ECLI:NL:RBNHO:2019:852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van urgentie bij toewijzing van passende woonruimte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, dat haar verzoek om urgentie bij de toewijzing van passende woonruimte had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster op 9 oktober 2018 een aanvraag voor urgentie had ingediend, maar dat deze was afgewezen omdat de opname in de gezinskliniek niet doorging. Tijdens de zitting op 20 november 2018 heeft verzoekster verklaard dat zij bereid was om aan het gezinstraject deel te nemen, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid was over haar intenties en dat de voorwaarden voor urgentie niet waren vervuld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster niet voldeed aan de criteria voor urgentie op sociale of relationele gronden. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/4601
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J.R. Roethof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder

(gemachtigde: H.E. Nieman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om verlening van urgentie bij de toewijzing van passende woonruimte afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2018. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. A.E. Bakker, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en afspraken gemaakt met partijen die er toe zouden kunnen leiden dat tot een oplossing werd gekomen. Dit is niet gelukt. Bij brief van 18 januari 2019 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening 2015 Gemeente Hoorn, kan de woningzoekende bij een corporatie een aanvraag indienen tot het verlenen van urgentie bij de toewijzing van passende woonruimte.
Op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening wordt de aanvraag als bedoeld in lid 1 ingediend bij een corporatie die werkzaam is in gemeente waarin het woonprobleem is ontstaan. De aanvraag is gericht aan burgemeester en wethouders van die betreffende gemeente en wordt alleen in behandeling genomen als de daarvoor verschuldigde leges zijn voldaan.
Op grond van artikel 2.4 van de Huisvestingsverordening kan urgentie worden verleend aan woningzoekenden, welke passen binnen een van de – voor zover hier van belang – onderstaande categorieën mits zij voldoen aan de bijbehorende criteria:
b. Sociaal geïndiceerden. Dit zijn woningzoekenden die in verband met sociale of psychische omstandigheden ernstige hinder, belemmering of verslechtering ondervinden in hun huidige woonsituatie. Onder sociaal geïndiceerden vallen ook woningzoekenden met ernstige relationele problemen met buren of buurt, waardoor sprake is van een acuut woonprobleem, waarbij de woningzoekenden alles in het werk hebben gesteld de situatie weer leefbaar te maken. Indien een beroep wordt gedaan op deze omstandigheid dient dit te worden onderbouwd door gegevens van justitie en/of politie en/of met gegevens van een professionele sociale hulpverleningsinstantie en indien gewenst een advies van de corporatie;
c. Relationeel geïndiceerden in verband met echtscheiding/verbreken samenleving. Dit zijn woningzoekenden die vanuit de echt scheiden of hun duurzame samenwoning verbreken. Urgentie op deze grond kan uitsluitend aan één gewezen partner worden verleend en uitsluitend, indien de woningzoekende op grond van de Wet of een rechterlijke uitspraak geheel of in overwegende mate met de zorg voor zijn minderjarige kind(eren) is of wordt belast, dan wel ingeval sprake is van co-ouderschap de ouder waarbij het kind op grond van de Gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven en er aantoonbaar een poging is gedaan om het huur/kooprecht van de huidige woonruimte te behouden en dit niet is geslaagd.
3. Verzoekster heeft op 24 februari 2018 de woning moeten verlaten die zij samen met haar thans ex-man bewoonde. De echtscheiding is uitgesproken bij uitspraak van
[datum] 2018, van welke uitspraak het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt. De twee kinderen die verzoekster heeft met haar ex-man zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Verzoekster heeft sinds het vertrek uit de echtelijke woning geen vaste woon-of verblijfplaats. Zij heeft inmiddels een nieuwe vriend van wie zij een kind verwacht. Verzoekster heeft de mogelijkheid om samen met haar kinderen een behandeling te ondergaan middels opname in een gezinskliniek in [plaats] . Uit de brief van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering van 1 oktober 2018 volgt, gezien het verslag van het intakegesprek bij de gezinskliniek in [plaats] (GGZ [provincie] ) op 17 september 2018, dat de gezinsopname in [plaats] geen doorgang kan vinden omdat teveel risico’s worden gezien voor een gezinsopname samen met de vriend van verzoekster. In de brief van 1 oktober 2018 staat dat de gezinskliniek in [plaats] alleen met verzoekster wil verder gaan als verzoekster zich zonder haar vriend wil laten opnemen. Tijdens het intakegesprek heeft verzoekster aangegeven hoe dan ook na de opname bij haar vriend te gaan wonen. De gezinskliniek in [plaats] heeft aangegeven dat de veiligheid in de behandelcontext rondom dit gezin op dit moment niet op orde is, wat de verdere samenwerking met dit gezin in weg staat. Verzoekster heeft aangegeven haar relatie niet te gaan verbreken en dat gezinsopname in [plaats] wat haar betreft dus geen optie meer is.
4.1
Op 12 juli 2018 heeft verzoekster de voorliggende urgentieverklaring aangevraagd. Namens verweerder heeft de Regionale Urgentie Commissie, na een verzoek om nadere informatie van 24 juli 2018, op 8 oktober 2018 de aanvraag afgewezen.
4.2
Aan de weigering om aan verzoekster een urgentieverklaring op sociale gronden te verlenen, heeft verweerder in het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de opname in de gezinskliniek in [plaats] geen doorgang vindt. Uit de nadere toelichting in het verweerschrift van 16 november 2018 blijkt dat verzoekster had meegedeeld dat zij niet voornemens was het gezinstraject in [plaats] te volgen. Daarnaast verwijst verweerder naar de inhoud van voornoemde brief van de William Schrikker Stichting van 1 oktober 2018. Verweerder wijst er op dat de gemachtigde van verzoekster tijdens de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar op 13 november 2018 heeft gezegd dat verzoekster de voorwaarden die gesteld worden aan gezinsopname zal accepteren, maar verweerder acht dit niet geloofwaardig gelet op de eerdere andersluidende verklaringen van verzoekster. Bovendien was verzoekster niet aanwezig bij de hoorzitting, zodat verweerder het niet bij haar zelf kon verifiëren.
Voorts heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op relationele gronden, omdat niet is gebleken dat zij geheel of in overwegende mate met de zorg voor de minderjarige kinderen is belast, nu haar kinderen uit huis zijn geplaatst. Verweerder beschikte op dat moment nog niet over de rechterlijke uitspraak waarbij de echtscheiding is uitgesproken en ook niet over het door beide ouders ondertekende ouderschapsplan. In het verweerschrift constateert verweerder dat deze stukken wel bij het verzoekschrift zijn overgelegd. Ook uit de later overgelegde gegevens blijkt niet dat de kinderen van verzoekster op korte termijn bij haar geplaatst kunnen worden, aldus verweerder.
5.1
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat indien verzoekster alsnog wil en mag deelnemen aan het gezinstraject in [plaats] , dus onder de voorwaarden door de GGZ [provincie] gesteld, haar op grond van een sociale indicatie een urgentieverklaring zal worden verleend.
5.2
Gelet op deze toezegging van verweerder en omdat verzoekster tijdens zowel de hoorzitting op 13 november 2018 en ook voorafgaand aan en tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter heeft aangegeven dat zij aan het gezinstraject wenst deel te nemen en bereid is te voldoen aan de voorwaarden die aan het traject worden gesteld, waaronder de voorwaarde dat haar vriend niet zijn intrek mag nemen in de woning van verzoekster, heeft de voorzieningenrechter, in het belang van verzoekster en haar minderjarige kinderen, aanleiding gezien het onderzoek te schorsen. Daarbij is de gemachtigde van verzoekster in de gelegenheid gesteld zo snel mogelijk contact op te nemen met de William Schrikker Stichting om te bezien of en zo ja wanneer een (intake) gesprek met verzoekster kan plaatsvinden voor deelname aan gezinstherapie (met gezinsopname) en om te bezien wanneer de gezinstherapie van start kan gaan. De voorzieningenrechter heeft aangegeven dat de gemachtigde van verzoekster daarbij kan wijzen op de verklaring van verzoekster ter zitting dat de hereniging met haar kinderen voor haar voorop staat en dat indien dat voor het gezinstraject nodig is haar vriend niet bij het gezin zal inwonen, zij bereid is hierover afspraken te maken. Ook kan de gemachtigde van verzoekster daarbij wijzen op de verklaring van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat de gemeente een urgentieverklaring zal verlenen als duidelijk is dat verzoekster instemt met het volgen van gezinstherapie en de William Schrikker Stichting laat weten dat de gezinstherapie van start zal gaan.
5.3
In reactie op de schorsing heeft de gemachtigde van verzoekster de voorzieningenrechter bij faxbericht van 21 november 2018 bericht dat de gezinsvoogd hem heeft meegedeeld dat zij bij toewijzing van urgentie opnieuw cliënte zal aanmelden bij een intake bij GGZ te [plaats] , welke intake zal plaatsvinden zonder de vriend van verzoekster. De gemachtigde van verzoeker heeft de voorzieningenrechter voorts verzocht de beslissing in de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden, totdat schriftelijk bevestigd is dat de intake bij GGZ te [plaats] doorlopen kan worden door cliënte, welk bericht binnen enkele weken wordt verwacht.
5.4
Verweerder heeft de voorzieningenrechter vervolgens bij faxbericht van
5 december 2018 bericht dat op grond van het schrijven van de gemachtigde van verzoekster nog niet duidelijk is dat verzoekster instemt met de gezinstherapie en dat ook de GGZ te [plaats] daarmee heeft ingestemd, wat voorwaarde vormde voor het verlenen van urgentie. Om die reden bestaat geen reden om nu alsnog een urgentieverklaring te verstrekken op sociale gronden, als bedoeld in de Huisvestingsverordening.
5.5
Omdat de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel was dat nog onvoldoende duidelijkheid was verschaft door of namens verzoekster, is zij nogmaals in de gelegenheid gesteld, het belang van verzoekster en haar kinderen in aanmerking genomen, binnen een week een reactie in te sturen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
6.1
De schorsing heeft er dus niet toe geleid dat voornoemde benodigde duidelijkheid door of namens eiseres is verstrekt die voor verweerder nodig was om alsnog een urgentieverklaring te kunnen verstrekken. De voorzieningenrechter komt om die reden toe aan een voorlopige beoordeling van het door verweerder genomen besluit om verzoekster een urgentieverklaring te weigeren.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de echtscheiding tussen verzoekster en haar ex-man is uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van [datum] 2018 en dat van de uitspraak onderdeel uitmaakt het door verzoekster en haar ex-echtgenoot gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan. Nog daargelaten dat uit deze stukken niet valt af te leiden dat verzoekster de zorg krijgt over haar kinderen, zijn de kinderen nog steeds onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om voor urgentie op grond van een relationele indicatie in aanmerking te komen. De omstandigheid dat de ex-man van verzoekster heeft verklaard akkoord te gaan met de plaatsing van de kinderen bij verzoekster, maakt dit niet anders.
6.3
Voorts heeft verweerder zich naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om als sociaal geïndiceerde te worden aangemerkt. Verweerder heeft zich daarbij mogen baseren op de hem bekende, hiervoor weergegeven inhoud van de brief van de William Schrikker Stichting van 1 oktober 2018. Nu door of namens verzoekster, behalve haar stelling dat zij bereid is onder de voorwaarden van de GGZ te [plaats] aan het gezinstraject deel te nemen, geen informatie is verstrekt waaruit blijkt dat daaraan ook daadwerkelijk gevolg zal worden gegeven, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Bij faxbericht van 11 januari 2019 heeft verzoekster de voorzieningenrechter bericht dat een nadere zitting achterwege kan worden gelaten. De voorzieningenrechter ziet in de verdere inhoud van het faxbericht evenmin aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, temeer nu de inhoud van het schrijven geen direct verband houdt met de gevraagde urgentieverklaring en de in dat verband door de voorzieningenrechter aan verzoekster geboden mogelijkheid om nadere informatie in te sturen.
8. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening aan te houden en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
9. Wellicht ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter, hetgeen door verweerder ook is onderkend, dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn bevoegd is om op het door verzoekster gemaakte bezwaar te beslissen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.