ECLI:NL:RBNHO:2019:9205

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
7780386
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Welwillendheidsbeslissing inzake benoeming deskundige in appartementsrecht geschil tussen Gemeente Haarlem en [verweerder]

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2019 een beschikking gegeven in een geschil tussen de Gemeente Haarlem en [verweerder] over de benoeming van een deskundige op basis van een welwillendheidsbeslissing. De Gemeente Haarlem, vertegenwoordigd door mr. J.P. van der Valk, verzocht de kantonrechter om een deskundige te benoemen die zou moeten beslissen over voorstellen met betrekking tot vloerherstel van een gemeenschappelijke vloer in een appartementencomplex. De Gemeente stelde dat er een impasse was ontstaan tijdens de vergadering van eigenaars op 30 april 2019, waarover geen overeenstemming was bereikt. [verweerder], vertegenwoordigd door mr. G. Kuijper, betwistte het verzoek en voerde aan dat de kantonrechter onbevoegd was, omdat er geen instemming was van beide partijen voor het indienen van het verzoek. Hij stelde ook dat de zaak nog niet rijp was voor een beslissing door een deskundige, omdat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de verschillende scenario's voor vloerherstel.

De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente ontvankelijk was in haar verzoek, ondanks het verweer van [verweerder]. Echter, de kantonrechter concludeerde dat het te vroeg was om een deskundige te benoemen, omdat er nog verschillende bouwkundige en juridische vragen waren die beantwoord moesten worden. De kantonrechter wees het verzoek van de Gemeente af en bepaalde dat iedere partij zijn eigen proceskosten diende te dragen. Deze beslissing werd genomen in het belang van de gemeenschappelijke appartementseigenaars en de vereniging van eigenaars, waarbij werd benadrukt dat er nog geen opdracht was gegeven voor een onderzoek naar de relevante vragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./repnr.: 7780386 \ EJ VERZ 19-51
Uitspraakdatum: 6 november 2019
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Haarlem
met zetel te Haarlem
verzoekster
verder te noemen: gemeente
gemachtigde: mr. J.P. van der Valk
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats] en met gekozen domicilie te [plaats]
verweerder
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. G. Kuijper

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken die tot het procesdossier behoren:
- het verzoekschrift van de gemeente van 20 mei 2019 met 10 producties;
- brief van de griffier van 24 mei 2019;
- de brief van mr. Kuijper van 20 juni 2019;
- de brief van mr. Van der Valk van 25 juni 2019;
- de brief van de griffier van 26 juni 2019;
- de brief van mr. Kuijper van 30 september 2019 met als bijlage de producties 1 – 58;
- het verweerschrift van [verweerder] van 1 oktober 2019 tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek met productie 59.
1.2.
Op 9 oktober 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van receptie, hal en opslagruimte op de begane grond, de expositie- en depôtruimte op de eerste verdieping, vide, het teken-/prentenkabinet op de tweede verdieping, dakterras en paviljoen op de derde verdieping, plaatselijk bekend Grote Markt 16 te Haarlem en kadastraal bekend gemeente Haarlem, sectie D nummer 9114, appartementsindex 4. Het aandeel van de eigenaar van A4 in de gemeenschap bedraagt 19/39e gedeelte. Dit appartementsrecht heeft als bestemming museum- en expositieruimte en wordt verhuurd aan het Frans Hals Museum locatie De Hallen.
2.2.
[verweerder] is eigenaar van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte omvattende horeca- en winkelruimte met hal en gang op de begane grond, poort naar de Spekstraat en kelder omvattende feest-, centrale verwarmings-, technische -, toilet- en opslagruimte, plaatselijk bekend Grote Houtstraat 1A en 1B te Haarlem, kadastraal bekend gemeente Haarlem, sectie D nummer 9114, appartementsindex 3. Het aandeel van de eigenaar van A3 in de gemeenschap bedraagt 20/39e gedeelte. Dit appartementsrecht heeft als bestemming horeca- en bedrijfsruimte.
2.3.
Ieder van de eigenaren heeft het recht om één stem uit te brengen in de vergadering van eigenaars.
2.4.
Het gebouw is in 1955 gesplitst in twee appartementsrechten, destijds genummerd A1 en A2.
2.5.
Appartementsrecht A2 is op 31 december 2009 door de gemeente in eigendom overgedragen aan [verweerder] . In de koopovereenkomst en in de leveringsakte hebben partijen opgenomen dat zij een wijziging van de splitsingsakte en vestiging van een erfdienstbaarheid zijn overeengekomen. Het appartementsrecht was op dat moment verhuurd aan restaurant Doria. Per 1 november 2013 is het restaurant gesloten en ontruimd in afwachting van een verbouwing.
2.6.
Bij akte van 29 oktober 2013 is de splitsing door de gemeente en [verweerder] gewijzigd en zijn de appartementsrechten A1 en A2 vervallen en zijn A3 en A4 ontstaan.
2.7.
In de akte waarbij de splitsing is gewijzigd is het modelreglement 2006 – met wijzigingen en aanvullingen - van toepassing verklaard:

Artikel 50Aan dit artikel wordt een lid toegevoegd:4. Een voorstel dat overeenkomstig de eerste zin van het tweede lid bij staking van stemmen wordt geacht te zijn verworpen, zal niettemin geacht worden te zijn aangenomen op die vergadering, indien een deskundige – aan te wijzen door de eigenaars in onderling overleg of door de kantonrechter op eerste verzoek van één van de eigenaars indien voormelde aanwijzing niet heeft plaats gevonden binnen één maand na de desbetreffende vergadering – beslist dat het desbetreffende voorstel in het belang van de gemeenschap respectievelijk de vereniging is. (…)”.
2.8.
In 2014 is [verweerder] begonnen met de verbouwing van zijn appartement. Op 13 juni 2014 heeft het museum de aannemer van [verweerder] aansprakelijk gesteld voor schade aan de kunstwerken ten gevolge van verbouwingswerkzaamheden en verzocht om de werkzaamheden die stof en lawaai veroorzaken pas na het einde van de lopende tentoonstelling (7 september 2014) te laten plaatsvinden. Naar aanleiding van dit verzoek heeft [verweerder] de werkzaamheden laten stilleggen. Na contact tussen partijen heeft [verweerder] aan het museum bericht dat de verbouwingswerkzaamheden zullen worden voortgezet. Desalniettemin heeft [verweerder] de werkzaamheden tot op heden niet laten hervatten. Wel heeft [verweerder] het museum bij brief van 20 augustus 2014 geïnformeerd dat de vloer van het depot in zeer ernstige mate wordt overbelast en ver doorbuigt. [verweerder] heeft het museum aansprakelijk gesteld voor de schade dientengevolge.
2.9.
Op 12 juni 2015 heeft Pieters Bouwtechniek een rapport uitgebracht aan [verweerder] met berekeningen voor de bestaande constructie per onderdeel van de 1e verdiepingsvloer van de Grote Houtstraat 1 te Haarlem. Daarbij zijn ook aanbevelingen tot vervanging dan wel versterking van onderdelen gedaan.
2.10.
Op 20 maart 2018 heeft [verweerder] een handhavingsverzoek ingediend voor het adres Grote Markt 16 in Haarlem waarbij de gemeente is verzocht op te treden tegen het constructief niet voldoen van de vloer van de bovenverdieping van het museum De Hallen.
2.11.
Op 27 maart 2018 heeft de afdeling Vergunningen, Toezicht & Handhaving een bezoek gebracht aan museum De Hallen. Daarbij zijn gebruiksbeperkende afspraken gemaakt in verband met de geringe tot beperkte vloerbelasting. De gemeente heeft het verzoek deels toegewezen en deels afgewezen, door geen sluiting te bevelen omdat er geen sprake was van ‘onderschrijding van het afkeurniveau’ omdat door de getroffen gebruiksbeperkende maatregelen/voorschriften een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit was gerealiseerd.
2.12.
Op 28 maart 2018 heeft een zitting plaatsgevonden bij de voorlopige voorzieningenrechter van deze rechtbank en is er mondeling vonnis gewezen. De voorlopige voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente kon volstaan met de opgelegde gebruiksbeperkende bepalingen.
2.13.
De vereniging van eigenaars heeft op 5 juli 2018, 24 juli 2018, 28 februari 2019 en 30 april 2019 vergaderd.
2.14.
In de vergadering van 30 april 2019 heeft de gemeente Haarlem vier voorstellen met betrekking tot vloerherstel c.q. vloerverzwaring voor de eerste verdiepingsvloer aan de vergadering voorgelegd. [verweerder] heeft tegen deze vier voorstellen gestemd.
2.15.
In de vergadering van eigenaars van 30 april 2019 is besloten dat [beheerder] per 1 april 2019 het beheer voor de vereniging van eigenaars zal verzorgen.
2.16.
Na indiening van het verzoek heeft de vereniging van eigenaars vergaderd op 28 mei 2019. De gemeente heeft tegen het door [verweerder] ingebrachte scenario 5 gestemd.
2.17.
[verweerder] heeft op 15 juli 2019 het bestuur van de VVE verzocht om op korte termijn een vergadering bijeen te roepen en daarbij agendapunten aangedragen. Op 22 juli 2019 heeft de gemeente aangegeven geen behoefte te hebben aan een vergadering van eigenaars voor
de zitting op 9 oktober 2019 omdat de door [verweerder] ingebrachte agendapunten onderhavige procedure doorkruisen.
2.18.
Op 15 augustus 2019 heeft de gemeente aangegeven nog wel een gesprek tussen partijen met hun advocaten te willen arrangeren als ultieme poging om procedures te voorkomen. Ten aanzien van de door [verweerder] op 29 juli 2019 verzochte medewerking aan een onafhankelijk onderzoek heeft de gemeente voorgesteld om dit aan de te benoemen onafhankelijke deskundige te laten.
2.19.
Op verzoek van de gemeente heeft Pieters Bouwtechniek in een memo d.d. 28 augustus 2019 gereageerd op technische aspecten van de standpunten van [verweerder] .
2.20.
Op 24 september 2019 heeft nog een gesprek tussen partijen plaatsgevonden.

3.Het verzoek

3.1.
De gemeente verzoekt de kantonrechter om op basis van een zogeheten welwillendheidsbeslissing een deskundige te benoemen en heeft daartoe het volgende verzoek ingediend:
I. een dag en uur te bepalen waarop de behandeling van dit verzoekschrift zal aanvangen;
II. BK Bouw- en Milieuadvies B.V. te benoemen als deskundige als bedoeld in artikel 50 lid 4 van het splitsingsreglement en de deskundige te vragen te beslissen welk voorstel in het belang van de gemeenschap respectievelijk de vereniging is;
III. en/of een door de kantonrechter zelf aan te wijzen persoon als deskundige te benoemen die beschikt over de noodzakelijke kwaliteiten om het onder II bedoelde onderzoek uit te voeren en daarover te beslissen;
IV. de deskundige te vragen de kosten te begroten;
V. [verweerder] te veroordelen in de kosten op de voet van artikel 50 lid 4 splitsingsreglement, en;
VI. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gemeente legt lid 4 van artikel 50 van het splitsingsreglement aan haar verzoek ten grondslag. Zij stelt dat partijen tijdens de vergadering van eigenaars van 30 april 2019 in een impasse zijn geraakt. Partijen zijn het niet eens geworden over de wijze van herstel van de gemeenschappelijke vloer. Ook zijn partijen het niet eens geworden over de aanwijzing van een deskundige die in een dergelijke situatie dient te beslissen om uit een impasse te geraken. Gelet op het bepaalde in het splitsingsreglement kan de kantonrechter dan de bedoelde deskundige benoemen.
3.3.
Verder stelt de gemeente dat de voorstellen zoals die zijn besproken op de vergadering van eigenaars van 30 april 2019 technisch en financieel voldoende zijn uitgewerkt zodat het wel mogelijk is dat de door de kantonrechter te benoemen deskundige daarop kan beslissen.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] bestrijdt het verzoek en voert daartoe aan dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 96 lid 2 Rv omdat hij niet instemt met de keuze van de gemeente om het geschil aan de kantonrechter te Haarlem voor te leggen. Daarbij voert [verweerder] aan dat partijen niet voorafgaand aan het ontstaan van een geschil kunnen afspreken zich op de voet van artikel 96 Rv tot een gekozen kantonrechter te wenden. [verweerder] voert verder aan dat de betreffende bepaling in het splitsingsreglement niet bedoeld is voor het benoemen van de deskundige die onderzoek moet doen, maar dat de bepaling slechts ziet op het nemen van een beslissing bij het staken van de stemmen. [verweerder] concludeert dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren.
4.2. Voor het geval de gemeente wel ontvankelijk is in haar verzoek, voert [verweerder] aan dat de zaak nog niet rijp is voor het doorhakken van een knoop door een deskundige. Een gedegen bouwkundig onderzoek voor de scenario’s van de gemeente ontbreekt. Ook de financiële doorrekening van de scenario’s en/of hoe de scenario’s zich verhouden tot de bredere context van een meerjarenonderhoudsplan (mjop) voor het gebouw is nog onvoldoende duidelijk voor het doorhakken van knopen. Daarbij voert [verweerder] aan dat de deskundige niet én een jurist én een bouwkundige kan zijn. Ingevolge het splitsingsreglement gaat het om een juridisch arbiter en geen bouwkundige. Artikel 50 lid 4 kan daarom niet de grondslag vormen voor de thans door de gemeente voorgelegde verzoeken. Verder is de door de gemeente voorgedragen deskundige geen juridisch deskundige/arbiter zoals bedoeld lid 4 van artikel 50.
4.3.
Tenslotte voert [verweerder] aan dat het door hem voorgestelde scenario 5 nog onvoldoende is onderzocht door de VVE en dat er ten aanzien van scenario 5 geen sprake is van een impasse die doorbroken moet worden omdat dit scenario überhaupt nog niet is besproken in een vergadering van de VVE.

5.Het (voorwaardelijk) tegenverzoek

5.1.
Voor zover de gemeente ontvankelijk is in haar verzoek, verzoekt [verweerder] de kantonrechter,
primair:1. over te gaan tot benoeming van een onafhankelijk onderzoeker;
2. met als opdracht om – ten behoeve van de VVE – onderzoek te doen naar de in het verweerschrift onder 1.4 en 1.6. genoemde punten en verder het pand als geheel te onderzoeken op zaken die van belang zijn in het kader van herstel, dringend onderhoud dan wel planmatig onderhoud (MJOP), zoals weergegeven onder randnummer 82 van het verweerschrift;
3. en waarvan de kosten voorzover die te maken hebben met de verzwaring volledig voor rekening van gemeente moeten komen;
subsidiair:
indien en voorzover de kantonrechter oordeelt dat een deskundige dient te worden benoemd die een beslissing moet nemen,
4. wanneer de deskundige dient te kiezen tussen de scenario’s zonder nader onderzoek, de deskundige opdracht te geven ook scenario 5 daarin te betrekken;
2. en de deskundige opdracht te geven [verweerder] in de gelegenheid te stellen om een rapportage te overleggen ter onderbouwing van scenario 5.
5.2.
[verweerder] legt aan dit verzoek ten grondslag dat hij belang heeft bij een onafhankelijke deskundige. De scenario’s en de kostenverdeling zijn onvoldoende onderzocht dan wel onderbouwd. Ook wil [verweerder] een volledig onderzoek naar scenario 5 zodat hij alle voor- en nadelen kan afwegen tegen het voorkeurscenario van de gemeente.

6.Het verweer tegen het tegenverzoek

6.1.
Volgens de gemeente dient het tegenverzoek te worden afgewezen. Er is geen reden om aan de onafhankelijkheid van de voorgestelde deskundige te twijfelen. [verweerder] geeft ook niet aan wie in zijn ogen wel een onafhankelijke deskundige zou zijn. Nieuw of aanvullend onderzoek is niet nodig en een MJOP is van later orde.

7.De beoordeling

7.1.
De gemeente heeft de kantonrechter verzocht om een deskundige te benoemen op basis van een zogeheten welwillendheidsbeslissing. Omdat er aan het verzoek geen wettelijke opdracht of een wettelijk voorschrift ten grondslag ligt, dient de grond voor de welwillendheidsbeslissing te worden gevonden in de wil van partijen. In onderhavig geval handelt de kantonrechter ter uitvoering van een tussen partijen overeengekomen bepaling in het splitsingsreglement, te weten lid 4 van artikel 50. [verweerder] heeft aangevoerd dat zijn instemming tot indiening van onderhavig verzoek is vereist en dat de gemeente niet ontvankelijk is in haar verzoek omdat [verweerder] niet heeft ingestemd. Dit standpunt van [verweerder] wordt door de kantonrechter niet gevolgd. Het betreffende beding hebben partijen in 2013 in aanvulling op het door hen van toepassing verklaarde modelsplitsingsreglement in de akte opgenomen. In het beding is opgenomen dat één van de eigenaars een verzoek aan de kantonrechter kan doen ingeval van een staking der stemmen en partijen in onderling overleg geen deskundige aanwijzen. Het vereisen van instemming van beide partijen voor het voorleggen van onderhavig verzoek aan de kantonrechter is niet in overeenstemming met de inhoud van het beding en zou dit ook zinledig maken. De kantonrechter zal daarom de gemeente ontvangen in haar verzoek.
7.2.
De kantonrechter volgt [verweerder] in zijn standpunt dat het thans te vroeg is om tot benoeming van een deskundige over te gaan. Er spelen tussen partijen meerdere bouwkundige en juridische vragen die door [verweerder] terecht worden opgeworpen en welke vragen bij een keuze tussen één van de vier scenario’s - die zich beperken tot diverse wijzen van versterking van de eerste verdiepingsvloer - , niet worden geadresseerd. Het is in het belang van de gemeenschappelijke appartementseigenaars en de vereniging van eigenaars dat die vragen wel worden beantwoord. Het is aan de vereniging van eigenaars om opdracht te geven om een en ander te onderzoeken en dat is nog niet gebeurd. Daarbij komt dat de vereniging van eigenaars in deze zaak geen partij is en dat het onderzoek en de beraadslaging ter vergadering over de onderzoeksresultaten nog plaats dient te vinden. Mochten de stemmen staken dan biedt boek 5 titel 9 BW uitkomst. Daarbij geeft de kantonrechter partijen mee dat zij ieder een belang hebben om uit de patstelling te geraken. Zoals benoemd ter zitting heeft de gemeente belang heeft bij versterking van de eerste verdiepingsvloer op de kortst mogelijke termijn en heeft [verweerder] niet alleen belang bij voortgang van de verbouwingsplannen voor zijn appartement die al vele jaren stilliggen, maar dient hij ook actief invulling te geven aan zijn eventuele schadebeperkingsplicht.
7.3.
Gelet op deze stand van zaken, zoals ter zitting door partijen toegelicht, moet het verzoek van de gemeente worden afgewezen. Dit leidt er verder toe dat aan de beoordeling van het tegenverzoek niet wordt toegekomen.
7.4.
Gezien de aard en de uitkomst van het geschil dient iedere partij zijn eigen proceskosten te dragen.

8.De beslissing

De kantonrechter:
8.1.
wijst het verzoek af;
8.2.
bepaalt dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A.H.I. Hoogendam.
De griffier De kantonrechter