In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen Air Canada wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Air Canada voor een reis van Amsterdam via Toronto naar Denver op 1 oktober 2018. De vlucht van Amsterdam naar Toronto had een vertraging van 34 minuten, waardoor de passagier haar aansluitende vlucht miste. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Air Canada betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een stroomstoring op Schiphol, wat een buitengewone omstandigheid zou zijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de passagier met een vertraging van 34 minuten de aansluitende vlucht had kunnen halen, en dat de vertraging niet het gevolg was van de stroomstoring. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en oordeelde dat Air Canada € 600,00 aan compensatie moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vlucht. Ook werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de voorwaarden waaronder compensatie moet worden verleend. De kantonrechter concludeerde dat Air Canada niet kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, en dat de passagier recht had op compensatie op basis van de geldende Europese regelgeving.