In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen China Southern Airlines vanwege de vertraagde aflevering van haar bagage. De passagier had op 20 en 21 december 2017 een vlucht geboekt van Siem Reap naar Amsterdam, waarbij zij een stuk ruimbagage had ingecheckt. Bij aankomst op Amsterdam-Schiphol bleek haar bagage niet te zijn aangekomen. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 127,97 voor de aanschaf van toiletartikelen en kledingstukken, die zij had moeten kopen vanwege de vertraging van haar bagage. China Southern betwistte de vordering en stelde dat de passagier niet in een noodsituatie verkeerde, aangezien zij bij thuiskomst over alle noodzakelijke middelen beschikte.
De kantonrechter oordeelde dat de passagier onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de aanschaf van de artikelen noodzakelijk was door de vertraagde aflevering van haar bagage. De rechter wees erop dat de passagier naar huis vloog en dat de bagage op 23 december, twee dagen na aankomst, was afgeleverd. De kantonrechter concludeerde dat de passagier niet had aangetoond dat zij door de vertraging schade had geleden, en wees de vordering af. Tevens werd de passagier veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij ongelijk kreeg in de zaak.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter op de openbare terechtzitting, waarbij de proceskosten voor rekening van de passagier komen, en de nakosten kunnen worden toegewezen voor zover deze daadwerkelijk door China Southern worden gemaakt.