In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen de besloten vennootschap Bowling Hoorn B.V. en de besloten vennootschappen Exploitatiemaatschappij Plat Edam B.V. en Beheermaatschappij Plat Edam B.V. Bowling Hoorn verzocht om een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging van de gehuurde bedrijfsruimte aan de Huesmolen 59 A te Hoorn, op grond van artikel 1:202 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het verzoek werd gedaan omdat Bowling Hoorn stelde dat Plat Edam tekortschiet in haar verplichtingen als verhuurder, met name door het verzwijgen van gebreken aan het pand die de veiligheid in gevaar zouden brengen.
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het belang van de voorlopige plaatsopneming onvoldoende was onderbouwd, mede gezien de lopende bodemprocedure en het reeds geplande voorlopig getuigenverhoor. De kantonrechter oordeelde dat de gestelde feiten niet door een plaatsopneming bewezen konden worden en dat het reeds bevolen voorlopig getuigenverhoor een geschikter middel was om de benodigde bewijsvoering te verkrijgen. Bovendien werd opgemerkt dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen rechtens te respecteren belang was voor de toewijzing van het verzoek.
De kosten van de procedure werden toegewezen aan Bowling Hoorn, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De kantonrechter oordeelde dat er geen gronden waren voor een volledige proceskostenvergoeding aan Plat Edam, omdat er geen misbruik van recht door Bowling Hoorn was aangetoond.