geworden. Nu van huur van woonruimte geen sprake was, kan [gedaagde 1] geen beroep doen op de bepalingen betreffende opzegging en beëindiging van de huur van woonruimte.
In slechts één bepaling wordt gerefereerd aan verkoop van de kunstwerken waarbij het dan ook nog gaat om “mogelijke” verkoop. In dit geval moet de verkoop van kunst dan ook als een ondergeschikt element van de overeenkomst en van hetgeen partijen bij het aangaan daarvan voor ogen stond, worden beschouwd. Van middenstandsbedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW kan voorts alleen sprake zijn indien het gaat om verkoop aan particulieren, dus detailhandel. Uit de door [gedaagde 1] overgelegde grootboekrekeningen zou weliswaar afgeleid kunnen worden dat kunstwerken zijn verkocht, maar daaruit blijkt niet dat sprake was van verkoop aan (overwegend) particulieren. Zoals de gemeente onvoldoende weersproken heeft aangevoerd, waren bij de tentoongestelde kunstwerken geen prijskaartjes te zien. [gedaagde 1] heeft zelf verklaard dat hij zijn kunstwerken verkocht aan andere musea en dat mogelijke kopers zich bij hem moesten vervoegen om een kunstwerk te kunnen kopen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake was van detailhandel. Ten slotte geldt dat, voor zover op grond van het voorgaande al niet geconcludeerd zou kunnen worden dat het gebruik van het gehuurde door [gedaagde 1] niet valt onder middenstandsbedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, van plaatsgebondenheid geen sprake was. [gedaagde 1] is, gelet op zijn klantenkring, voor de verkoop van zijn kunstwerken niet afhankelijk van de locatie Middenweg 172-174 te Den Helder: een kunstenaar met de statuur van [gedaagde 1] kan zich in feite overal vestigen omdat geïnteresseerden in zijn werk hem altijd wel weten te vinden.
De gemeente heeft aangevoerd dat deze omstandigheden voor rekening en risico van [gedaagde 1] komen en heeft weersproken dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. De kantonrechter is met de gemeente van oordeel dat de door [gedaagde 1] aangevoerde omstandigheden niet maken dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hoewel het pand bestemd is om te worden gebruikt als museum en atelier en niet voor bewoning, is [gedaagde 1] zonder toestemming van de gemeente en aanvankelijk zelfs zonder haar medeweten met zijn gezin in het pand gaan wonen. Dat hij het pand, zeker toen duidelijk was geworden dat er geen permanent Rob [gedaagde 1] Museum zou komen, op enig moment weer zou moeten verlaten, was een risico waarmee [gedaagde 1] rekening had kunnen en moeten houden. [gedaagde 1] heeft zijn investeringen in het pand slechts in beperkte mate onderbouwd. Als die investeringen inderdaad uitkomen op een bedrag van € 23.632,04 (de gemeente betwist dat), geldt dat de hoogte daarvan, mede gelet op de grootte van het gehuurde, de duur van het gebruik en de omstandigheid dat [gedaagde 1] geen geldelijke vergoeding voor het gebruik verschuldigd was, niet zodanig is dat deze de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maakt.
In dit verband vordert de gemeente veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van de kosten van het kort geding ter hoogte van 1 punt van het toepasselijke liquidatietarief. Deze vordering zal bij gebrek aan voldoende grondslag worden afgewezen. Immers, de gemeente had er voor kunnen kiezen om over het liquidatietarief met [gedaagde 1] te overleggen alvorens het kort geding in trekken, dan wel had zij bij de voorzieningenrechter een kostenveroordeling kunnen vorderen. Nu zij dit niet heeft gedaan, dienen deze kosten voor rekening van de gemeente te blijven.
Het bedrag van € 16.519,71 gerekend tot 1 januari 2017 is dan ook toewijsbaar.
Voor wat betreft het jaar 2017 geldt dat het beroep op opschorting faalt omdat de verplichting van de gemeente om een eindafrekening toe te sturen, pas ontstaat na afloop van dat jaar en er voor [gedaagde 1] , gelet op de in december 2016 ontvangen eindafrekening, geen reden was om te veronderstellen dat hij aan voorschot méér moest betalen dan de kosten van het daadwerkelijk verbruik. Dat betekent dat [gedaagde 1] over de periode 1 januari 2017 tot 1 mei 2018 nog een bedrag van € 8.000,- aan kosten voor nutsvoorzieningen verschuldigd is.
- de vordering tot verklaring voor recht dat de atelier- en museumovereenkomsten op 1 juli 2017 zijn geëindigd door opzegging;
- de vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van de ontruimings- en opslagkosten ad € 361.340,-;
- de vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van de opslagkosten voor de kunst ad € 9.929,- per maand vanaf 1 juli 2019 tot het moment waarop de kunst niet meer is opgeslagen;
- de vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van de verbeurde dwangsom tot een bedrag van € 1.500,-;
- de vordering tot veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 16.519,71 plus een bedrag van € 8.000,- wegens kosten nutsvoorziening.
Voor zover over de hiervoor toegewezen bedragen rente is gevorderd, is de verschuldigdheid daarvan door [gedaagde 1] niet betwist, zodat deze voor toewijzing gereed ligt, met dien verstande dat de wettelijke zal worden toegewezen en niet de wettelijke handelsrente, nu in deze zaak in het midden is gelaten of sprake is van bruikleen of van huur van bedrijfsruimte.
De kantonrechter gaat ervan uit, dat met gedaagden sub 2 niet de partner en kinderen van [gedaagde 1] worden bedoeld, omdat de identiteit van deze personen bekend is bij de gemeente.
Anders dan de gemeente kennelijk meent, moet worden aangenomen dat gedaagden sub 2 in deze procedure niet in rechte zijn verschenen. Nergens uit de stukken van [gedaagde 1] blijkt dat zijn gemachtigde tevens als gemachtigde van gedaagden sub 2 is verschenen. Tegen gedaagden sub 2 wordt daarom verstek verleend. Weliswaar wordt vonnis op tegenspraak gewezen ten aanzien van alle gedaagden (sub 1 en 2), maar de gemeente heeft verzuimd om de akte wijziging van eis aan gedaagden sub 2 te beteken zoals bepaald in artikel 130 lid 3 Rv, zodat ten aanzien van deze gedaagden alleen de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen en de overige vorderingen zullen worden afgewezen. De proceskosten zullen, gelet op de uitslag van de procedure, ten aanzien van gedaagden sub 2 worden gecompenseerd als na te melden.
In reconventie
6.De beslissing
In conventie
griffierecht € 952,00
en veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van € 120,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de gemeente worden gemaakt, welke kosten dienen te worden voldaan binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;