In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 augustus 2019 een verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag afgewezen. Verzoeker vorderde het beslag onder de bankinstelling van de gerekwestreerden, omdat hij vreesde dat zij hun tegoeden zouden verlagen voordat hij een dagvaarding zou indienen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de noodzaak voor het beslag onvoldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter wees erop dat iedere schuldeiser dezelfde redenering zou kunnen hanteren, wat zou leiden tot een zinledige toepassing van de voorwaarden in de Beslagsyllabus.
Verzoeker had in 2017 een overeenkomst gesloten met de gerekwestreerden, waarbij hij 9,7 hectare land verhuurde. De gerekwestreerden hadden een factuur van € 19.885,- voor deze huur niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen. Verzoeker stelde dat hij genoodzaakt was om conservatoir beslag te leggen om zijn vordering veilig te stellen, maar de voorzieningenrechter vond dat de gegeven toelichting niet voldeed aan de vereisten voor het leggen van beslag. De voorzieningenrechter benadrukte dat het verzoek tot beslag niet alleen gebaseerd kan zijn op de vrees voor verduistering, maar dat er ook een duidelijke motivatie moet zijn voor de noodzaak van het beslag.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag afgewezen, omdat de onderbouwing van de noodzaak niet voldoende was. Deze beslissing is genomen in het kader van de bescherming van de gerekwestreerden en de belangen die op het spel staan bij het leggen van beslag.