ECLI:NL:RBNHO:2019:8683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
7311972 CV EXPL 18-9438
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Luchtvaartclaim: Verplichtingen van luchtvaartmaatschappij bij annulering van vlucht

In deze zaak hebben vier passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Split via München op 28 juli 2018. De passagiers stelden dat Lufthansa hen geen alternatieve vlucht heeft aangeboden bij de eerste gelegenheid, zoals vereist door de Verordening (EG) nr. 261/2004. Lufthansa heeft echter betoogd dat zij een redelijke alternatieve vlucht heeft aangeboden voor de volgende dag, die de passagiers hebben geweigerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Lufthansa aan haar verplichtingen heeft voldaan door de eerst mogelijke vlucht aan te bieden, en dat het niet redelijk is om van Lufthansa te verlangen dat zij passagiers de keuze biedt uit alle beschikbare vluchten van die dag. De rechter oordeelde dat de aangeboden vlucht door Lufthansa of een dochtermaatschappij voldoende was en dat de passagiers recht hadden op terugbetaling van hun oorspronkelijke vliegtickets, wat Lufthansa al had gedaan. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7311972 \ CV EXPL 18-9438
Uitspraakdatum: 16 oktober 2019
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2. [passagier sub 2]wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3]wonende te [woonplaats]
4. [passagier sub 4]wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. H.W. Leemans (SRK Rechtsbijstand)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 22 oktober 2018 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via München (Duitsland) naar Split (Kroatië) op 28 juli 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
Lufthansa heeft een vervangende vlucht aangeboden voor de volgende dag. De passagiers hebben dit aanbod niet geaccepteerd. De passagiers hebben zelf een alternatieve vlucht geboekt bij Finnair, waarmee zij vanuit de luchthaven van Brussel via Helsinki naar Split zijn gevlogen.
2.4.
De passagiers hebben vergoeding van de kosten van, de vliegtickets van Finnair, gevorderd van Lufthansa.
2.5.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen – na vermindering van eis- dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 710,68, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 106,60 aan buitengerechtelijke incassokosten
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de gemaakte kosten van de passagiers te vergoeden conform artikel 8 van de Verordening. De kosten van de vliegtickets voor de alternatieve vlucht bedragen € 1.145,96. Lufthansa heeft reeds een bedrag ter hoogte van € 435,28 betaald en moet daarmee nog een bedrag ter hoogte van € 710,68 voldoen.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert aan dat zij heeft voldaan aan haar verplichting om de in artikel 8 lid 1 sub b van de Verordening genoemde alternatieve vlucht aan de passagiers aan te bieden. Het door Lufthansa aangeboden alternatieve vervoer van 29 juli 2018 was alleszins redelijk. De passagiers hebben de alternatieve vlucht geweigerd in verband met de geboekte zeilvakantie. Het gevolg hiervan is dat de passagiers recht hebben op terugbetaling van de bij Lufthansa gekochte vliegtickets, hetgeen Lufthansa heeft gedaan. De vordering van de passagiers dient dan ook te worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De passagiers betwisten dat Lufthansa aan haar verplichtingen op grond van artikel 8 lid 1 onder b van de Verordening heeft voldaan. Uit het artikel volgt dat de aangeboden –vervangende- vlucht ”bij de eerste gelegenheid” dient te zijn, aldus de passagiers. Gelet op het feit dat Lufthansa als alternatieve vlucht alleen vluchten heeft aangeboden op 29 juli 2018, dus één dag later dan de geboekte vlucht, kan de alternatieve vlucht niet aangemerkt worden als ‘bij de eerste gelegenheid’. De passagiers hadden er belang bij om uiterlijk vroeg in de ochtend van de 29ste in Split te arriveren, omdat hun flottieltje in de ochtend vertrok. Voorts is aan de passagiers alleen de mogelijkheid aangeboden om met Lufthansa of één van haar dochtermaatschappijen naar Split te vliegen. De passagiers stellen dat zij in redelijkheid het door Lufthansa aangeboden alternatief hebben mogen weigeren. Er kan geen sprake van zijn dat voor de passagiers, mede gezien de strekking van de Verordening, hierdoor slechts restitutie van de vliegtickets resteert, aldus nog steeds de passagiers.
5.3.
In artikel 8 lid 1 onder sub a en sub b van de Verordening staat:
1. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, krijgen de passagiers de keuze tussen:
a.
a) — volledige terugbetaling van het ticket binnen zeven dagen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 3, tegen de prijs waarvoor het gekocht was, voor het gedeelte of de gedeelten van de reis die niet zijn gemaakt en voor het gedeelte en de gedeelten die reeds zijn gemaakt indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan van de passagier geen zin meer heeft, alsmede in voorkomend geval,
— een retourvlucht naar het eerste vertrekpunt bij de eerste gelegenheid;
b) een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid; of
Niet in het geschil is dat Lufthansa een vlucht heeft aangeboden aan de passagiers onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden en dat Lufthansa het volledige bedrag van de oorspronkelijke geboekte vliegtickets heeft voldaan. Lufthansa heeft tegenover de stelling van de passagiers dat geen vlucht is aangeboden bij de eerste gelegenheid aangevoerd dat zij de passagiers een redelijke alternatieve vlucht hebben aangeboden bij de eerste gelegenheid. Daarbij is echter van belang dat in het hoogseizoen alle vluchten zo goed als vol zitten, aldus Lufthansa.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat niet van Lufthansa kan worden gevergd dat zij voor het aanbieden van een alternatieve vlucht de passagiers de mogelijkheid geeft om te kiezen uit alle vluchten van die dag met verschillende vertrekbestemmingen, bij alle luchtvaartmaatschappijen. Het aanbieden van de eerst mogelijk vlucht uitgevoerd door Lufthansa dan wel een dochtermaatschappij acht de kantonrechter voldoende. De Verordening biedt immers ook de optie tot volledige terugbetaling van het vliegticket indien verder reizen in het licht van het oorspronkelijke reisplan geen zin meer heeft. Door hiertoe over te gaan heeft Lufthansa reeds voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 8 van de Verordening. De vordering van de passagiers zal dan ook worden afgewezen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagiers, omdat deze ongelijk krijgen. De nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Lufthansa worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 360,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa.
6.3.
veroordeelt de passagiers tot betaling van € 90,00 aan nakosten, voor zover deze kosten daadwerkelijk door Lufthansa worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter