In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van een minderjarige, die haar hoofdverblijf bij haar vader wilde laten vaststellen en een zorgregeling met haar moeder wilde beëindigen. De minderjarige, geboren op [geboortedatum], heeft op 2 mei 2019 een brief aan de rechtbank gestuurd waarin zij haar wens om bij haar vader te wonen heeft geuit. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek een gesprek met de minderjarige gevoerd op 14 juni 2019, waaruit bleek dat haar wens om bij de vader te wonen bestendig is. De ouders zijn gescheiden en de minderjarige verblijft sinds april 2019 bij de vader, terwijl haar tweelingzus bij de moeder woont. De rechtbank heeft een bijzondere curator benoemd om de belangen van de minderjarige te behartigen. De bijzondere curator heeft geadviseerd dat het in het belang van de minderjarige is om bij de vader te blijven wonen, gezien de onveilige situatie bij de moeder en de wens van de minderjarige zelf. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vastgesteld en hem vervangende toestemming verleend om met de minderjarige naar [plaats] te verhuizen. Tevens is de zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige gewijzigd, waarbij contact alleen plaatsvindt als de minderjarige dit zelf aangeeft. De rechtbank heeft benadrukt dat de GI (gecertificeerde instelling) een belangrijke rol speelt in het contactherstel tussen de moeder en de minderjarige, en dat de draagkracht van de minderjarige hierbij voorop staat.