ECLI:NL:RBNHO:2019:8107

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot terugbetaling van lening in het kader van inburgering en ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een lening van € 7.500,- ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor inburgeringsdoeleinden. Op 17 augustus 2018 ontving eiseres een brief waarin werd meegedeeld dat zij de lening moest terugbetalen, met ingang van 1 februari 2019, in maandelijkse termijnen van € 625,-. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft onderzocht of de brief van 17 augustus 2018 als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de brief wel degelijk een besluit is, omdat hierin de terugbetalingsverplichting en de hoogte van de schuld zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij het niet eens is met de verplichting tot terugbetaling van de lening.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: D.M.C. Zijlstra-Cuiper).

Procesverloop

Bij schrijven van 17 augustus 2018 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij de lening bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van € 7.500,- moet terugbetalen met ingang van 1 februari 2019, in maandelijkse termijnen van € 6250.
Bij besluit van 9 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [naam] , tolk Somalisch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 29 mei 2015 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is en dat zij voor 19 mei 2018 moet voldoen aan de inburgeringsplicht.
1.2
Verweerder heeft bij besluit van 12 oktober 2017 aan eiseres een lening toegekend. In dat besluit is opgenomen dat eiseres maximaal € 10.000,- kan lenen zolang zij inburgeringsplichtig is en dat DUO met het geld van de lening de inburgeringsfacturen van eiseres betaalt.
In zes besluiten van 30 november 2017 heeft verweerder eiseres bericht dat facturen betaald zijn en dat (alle besluiten tezamen) een bedrag van € 7.500,- geleend is.
1.3
Op 11 december 2017 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de inburgeringstermijn verlengd is tot 9 mei 2020. Op 27 juli 2018 heeft verweerder eiseres ontheven van haar inburgeringsverplichting.
1.4
Bij genoemd schijven van 17 augustus 2018 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld gemaakt dat zij het geleende geld ten bedrage van € 7.500,- aan DUO moet terugbetalen.
1.5
Bij twee besluiten van 18 oktober 2018 heeft verweerder eiseres bericht dat nieuwe facturen betaald zijn dat (alle besluiten tezamen) de lening nu € 9.740,- bedraagt.
1.6
Op 20 oktober 2018 heeft eiseres verweerder verzocht het maandbedrag van de terug te betalen lening, te weten € 62,50, te verlagen voor het jaar 2019. Bij besluit van 13 november 2018 heeft verweerder dit verzoek toegekend en het maandbedrag van de terug te betalen lening voor het jaar 2019 vastgesteld op nihil.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het schrijven van 17 augustus 2018 niet is aan te merken als een besluit.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit.
3.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft bij de behandeling van haar beroep. Eiseres heeft in bezwaar verzocht om het maandbedrag voor de terug te betalen lening te verlagen, omdat haar inkomen niet toereikend is om de schuld te betalen. Verweerder is aan dit verzoek tegemoet gekomen en heeft het maandbedrag voor het jaar 2019 vastgesteld op nihil. Hiermee is tegemoet gekomen aan hetgeen eiseres bij indiening van het (pro forma) bezwaarschrift heeft beoogd, namelijk dat bij de vaststelling van de termijn rekening zou worden gehouden met haar draagkracht, aldus verweerder. Verweerder wijst er verder op dat eiseres (nog) geen verzoek om kwijtschelding heeft ingediend. Verder komt eiseres niet in aanmerking voor de ambtshalve kwijtschelding, neergelegd in artikel 4.13, derde lid, van het Besluit inburgering, omdat ze niet onder de categorie inburgeringsplichtigen valt bedoeld in artikel 4.1a, derde lid, van het Besluit inburgering.
3.2
Eiseres heeft betoogd dat zij procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat zij het niet eens is met de verplichting tot terugbetaling van de lening. Zij stelt dat verweerder de lening (ambtshalve) moet kwijtschelden. Zij betwist dat zij daarvoor niet in aanmerking komt en stelt dat de categorieën die in het Besluit inburgering zijn opgenomen te beperkt zijn. Dat kan volgens eiseres in deze procedure beoordeeld worden. Het bezwaarschrift dat zonder rechtshulpverlener is opgesteld en dus wat summier is, biedt die ruimte wel.
3.3
De rechtbank overweegt als volgt. Bij een gegrond beroep dient verweerder inhoudelijk
op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen. De bezwaargronden die zich in het dossier bevinden zien enkel op (verlaging) van het maandbedrag. De rechtbank is van oordeel dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat eiseres - als verweerder opnieuw op haar bezwaar moet beslissen - haar bezwaarschrift aanvult met een beroep op artikel 4:13, derde lid, van het Besluit inburgering. Als eiseres dat in bezwaar doet, is de reactie van verweerder daarop naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van het besluit op bezwaar. Vernietiging van het bestreden besluit kan derhalve leiden tot beoordeling van een beroep op kwijtschelding. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep. Of een beroep van eiseres op kwijtschelding van de lening kans van slagen heeft, is daarbij niet relevant.
Beoordeling beroep
4.1
Eiseres voert aan dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres heeft tijdig tegen het besluit, waaronder een rechtsmiddelenclausule is opgenomen, bezwaar gemaakt. Verder is de brief van 17 augustus 2018 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder in dit besluit de lening heeft omgezet in een schuld. Eiseres heeft niet eerder van verweerder berichten ontvangen dat zij de lening moest terugbetalen. Zij wist dat ook helemaal niet.
4.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de brief van 17 augustus 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij besluiten van 30 november 2017 is eiseres een rentedragende lening toegekend. De mededeling van 17 augustus 2018 dat eiseres de lening moet gaan terugbetalen brengt geen wijziging in de rechten en plichten van eiseres ten opzichte van de al eerder genomen beslissingen op 30 november 2017 en is daarom niet als besluit is aan te merken. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
4.3
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt als volgt toegelicht en aangevuld.
De enkele mededeling in de brief van 17 augustus 2018 dat moet worden terugbetaald is geen besluit. Het uitgangspunt dat de lening moet worden terugbetaald volgt uit de wet. In de besluiten van 30 november 2017 is bevestigd dat een schuld is opgebouwd en is het bedrag vastgesteld. Daaruit blijkt dat eiseres het geleende bedrag moet terugbetalen. Als eisers het niet eens is met het terugbetalen van de schuld, had ze tegen die besluiten bezwaar moeten maken.
Verweerder bekijkt nadat een aanvraag voor een lening is ingediend of iemand mogelijk in aanmerking komt voor kwijtschelding op grond van artikel 4:13 van het Besluit inburgering. Als dat zo is, wordt dat vermeld op de overzichten van de inburgeringsgegevens, die aan de in te burgeren persoon verstuurd worden. Bij eiseres is dat niet vermeld. Zij valt namelijk niet onder één van de voor kwijtschelding in aanmerking komende categorieën.
De brief van 17 augustus 2018 is wel een besluit voor zover het ziet op de hoogte van de schuld, de ingangsdatum van de terugbetaling, de hoogte van het maandbedrag en de rente.
4.4
De rechtbank is, gelijk het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt, van oordeel dat de in het schrijven van 17 augustus 2018 opgenomen hoogte van de schuld, de ingangsdatum van de terugbetaling, de hoogte van het maandbedrag en de rente zijn aan te merken als besluit(en) in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In zoverre slaagt het betoog van eiseres, dat verweerder haar bezwaar ten onrechte geheel niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.5
De rechtbank volgt niet verweerders standpunt dat (een deel van) het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de brief van 17 augustus 2018, voor zover betrekking hebbend op de terugbetalingsverplichting sec, evenzeer is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Weliswaar vloeit uit de wet voort dat de lening dient te worden terugbetaald, maar in het Besluit inburgering zijn ook categorieën opgenomen voor wie dat niet geldt. Aan een besluit dat strekt tot terugbetaling van de lening, gaat - zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd - een beoordeling vooraf of (ambtshalve) kwijtschelding wordt verleend. Het enkele feit dat geld geleend is, is dus onvoldoende voor de conclusie dat terugbetaald moet worden. In de brief van 17 augustus 2018 heeft verweerder eiseres naar het oordeel van de rechtbank voor het eerst te kennen gegeven dat zij de lening moet terugbetalen en om welk bedrag het (naar de stand van zaken per die datum) gaat. Dat staat niet in de besluiten van 30 november 2017 waarnaar verweerder wijst. Daarin is enkel aangegeven dat een schuld is opgebouwd, hoe hoog die is en hoeveel eiseres nog kan lenen. De rechtbank leest daarin gelet op het voorgaande dus nog geen terugbetalingsverplichting. Dat op de inburgeringsoverzichten die aan eiseres zijn verstuurd - en die overigens van na 30 november 2017 zijn - niet is aangegeven dat eiseres onder één van de voor kwijtschelding in aanmerking komende categorieën valt, maakt dat niet anders. Gelet op het voorgaande is de brief van 17 augustus 2018 ook voor dat deel aan te merken als een besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiseres te nemen gericht tegen het besluit van 17 augustus 2018, met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in deze beroepsprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.