In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Transavia Airlines C.V. wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Verona naar Amsterdam-Schiphol op 29 april 2018. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. De vlucht arriveerde met meer dan drie uur vertraging, en de passagiers eisten een schadevergoeding van € 550,55, vermeerderd met rente en kosten.
Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een stroomstoring op Schiphol, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid was die hen vrijstelde van compensatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de stroomstoring inderdaad een buitengewone omstandigheid was die de vertraging heeft veroorzaakt. De rechter oordeelde dat Transavia voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van de passagiers daarom werd afgewezen.
De kantonrechter wees ook de vordering tot vergoeding van taxikosten af, omdat de passagiers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat deze kosten direct voortvloeiden uit de vertraging. De proceskosten werden toegewezen aan Transavia, aangezien de passagiers ongelijk kregen in hun vordering. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter W. Aardenburg op 30 oktober 2019.