Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 augustus 2019, met 5 producties
- producties 1 tot en met 11 van de vrouw
- de mondelinge behandeling van 9 september 2019
- de pleitnota van de vrouw.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, die op 23 september 2019 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, heeft de voorzieningenrechter in kort geding een vordering van de man afgewezen. De man vorderde dat de vrouw zou worden bevolen om met hun minderjarige dochter terug te verhuizen naar Duivendrecht, waar zij eerder samenwoonden. De vrouw had echter recentelijk verhuisd naar [woonplaats 3] en de man was van mening dat deze verhuizing niet in het belang van het kind was, omdat het de contacten tussen hem en het kind zou bemoeilijken. De vrouw daarentegen stelde dat zij en het kind noodgedwongen bij haar moeder moesten inwonen en dat de verhuizing naar [woonplaats 3] hen de mogelijkheid bood om een zelfstandig leven op te bouwen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de vrouw niet langer bij haar moeder kon blijven wonen en dat de verhuizing naar [woonplaats 3] noodzakelijk was voor haar ontwikkeling en die van het kind. De rechter stelde vast dat er gedurende de afgelopen jaren nauwelijks contact was geweest tussen de man en het kind, en dat de verhuizing geen ingrijpende wijziging zou brengen in de rol van de man in het leven van het kind. De voorzieningenrechter vond het belang van de vrouw om in [woonplaats 3] te blijven wonen en het kind daar naar school te laten gaan zwaarder wegen dan het belang van de man bij terugverhuizing. De vorderingen van de man werden daarom afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.