In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de ontruiming van een woning. [Eiser] had [gedaagde] gedagvaard omdat de huurovereenkomst, die was aangegaan voor een bepaalde tijd van twee jaar, op 31 augustus 2019 was geëindigd. [Eiser] had tijdig, op 4 juni 2019, een aanzegging gedaan aan [gedaagde] dat de huurovereenkomst zou eindigen, wat volgens de wet vereist was. [Gedaagde] betwistte de vordering en stelde dat er een mondelinge afspraak was gemaakt over verlenging van de huurovereenkomst, maar deze stelling werd door [eiser] gemotiveerd betwist.
De kantonrechter oordeelde dat de aanzegging correct was gedaan en dat de huurovereenkomst van rechtswege was geëindigd. Er was geen ruimte voor nader onderzoek in het kort geding, en de rechter concludeerde dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. De vordering van [eiser] tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor [gedaagde] om de woning binnen 8 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de sleutels in te leveren. De proceskosten werden aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [eiser] het vonnis direct kon laten uitvoeren.