ECLI:NL:RBNHO:2019:8857

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
C/15/264585 / HA ZA 17-687
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring en verwijzing naar schadestaat in een civiele procedure over onrechtmatig gebruik van percelen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 13 november 2019 vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiser1] c.s. over het gebruik van percelen gelegen op het schiereiland De Laars. De eiser, [eiser/verweerder], vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagden onrechtmatig gebruik maakten van zijn percelen en dat zij dit gebruik dienden te staken. De gedaagden voerden aan dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar waren geworden van de percelen, aangezien zij deze al sinds de jaren '70 in gebruik hadden. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden inderdaad onrechtmatig hadden gehandeld, maar dat het vorderingsrecht van de eiser was verjaard. Hierdoor werden de gedaagden als eigenaar van de percelen erkend. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en verklaarde de gedaagden eigenaar van verschillende stroken grond op De Laars. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/264585 / HA ZA 17-687
Vonnis van 13 november 2019
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde/eiser1],

2.
[gedaagde/eiser2],
beiden wonende te [woonplaats],
3.
[gedaagde/eiser3],
wonende te [woonplaats],
4.
[gedaagde/eiser4],
5.
[gedaagde/eiser5],
beiden wonende te [woonplaats],
6.
[gedaagde/eiser6],
7.
[gedaagde/eiser7],
beiden wonende te [woonplaats],
8.
[gedaagde/eiser8],
9.
[gedaagde/eiser9],
beiden wonende te [woonplaats],
10.
[gedaagde/eiser10],
wonende te [woonplaats],
11.
[gedaagde/eiser11],
wonende te [woonplaats],
12.
[gedaagde/eiser12],
13.
[gedaagde/eiser13],
beiden wonende te [woonplaats],
14.
[gedaagde/eiser14],
wonende te [woonplaats],
15.
[gedaagde/eiser15],
16.
[gedaagde/eiser16],
beiden wonende te [woonplaats],
17.
[gedaagde/eiser17],
18.
[gedaagde/eiser18],
beiden wonende te [woonplaats],
19.
[gedaagde/eiser19],
20.
[gedaagde/eiser20],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.P. Barth te Amsterdam,
en

1.[tussenkomend1],

wonende te [woonplaats],
2.
[tussenkomend2],
wonende te [woonplaats],
3.
[tussenkomend3],
wonende te [woonplaats],
tussenkomende partijen,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.P. Barth te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook genoemd worden eiser [eiser/verweerder], gedaagden en de tussenkomende partijen gezamenlijk [gedaagde/eiser1] c.s. en/of de bewoners.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 februari 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 juli 2018 waarin de zaak naar de rol is verwezen teneinde mr. Barth in de gelegenheid te stellen een conclusie in conventie en in reconventie te nemen voor onderbouwing van het verjaringsverweer en bewijslevering over wanneer de huidige situatie is beginnen te bestaan, aan de hand van de reconventionele eis, tevens reactie op de eiswijziging in conventie
  • brief d.d. 2 augustus 2018 met opmerkingen over het proces-verbaal van de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s.
  • de akte houdende indiening producties, toelichting op stellingen tevens reactie op wijziging eis aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s.
  • de antwoordakte naar aanleiding van de akte d.d. 3 oktober 2018 van [gedaagde/eiser1] c.s. in conventie en in reconventie aan de zijde van [eiser/verweerder]
  • de akte houdende uitlating producties en reactie op stellingen van de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s.
  • de antwoordakte naar aanleiding van de akte d.d. 30 januari 2019 van [gedaagde/eiser1] c.s. in conventie en in reconventie houdende uitlating producties en reactie op stellingen aan de zijde van [eiser/verweerder]
  • het proces-verbaal van pleidooi gehouden op 1 oktober 2019
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 februari 1975 heeft [eiser/verweerder] bij akte van scheiding en deling de eigendom van de percelen kadastraal bekend Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 249 en nummer 250 verkregen, zijnde riet- en onland gelegen tussen de Lage Dijk en de Mooie Nel onder Haarlem in de polder de ‘Overemmers’. Hij heeft de percelen verkregen uit de nalatenschap van zijn vader die op 21 maart 1971 was overleden.
Voor die verkrijging was hij als een van de vennoten in de vennootschap onder firma met zijn vader, Aannemersbedrijf Oberon, mede-eigenaar van de percelen. De percelen maakten onderdeel uit van het vennootschappelijk vermogen.
2.2.
De percelen zijn gelegen op een schiereiland in het water genaamd ‘De Mooie Nel’. Het schiereiland zelf wordt ook aangeduid met ‘De Laars’ (hierna: De Laars).
2.3.
Het uiterste puntje van het schiereiland bestaat uit perceel kadastraal bekend Haarlemmerliede en Spaarnwoude, sectie H, nummer 770, grenzend aan perceel H 250. Dit deel van De Laars is in gebruik bij de scouting.
2.4.
Ongeveer vanaf de periode 1970 tot 1973 hebben [gedaagde/eiser1] c.s., dan wel hun rechtsvoorgangers (hierna: de bewoners), hun woonboten aangemeerd aan De Laars en daar uiteindelijk een permanente ligplaats ingenomen.
2.5.
Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw hebben de bewoners onder andere looppaden, steigers, afmeervoorzieningen, schuurtjes en beplanting aangebracht en erfafscheidingen aangelegd op De Laars.
De bewoners hebben bewerkstelligd dat in de jaren 70 van de vorige eeuw vaste telefoonlijnen werden aangelegd en zij hebben het middenterrein en andere wegen verhard, paden aangelegd en een parkeervoorziening gemaakt.
2.6.
Op 25 juni 1985 is het bestemmingsplan Natuurgebieden 1984 vastgesteld. Daarin zijn de stroken water tot ligplaatsen bestemd en is het natuurterrein De Laars mede als gebruiks- en verblijfsgebied aangewezen.
2.7.
De gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude heeft op enig moment overdraagbare ligplaatsvergunningen aan de bewoners verleend. Aan de bewoners zijn tevens huisnummers gegeven. Thans zijn er 13 woonschepen aangemeerd, aan De Laars 1 t/m 13.
2.8.
Vanaf 1990 zijn de bewoners verenigd in Bewonersvereniging De Laars. Het doel van die vereniging is:
  • het verkrijgen van een optimale rechtspositie voor alle leden met betrekking tot hun ligplaats aan De Laars in de Mooie Nel te Spaarndam.
  • in beheer verkrijgen en instandhouding van het gebied “De Laars” zoals overeengekomen in het nog vast te stellen inrichtingsplan door de algemene vergadering.
  • het handhaven van betaalbare ligplaats.
  • het bereiken van dit doel door realisering van het inrichtingsplan en alle ten dienste staande middelen.
2.9.
De bewoners hebben zich er vanaf de jaren 80 voor ingezet dat zij werden aangesloten op de nutsvoorzieningen. Zowel PWN en PEN als de bewoners hebben indertijd [eiser/verweerder] benaderd met het verzoek of hij als eigenaar van de percelen toestemming wilde verlenen voor de aansluitingen. Hij heeft die toestemming geweigerd maar via een gerechtelijke procedure medio jaren 90 hebben de bewoners bewerkstelligd dat aan de nutsbedrijven vervangende toestemming werd verleend, waarna de bewoners konden worden aangesloten.
2.10.
In de periode van 1996 t/m 1999 is tussen partijen via hun bemiddelaars gesproken over aankoop van De Laars door de bewoners. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt.
2.11.
Tussen partijen is ook nooit enige overeenkomst tot stand gekomen.
2.12.
Bij deurwaardersexploot van 7 augustus 2013 heeft mr. D. de Jong namens [eiser/verweerder] het volgende meegedeeld aan de bewoners:
(…)
Mijn cliënt is van mening dat er sprake is van gebruik dat niet op een met hem gesloten overeenkomst berust van de aan hem in eigendom toebehorende gronden, bekend als schiereiland “De Laars”, (…). Cliënt heeft in het verleden dit punt al eerder te berde gebracht. Dat heeft toen tot geen resultaat gevoerd.
Het gebruik zonder toestemming bestaat uit het aan die gronden ligplaats hebben met een woonschip, de gronden gebruiken voor schuurtjes, toegangswegen, parkeer- en stallingsruimte en wat dies meer zij. In feit is het gehele schiereiland door de gezamenlijke woonbootbewoners in gebruik genomen, zonder dat met de eigenaar ervan afspraken zijn gemaakt.
Cliënt wil thans een definitief eind gemaakt zien aan dit jegens hem onrechtmatig gebruik dat door u en de andere woonbootbewoners gemaakt wordt van deze hem in eigendom toebehorende gronden. (…)
Cliënt streeft naar een heldere oplossing. Het gebruik zonder overeenkomst dienst ofwel beëindigd te worden, ofwel het gebruik wort vastgelegd in een met elke woonbootbewoner en gebruiker van de grond apart overeen te komen financiële, zakelijke regeling in de juridisch geëigende vorm.
Cliënt biedt u daarom aan de gronden te kopen tegen een nader overeen te komen prijs. Daarbij zal de maatstaf hebben te gelden een prijs die in het vrije economische verkeer voor ligplaatsen voor permanente woonschepen, annex het gebruik van bijbehorende grond als redelijk is te beschouwen. Wat daarbij ook gewicht in de schaal legt, is dat cliënt schade heeft geleden en u voordeel heeft gehad van de vele jaren onrechtmatig gebruik waar niets voor is aangeboden, laat staan betaald.
Mijn cliënt is echter niet geïnteresseerd in slechts vergoeding voor gebruik van zijn grond in het verleden en/of in de toekomst. Met andere woorden wie niet in staat of van plan is om op dit koopaanbod in te gaan heeft rekening te houden met moeten vertrekken, zij het dat voor de jaren gebruik zonder enige vergoeding mijn cliënt wel een vordering blijft toekomen.
(…)
Privaatrechtelijk zijn er nog meer aspecten die meewegen. OP grond van de wet is de eigenaar van de grond tevens eigenaar van wat daarop gevestigd is (…) Dit kan enkel voorkomen worden door overdracht van de ondergrond dan wel door het vestigen van een opstalrecht. Thans is cliënt rechtmatig eigenaar van alle objecten die duurzaam op de grond zijn aangebracht.
Het overpad is ook een niet onbelangrijk aspect dat aandacht verdient.(…)

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser/verweerder] vordert na wijziging van eis samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Voor recht zal verklaren dat het gebruik dat [gedaagde/eiser1] c.s. maken van de percelen van [eiser/verweerder] zonder titel is en onrechtmatig, en dat [gedaagde/eiser1] c.s. door dat gebruik niet te staken onrechtmatig handelen jegens [eiser/verweerder];
[gedaagde/eiser1] c.s. zal gebieden het gebruik van de percelen van [eiser/verweerder] te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde/eiser1] c.s. zal gebieden de door hen opgerichte bouwwerken en grondverhardingen en de hen toebehorende roerende zaken (te weten: meubilair en vervoermiddelen) op de percelen van [eiser/verweerder] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde/eiser1] c.s. zal veroordelen de door [eiser/verweerder] geleden en nog te lijden schade – in verband met het gebruik van de percelen door [gedaagde/eiser1] c.s. – aan [eiser/verweerder] te vergoeden, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente, welke schade moet worden opgemaakt bij staat;
voorwaardelijk, te weten voor het geval woonbooteigenaren naar het oordeel van de rechtbank slagen in hun bewijs dat zij eigenaar zijn geworden van hetgeen zij zich hebben toegeëigend, voor recht zal verklaren dat woonbooteigenaren door hun bezitsdaden onrechtmatig jegens [eiser/verweerder] hebben gehandeld en dat zij voor de aldus door [eiser/verweerder] geleden schade aansprakelijk zijn, welke schade moet worden opgemaakt bij staat;
[gedaagde/eiser1] c.s. zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde/eiser1] c.s. voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen samengevat - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en telkens onder verwijzing naar Bijlage 4 bij de conclusie van eis in reconventie:
Vordering I.
a. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 1;
b. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser3] en [tussenkomend2] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 2;
c. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser4] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 3;
d. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser6] en [gedaagde/eiser7] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 4;
e. te verklaren voor recht dat [tussenkomend1] eigenaar is van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 5;
f. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser8] en [gedaagde/eiser9] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 6;
g. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser10] eigenaar is van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 7;
h. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser11] eigenaar is van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 8;
i. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser19] en [gedaagde/eiser20] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 9;
j. te verklaren voor recht dat [A.] en [gedaagde/eiser12] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 10;
k. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser14] en [B.] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 11;
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde/eiser15] en [gedaagde/eiser16] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 12;
m. te verklaren voor recht dat [C.] en [gedaagde/eiser18] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 13;
Vordering II.
te verklaren voor recht dat de eigenaren-bewoners (gedaagden en tussenkomende partijen) gemeenschappelijk eigenaar zijn van de strook grond die bekend staat als het Middenterrein, gelegen op het schiereiland De Laars,
met veroordeling van [eiser/verweerder] in de kosten van het geding, vermeerderd met de nakosten.
3.5.
[eiser/verweerder] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie en in tussenkomst

4.1.
De vorderingen in conventie enerzijds en de vorderingen in reconventie en in tussenkomst anderzijds vormen feitelijk elkaars spiegelbeeld. Om die reden zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld en beoordeeld.
verjaring
4.2.
[eiser/verweerder] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde/eiser1] c.s. onrechtmatig gebruik maken van zijn percelen alsmede een gebod aan [gedaagde/eiser1] c.s. om dat gebruik te staken en gestaakt te houden. [eiser/verweerder] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde/eiser1] c.s. onrechtmatig handelen jegens hem door zonder recht of titel gebruik te maken van de hem in eigendom toebehorende percelen.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde/eiser1] c.s. is dat het vorderingsrecht van [eiser/verweerder] is verjaard en dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de percelen op De Laars. Zij hebben onder meer aangevoerd dat al vanaf begin jaren 70 woonschepen zijn aangemeerd aan De Laars waarna zij de gronden op De Laars in gebruik zijn gaan nemen en dat vanaf 1989 in dat verband een bepaalde status quo is bereikt op De Laars. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben zij een luchtfoto uit 1989 overgelegd van de op dat moment bestaande situatie. Zij hebben er op gewezen dat er in 1989 reeds sprake was van door hen aangelegde en onderhouden toegangswegen en paden en dat er over het hele eiland telefoonkabels waren gelegd en dat er een waterleiding en twee waterputten waren aangelegd. Tevens waren bij de inrit vanaf de Lagedijk afzonderlijke brievenbussen van de bewoners geplaatst.
Zij hebben benadrukt dat [eiser/verweerder] in het verleden wel gezegd heeft dat hun gebruik van zijn percelen onrechtmatig was en dat hij dat gebruik wenste te beëindigen. Zij hebben verklaard dat door (de advocaat van) [eiser/verweerder] medio 1999 nog aanspraak gemaakt is op de eigendomsrechten van [eiser/verweerder] maar dat het eerstvolgende schriftelijke contact na die datum van die strekking dateert van 7 augustus 2013. Zij stellen dat zij vóór dat moment door verjaring echter al eigenaar waren geworden van de percelen.
4.4.
[eiser/verweerder] heeft betwist dat de door [gedaagde/eiser1] c.s. overgelegde luchtfoto de situatie weergeeft zoals deze in 1989 bestond. Hij heeft er op gewezen dat hij er bij [gedaagde/eiser1] c.s. meermalen op heeft gewezen dat hun verblijf op De Laars onrechtmatig was en dat [gedaagde/eiser1] c.s. gedurende al die jaren steeds hebben erkend dat hij de eigenaar is van die percelen. Hij heeft erkend dat hij langere tijd geen actie heeft ondernomen tegen de aanwezigheid van [gedaagde/eiser1] c.s. op De Laars maar wijst er op dat van hem, gelet op de eerdere erkenning door [gedaagde/eiser1] c.s. dat hij eigenaar is van de grond, ook geen nadere actie werd gevergd. Verder heeft hij verklaard dat het voor de beoordeling van een beroep op verjaring noodzakelijk is dat iedere bewoner afzonderlijk aanvoert wanneer hij welke bezitsdaden heeft verricht.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling of het beroep van [gedaagde/eiser1] c.s. op verkrijgende verjaring terecht is aangevoerd is het volgende van belang.
Op grond van artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt degene die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. In artikel 3:306 BW is bepaald dat indien de wet niet anders bepaalt een rechtsvordering verjaart door verloop van twintig jaren. In het geval van bezit van een onroerende zaak, ook indien geen sprake is van goede trouw, is de gedachte achter die bepaling dat het van belang is voor de rechtszekerheid dat na verloop van twintig jaar de juridische situatie (inschrijving in de openbare registers) in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie.
4.6.
Eerst moet worden vastgesteld of [gedaagde/eiser1] c.s. bezit van de grond hebben gekregen. Vaststaat in ieder geval dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten op grond waarvan [gedaagde/eiser1] c.s. de percelen van [eiser/verweerder] onder zich gekregen hebben zodat zij deze zonder recht of titel onder zich hebben. Om te beoordelen of sprake is van bezit door [gedaagde/eiser1] c.s. is het nodig dat zij met betrekking tot de grond bezitsdaden hebben uitgeoefend en dat het voor [eiser/verweerder] duidelijk moet zijn geworden dat die bezitsdaden ertoe hebben geleid dat hij zijn bezit heeft verloren.
4.7.
Door [eiser/verweerder] is aangevoerd dat [gedaagde/eiser1] c.s. meermalen hebben erkend dat hij eigenaar is van de grond, zodat hij geen actie hoefde te ondernemen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde/eiser1] c.s. in de eerdere overleggen over eventuele aankoop van de grond steeds hebben erkend dat [eiser/verweerder] (de kadastrale) eigenaar is van de grond. Op grond van artikel 3:318 BW stuit een dergelijke erkenning de verjaring van de rechtsvordering. Dit maakt echter niet, zoals [eiser/verweerder] lijkt te veronderstellen, dat [gedaagde/eiser1] c.s. als gevolg van die erkenning nooit als bezitter van de percelen zouden kunnen worden aangemerkt. Van [eiser/verweerder] kon worden verwacht dat hij tijdig na die erkenning opnieuw een stuitingshandeling zou verrichten.
4.8.
Om te beoordelen of sprake is geweest van bezit moet sprake zijn van dusdanige bezitsdaden met betrekking tot de grond dat de machtsuitoefening over de grond zodanig is dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Dit moet mede beoordeeld worden op grond van uiterlijke feiten.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is naar verkeersopvatting sprake geweest van kennelijk bezit door [gedaagde/eiser1] c.s. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen. Weliswaar hebben [gedaagde/eiser1] c.s. in de eerdere discussies met [eiser/verweerder] over eventuele aankoop van de grond door [gedaagde/eiser1] c.s. niet betwist dat [eiser/verweerder] (de kadastrale) eigenaar is van de grond, maar gelet op alle bezitsdaden die zij in de loop der jaren hebben uitgevoerd met betrekking tot De Laars, met welke bezitsdaden [eiser/verweerder] ook steeds - zoals onweersproken is gesteld - bekend is geweest, wordt geoordeeld dat [eiser/verweerder] die gang van zaken niet op zijn beloop had mogen laten zonder zich steeds opnieuw tijdig op zijn eigendomsrechten te beroepen. De bezitsdaden van [gedaagde/eiser1] c.s. hielden immers meer in dan het plaatsen van een schuurtje bij hun respectieve woonboten of de aanleg van tuintjes. Zij hebben feitelijk de indeling van de percelen grotendeels gewijzigd door het aanplanten van bomen en struiken, het aanleggen van verschillende looppaden vanaf het middenterrein naar de diverse woonboten en door het aanbrengen van erfafscheidingen waardoor afgescheiden gedeeltes zijn ontstaan bij iedere woonboot. Zij onderhouden de bomen en planten en zij hebben de aanvankelijk aanwezige verharding van het middenterrein (als parkeerterreintje voor de scouting op de punt van De Laars) als parkeerterrein onderhouden en uitgebreid. Verder hebben zij in de loop der tijd bewerkstelligd dat zij werden aangesloten op de nutsvoorzieningen. Dit laatste is in ieder geval niet aan [eiser/verweerder] voorbij gegaan omdat tussen partijen begin jaren 90 over de benodigde toestemming voor de aanleg van de nutsvoorzieningen nog een gerechtelijke procedure is gevoerd. Tot slot hebben [gedaagde/eiser1] c.s. voor elkaar gekregen dat aan de ligplaatsen een officiële (adres)status werd verleend door de gemeente.
4.10.
Al deze bezitsdaden, waarmee [eiser/verweerder] bekend was, hebben een dusdanig verstrekkend karakter dat naar verkeersopvattingen geoordeeld moet worden dat sprake is geweest van bezit waardoor [eiser/verweerder] zijn bezit van de grond stukje bij beetje is kwijtgeraakt. Het moet ook voor [eiser/verweerder] duidelijk zijn geweest dat [gedaagde/eiser1] c.s. bezig waren zijn percelen in bezit te nemen en dat hij hiertegen moest optreden om zijn rechten veilig te stellen.
4.11.
[eiser/verweerder] heeft zich in de jaren negentig ook meermalen op zijn rechten beroepen, maar hij heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat hij tussen medio 1999 en augustus 2013 geen aanspraak meer heeft gemaakt op het opheffen van de onrechtmatige toestand. Na zijn stuitingshandeling medio 1999 was een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen, die op grond van artikel 3:319 lid 2 BW niet langer dan vijf jaar was. Dit betekent dat [eiser/verweerder] uiterlijk medio 2004 opnieuw een stuitingshandeling had moeten verrichten. Dit heeft hij niet gedaan. Zijn eerstvolgende stuitingshandeling vond plaats op 7 augustus 2013 bij brief van zijn toenmalig advocaat. Dit was te laat. Zijn vorderingsrecht was op dat moment reeds verjaard en [gedaagde/eiser1] c.s. waren door het bezit van de grond op het moment van het verstrijken van de twintig jaars termijn, uiterlijk per 1 januari 2010, eigenaar van de grond geworden.
4.12.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen in conventie van [eiser/verweerder] zoals ingesteld bij de dagvaarding worden afgewezen en dat de in reconventie door [gedaagde/eiser1] c.s. gevorderde verklaringen voor recht kunnen worden toegewezen voor zover deze betrekking hebben op de perceeltjes grenzend aan de ligplaatsen.
4.13.
Ten aanzien van het middenterrein dat in gebruik is als parkeerterrein wordt het volgende overwogen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit middenterrein reeds voordat er woonschepen werden aangemeerd aan De Laars op een bepaalde manier was verhard teneinde het te laten gebruiken als parkeerterrein voor de scouting die is gevestigd op het onderste puntje van De Laars. Weliswaar is het middenterrein in de loop der jaren verder door [gedaagde/eiser1] c.s. onderhouden en uitgebreid en zijn er door [gedaagde/eiser1] c.s. bij de inrit vanaf de openbare weg, de Lagedijk, bomen geplant en hebben zij daar hun brievenbussen geplaatst waardoor de inrit een meer besloten indruk maakt, maar dit maakt niet dat kan worden geoordeeld dat sprake is geweest van ondubbelzinnig bezit van het middenterrein door [gedaagde/eiser1] c.s.. Het middenterrein is immers altijd, ook naar verkeersopvattingen, toegankelijk gebleven als parkeerterrein voor derden. Dit deel van de vordering wordt om die reden afgewezen.
schadevergoeding
4.14.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld is de voorwaarde waaronder [eiser/verweerder] zijn subsidiaire eis heeft ingediend vervuld, zodat deze subsidiaire eis thans besproken wordt. [eiser/verweerder] vordert dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de woonbooteigenaren door hun bezitsdaden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat zij voor de aldus door hem geleden schade aansprakelijk zijn, welke schade moet worden opgemaakt bij staat.
4.15.
Niet ter discussie staat dat [gedaagde/eiser1] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser/verweerder]. Immers, zij hebben de aan [eiser/verweerder] in eigendom toebehorende percelen in bezit genomen en gehouden, wetende dat [eiser/verweerder] eigenaar was, en als gevolg van deze inbezitneming is [eiser/verweerder] de eigendom van die percelen thans grotendeels kwijtgeraakt. Dit vormt een inbreuk op zijn eigendomsrecht, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser/verweerder]. Voorzover sprake is van opvolgende bezitters/eigenaren is niet bestreden dat ook zij van deze onrechtmatige inbezitneming op de hoogte waren, zodat voor hen hetzelfde geldt.
4.16.
Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is het noodzakelijk dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser/verweerder] enige schade lijdt en/of heeft geleden. [eiser/verweerder] lijdt schade als gevolg van het verlies van het grootste deel van de percelen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:309) ten overvloede overwogen dat bij onvrijwillig verlies van de eigendom van een onroerende zaak zoals bedoeld in artikel 3:105 BW, een vordering uit onrechtmatige daad voor de voormalig eigenaar nog mogelijk is. Bij een dergelijke vordering kan de rechter op grond van artikel 6:103 BW op vordering van de voormalig eigenaar de nieuwe eigenaar veroordelen de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen (schadevergoeding in natura).
4.17.
[eiser/verweerder] had derhalve schadevergoeding in natura kunnen vorderen en op die manier, zij het indirect, materieel min of meer hetzelfde kunnen bereiken als hetgeen hij met zijn primaire vorderingen in conventie had beoogd: een verklaring voor recht dat sprake is van onrechtmatig gebruik door [gedaagde/eiser1] c.s. van zijn percelen; de staking van dat gebruik en de verwijdering van bouwwerken. De Rooy heeft echter niet voor schadevergoeding in natura gekozen. Hieruit kan worden afgeleid dat hij feitelijk niet uit is op de ontruiming van de betreffende percelen, maar dat hij een financiële schadevergoeding wenst. Eerdere onderhandelingen over aankoop van de percelen door [gedaagde/eiser1] c.s. hebben niet tot overeenstemming tussen partijen geleid omdat zij het niet eens konden worden over de koopprijs. [eiser/verweerder] wenst thans in de schadestaat alsnog een schadevergoeding te bereiken overeenkomstig een in zijn ogen faire koopprijs. Het staat [eiser/verweerder] uiteraard vrij om aan te sturen op financiële compensatie in plaats van schadevergoeding in natura, maar het plaatst zijn primaire vordering wel in een ander daglicht.
4.18.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken dat het grootste struikelblok in de eventuele afspraken tussen partijen over de koopprijs voor de grond voortkomt uit de vraag wat in de waardering moet worden meegenomen. Beide partijen hebben een waardebepaling overgelegd. [eiser/verweerder] heeft registermakelaar [D.] van makelaarskantoor Hoekstra en Van Eck een waardebepaling van de percelen laten opstellen. In die waardering is rekening gehouden met de bestaande onderverdeling in kavels die geschikt zijn voor het afmeren van een woonschip. Er is geen rekening gehouden met de bodemgesteldheid. De kavels zijn afzonderlijk gewaardeerd en deze waardering komt uit op een totaalbedrag van € 1.785.000,-. In de waardebepaling die [gedaagde/eiser1] c.s. hebben laten opstellen door ing. [E.], lid van de Nederlandse Vereniging van Rentmeesters, is bij de waardebepaling uitgegaan van de op de percelen rustende bestemming natuur en is voor de waardering van de gronden dicht bij de schepen aansluiting gezocht bij een waarde tussen een agrarische- en tuinbestemming in. Deze waardebepaling komt uit op een geschatte marktwaarde van € 375.000,- voor de percelen.
4.19.
In beginsel is een rechter bevoegd indien hij daartoe in staat is de schade te begroten dan wel te schatten. Gelet op het grote verschil tussen de beide waarderingen kan de rechtbank de schade in dit geval niet begroten of schatten en zal verwijzing naar de schadestaat moeten volgen, zoals gevorderd, zodat een onafhankelijk deskundige benoemd zal kunnen worden om de waarde van de grond te bepalen. De rechtbank hecht er echter aan in dat verband reeds thans het volgende op te merken.
4.20.
Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de beoordeling van de schade gekeken worden naar hetgeen [eiser/verweerder]
feitelijkverloren heeft, te weten twee percelen riet- en onland. De verdere cultivering van deze - afgezien van de parkeerplekken - onontgonnen terreinen is gedurende 30 à 40 jaar gerealiseerd door en op kosten van de bewoners, niet door [eiser/verweerder]. [eiser/verweerder] was hiermee bekend en heeft daar geen, dan wel onvoldoende actie tegen ondernomen. Uitgaande van het uitgangspunt dat [eiser/verweerder] onontgonnen riet- en onlanden kwijtgeraakt is, hoort bij de beoordeling van de schade die [eiser/verweerder] heeft geleden als gevolg van het verlies van de grond daarom in ieder geval niet de waarde van de ligplaatsen te worden meegenomen. De (vergunningen voor de) ligplaatsen rusten op het water en het water is eigendom van het Recreatieschap Spaarnwoude, niet van [eiser/verweerder]. Ook dient er rekening mee te worden gehouden dat de percelen rietland door de langdurige inspanningen en investeringen van de bewoners gecultiveerd zijn, maar dat het nog altijd drassig land is waar niet op gebouwd kan worden. De bodemgesteldheid zal dan ook wel degelijk moeten worden meegewogen in de schadeberekening.
4.21.
[eiser/verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, zowel in conventie als in reconventie.
De kosten aan de zijde van [gedaagde/eiser1] c.s. worden tot op heden begroot op:
in conventie
vastrecht € 574,00 (2 x € 287,00)
salaris advocaat € 2.986,50 (5,5 punten à € 543,00)
totaal € 3.560,50
en in reconventie
salaris advocaat € 1.493,25 (0,5 x 5,5 punten à € 543,00)
4.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser1] c.s. door hun bezitsdaden onrechtmatig jegens [eiser/verweerder] hebben gehandeld en dat zij aansprakelijk zijn voor de aldus door [eiser/verweerder] geleden schade, op te maken bij staat;
5.2.
veroordeelt [eiser/verweerder] tot betaling aan [gedaagde/eiser1] c.s. van € 3.560,50 ter zake van de proceskosten;
5.3.
verklaart deze proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser1] en [gedaagde/eiser2] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 1, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.6.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser3] en [tussenkomend2] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 2, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.7.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser5] en [gedaagde/eiser4] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 3, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.8.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser6] en [gedaagde/eiser7] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 4, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.9.
verklaart voor recht dat [tussenkomend1] eigenaar is van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 5, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.10.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser8] en [gedaagde/eiser9] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 6, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.11.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser10] eigenaar is van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 7, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.12.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser11] eigenaar is van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 8, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.13.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser19] en [gedaagde/eiser20] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 9, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.14.
verklaart voor recht dat [A.] en [gedaagde/eiser12] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 10, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.15.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser14] en [B.] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 11, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.16.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser15] en [gedaagde/eiser16] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 12, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.17.
verklaart voor recht dat [gedaagde/eiser17] en [gedaagde/eiser18] eigenaar zijn van de strook grond die plaatselijk bekend staat als De Laars 13, zoals schematisch aangegeven op bijlage 4 die aan dit vonnis wordt gehecht en daarvan deel uitmaakt;
5.18.
veroordeelt [eiser/verweerder] tot betaling aan [gedaagde/eiser1] c.s. van € 1.493,25 aan proceskosten;
5.19.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.20.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie voorts
5.21.
veroordeelt [eiser/verweerder] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 246,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met een bedrag van € 82,-- aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser/verweerder] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 1155