ECLI:NL:RBNHO:2019:8352

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
8002227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning na beëindiging huurovereenkomst door goede aanzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een woning. [Eiser] had [gedaagde] gedagvaard omdat de huurovereenkomst, die was aangegaan voor een bepaalde tijd van twee jaar, op 31 augustus 2019 was geëindigd. [Eiser] had tijdig, op 4 juni 2019, een aanzegging gedaan aan [gedaagde] dat de huurovereenkomst zou eindigen, wat volgens de wet vereist was. [Gedaagde] betwistte de vordering en stelde dat er een mondelinge afspraak was gemaakt over verlenging van de huurovereenkomst, maar deze stelling werd door [eiser] gemotiveerd betwist.

De kantonrechter oordeelde dat de aanzegging correct was gedaan en dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd. Er was geen ruimte voor nader onderzoek in het kort geding, en de rechter concludeerde dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering van [eiser] tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor [gedaagde] om de woning binnen 8 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de sleutels in te leveren. De proceskosten werden aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser] het vonnis direct kon laten uitvoeren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8002227 \ VV EXPL 19-140
Uitspraakdatum: 9 oktober 2019
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. P.J. Sandberg
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. B.F. Eblé

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 4 september 2019 gedagvaard in kort geding.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brieven van 10 september 2019, 11 september 2019 en 20 september 2019 nog stukken toegezonden. [gedaagde] heeft bij brief van 22 september 2019 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Bij schriftelijke huurovereenkomst van 28 augustus 2017 heeft [eiser] aan [gedaagde] verhuurd de woning gelegen aan [adres] (hierna te noemen: de woning).
2.2.
In de huurovereenkomst staat – voor zover relevant – het volgende:

3.Duur, verlening en opzegging3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van twee jaar ingaande op 1 september 2017 en lopende tot en met 31 augustus 2019.(…)

3.2
Na afloop van de in 3.1 genoemde huurperiode dient het gehuurde leeg, schoon en in de oude staat op te leveren zonder dat hiervoor opzegging nodig is.
2.3.
Op 4 juni 2019 is door de deurwaarder aan [gedaagde] in persoon een brief namens [eiser] betekend waarin is aangezegd dat de huurovereenkomst op 31 augustus 2019 eindigt.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening [gedaagde] veroordeelt om binnen 8 dagen na betekening van het vonnis de woning met het zijne en de zijnen geheel leeg en ontruimd te verlaten onder inlevering van de sleutels aan [eiser] , met machtiging aan [eiser] het in deze te wijzen vonnis zo nodig te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm, voorts met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat partijen een huurovereenkomst voor bepaalde tijd zijn aangegaan, welke na afloop van deze bepaalde tijd (twee jaar) niet wordt voortgezet indien de verhuurder in de periode gelegen tussen 3 maanden en 1 maand voordat de bepaalde tijd is verstreken de huurder over de dag waarop de huur verstrijkt schriftelijk informeert. [eiser] heeft op tijd de beëindiging van de huurovereenkomst aangezegd, waardoor de overeenkomst op 31 augustus 2019 is geëindigd. [gedaagde] verblijft derhalve sinds 31 augustus 2019 zonder recht of titel in de woning, zodat [eiser] het recht heeft ontruiming van de woning te vorderen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [gedaagde] een overeenkomst voor twee jaar heeft getekend maar dat hij onmiddellijk na ontvangst van de overeenkomst met [eiser] heeft gebeld. [eiser] heeft telefonisch aangegeven dat als [gedaagde] de huur gewoon betaalde, de huurovereenkomst automatisch verlengd zou worden. Dit beding is een mondelinge aanvulling van de overeenkomst en was bekend bij het hele hofje. Omdat de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] inmiddels is verstoord, wordt nu de huurovereenkomst niet verlengd. Dat is niet redelijk. Daarbij speelt nog mee dat [gedaagde] een kwetsbare oude man is die bij toewijzing van de ontruiming op straat komt te staan.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] heeft de spoedeisendheid van de vordering voldoende onderbouwd en deze wordt ook niet betwist door [gedaagde] , zodat de vordering inhoudelijk kan worden beoordeeld.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
Vaststaat dat er tussen partijen sprake is van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:271 lid 1 eerste volzin van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gelet op het bepaalde in voornoemd artikel heeft de verhuurder de verplichting de huurder niet eerder dan drie maanden en uiterlijk één maand voor het verstrijken van de bepaalde huurperiode schriftelijk te informeren over de dag waarop de huur verstrijkt, waarna bij het niet nakomen van deze verplichting de huurovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd voor onbepaalde tijd wordt verlengd. In dit geval betekent dit dat [eiser] niet eerder dan 31 mei 2019 en niet later dan 30 juli 2019 voornoemde aanzeggingsbrief naar [gedaagde] moest versturen. [eiser] heeft de brief op 4 juni 2019 laten betekenen aan [gedaagde] , waarmee is voldaan aan het in artikel 7:271 lid 1 BW bepaalde, zodat de huurovereenkomst per 31 augustus 2019 is geëindigd. Dat er tussen partijen van de huurovereenkomst afwijkende afspraken zijn gemaakt, in die zin dat de huurovereenkomst automatisch zou worden verlengd, zoals door [gedaagde] gesteld, is door [eiser] gemotiveerd betwist. [eiser] heeft ter zitting aangedragen dat geen van de door [gedaagde] genoemde getuigen bij het telefoongesprek tussen [eiser] en [gedaagde] aanwezig is geweest zodat zij daar niets over kunnen verklaren. [gedaagde] heeft geenszins op een andere manier aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een nevenbeding tussen partijen. Voor een eventueel nader onderzoek naar de inhoud van het telefoongesprek waar [gedaagde] zijn verweer op stoelt, is in deze procedure geen plaats. Evenmin is in deze procedure plaats voor een belangenafweging zoals door [gedaagde] bepleit, aangezien de huurovereenkomst van rechtswege is geëindigd.
5.4.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van wat in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen.
5.6.
Voor zover een machtiging tot gedwongen ontruiming wordt gevorderd, is die vordering niet toewijsbaar. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis, kan de deurwaarder met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 555 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder toestemming van de bewoner / gebruiker het betreffende pand betreden en ontruimen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij (grotendeels) ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan [adres] binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, leeg op te leveren en de sleutels over de dragen aan [eiser] ;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 81,83
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde € 480,00 ;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter