ECLI:NL:RBNHO:2019:8158

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2617
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking bijstandsuitkering en terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 21 december 2018, waarin haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en een bedrag van € 1.070,25 aan ten onrechte betaalde bijstandsuitkering werd teruggevorderd. Het bezwaar van eiseres werd door verweerder op 7 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens verweerder het bezwaar te laat was ingediend.

Eiseres stelde echter dat zij het primaire besluit pas had ontvangen met de stukken in beroep en dat de bezwaartermijn nog niet was aangevangen. De rechtbank oordeelde dat de ontvangst van het primaire besluit niet was komen vast te staan. De rechtbank concludeerde dat de beschreven werkwijze van verzending door verweerder niet voldoende waarborgen bood om aan te nemen dat het besluit daadwerkelijk was ontvangen door eiseres. Hierdoor was de bezwaartermijn nog niet aangevangen en was het bezwaar tijdig ingediend.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift moest beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.536,-, en moest het griffierecht van € 47,- worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. de Heer),
en

het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: H. Mentink).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) over de periode van 1 november 2018 tot en met 20 november 2018 ingetrokken, het recht op een bijstandsuitkering over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 oktober 2018 herzien en over deze laatste periode een bedrag van € 1.070,25 aan ten onrechte betaalde bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 7 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bezwaarschrift van eiseres van 2 mei 2019 is gericht tegen het primaire besluit van 21 december 2018. Eiseres stelt dat zij het primaire besluit pas met ontvangst van de stukken in beroep heeft ontvangen. Niet eerder dan door de ontvangst van een aanmaning bij brief van 26 april 2019 is zij op de hoogte geraakt van het bestaan van een terugvorderingsbesluit. Eiseres voert aan dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 2 mei 2019 nog niet was verstreken, omdat de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt, nog niet was aangevangen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit en dat daarom haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder stelt dat hij een sluitend postregistratiesysteem heeft, waardoor verweerder weet dat het besluit is geprint en verzonden. Aan de besluitvorming in bezwaar heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres de ontvangst van het primaire besluit ongeloofwaardig betwist en geconcludeerd dat geen sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Verweerder heeft toegelicht dat het postregistratiesysteem als volgt is ingericht. Een consulent maakt in Civision, een uitkeringsregistratiesysteem, een werkproces aan waarin een besluit kan worden aangemaakt. Dit werkproces wordt digitaal naar de afdeling DIV verzonden. Een medewerker van DIV print het besluit uit. Bij het printen komt er een datum op het betreffende besluit. De datum is digitaal in het systeem ingevoerd door een andere medewerker dan degene die het besluit heeft geredigeerd. Verweerder heeft hierbij opgemerkt dat de datum op het besluit overeenkomt met de in het postregistratiesysteem vermelde verzenddatum. De geprinte stukken worden door een medewerker in een envelop gedaan. Bij de printer staat een postbak, die twee keer per dag wordt geleegd. Vervolgens wordt de envelop in de postbak naast de printer gelegd, waarna de envelop wordt opgehaald en meegaat in het postverdeelsysteem. De postverwerking wordt uitgevoerd door verweerders eigen leer-/werkbedrijf Business Post dat in hetzelfde gebouw is gehuisvest. Dat is een commercieel bedrijf dat ook de postverzending van andere bedrijven en organisaties verzorgd. Business Post heeft een zeer goede naam in de kwaliteit van bezorging en heeft belang bij een hoge mate van betrouwbaarheid. De post wordt dagelijks verzonden en alle post wordt op dezelfde dag als waarop het is uitgeprint, verzonden. Na 15.00 uur worden geen te verzenden stukken meer geprint, zodat post nooit een dag later met de bezorgdienst meegaat.
4. In geschil tussen partijen is de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van eiseres.
Eiseres heeft met de brief van 2 mei 2019 bedoeld bezwaar in te dienen tegen het primaire besluit, waarvan zij volgens haar stelling de inhoud niet kende. Gelet op de inhoud van het primaire besluit gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaar van eiseres is gericht tegen de intrekking, de herziening en de terugvordering, zoals die in het primaire besluit zijn vermeld. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat zij het bezwaar ook als zodanig heeft bedoeld in te stellen.
5. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit, zoals in dit geval, niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
6. Niet weersproken is dat het primaire besluit is voorzien van de juiste adressering. De rechtbank is van oordeel dat aan de beschreven algemene werkwijze van verzending door verweerder niet het vermoeden kan worden ontleend dat het primaire besluit daadwerkelijk door eiseres is ontvangen. Dat de datum vermeld op het besluit ook geldt als verzenddatum, is daartoe onvoldoende. Uit de toegelichte werkwijze volgt weliswaar dat het besluit op de vermelde datum is uitgeprint en in het digitale systeem is afgehandeld, maar daaruit blijkt niet op welke datum het besluit daadwerkelijk is aangeboden aan de postbezorgingsdienst. Een registratie van daadwerkelijke verzending ontbreekt. Daarbij is van belang dat vanaf het uitprinten van het besluit nog enkele handmatige handelingen plaatsvinden, waarbij niet valt uit te sluiten dat daarbij fouten worden gemaakt die, nu een registratie van daadwerkelijke verzending ontbreekt, onopgemerkt blijven. De stelling van verweerder ter zitting dat er nooit post achterblijft en dat alle enveloppen dus bezorgd worden, biedt onvoldoende waarborgen om ervan uit te kunnen gaan dat het primaire besluit, in dit geval, ook daadwerkelijk is verzonden. Dat Business Post een goede naam in kwaliteit van bezorging heeft, kan daarin geen verandering brengen. Verweerder heeft de verzending van het primaire besluit niet aannemelijk gemaakt.
7. Dit betekent dat de ontvangst van het primaire besluit niet is komen vast te staan en evenmin aannemelijk gemaakt. Dat leidt ertoe dat de bezwaartermijn voor het primaire besluit nog niet was aangevangen. Het op 2 mei 2019 ingestelde bezwaar tegen het primaire besluit is dan ook tijdig ingediend. Aan de vraag of sprake is van een eventuele verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding door eiseres wordt niet toegekomen.
8. Al het hiervoor vermelde leidt ertoe dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit van 7 mei 2019 dient te worden vernietigd. Verweerder zal alsnog op het bezwaarschrift moeten beslissen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (twee punten voor het indienen van het beroep- respectievelijk het bezwaarschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.