Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
- het verzoekschrift van de gemeente van 20 mei 2019 met 10 producties;
- de brief van mr. Van der Valk van 25 juni 2019;
2.De feiten
“
Artikel 50Aan dit artikel wordt een lid toegevoegd:4. Een voorstel dat overeenkomstig de eerste zin van het tweede lid bij staking van stemmen wordt geacht te zijn verworpen, zal niettemin geacht worden te zijn aangenomen op die vergadering, indien een deskundige – aan te wijzen door de eigenaars in onderling overleg of door de kantonrechter op eerste verzoek van één van de eigenaars indien voormelde aanwijzing niet heeft plaats gevonden binnen één maand na de desbetreffende vergadering – beslist dat het desbetreffende voorstel in het belang van de gemeenschap respectievelijk de vereniging is. (…)”.
de zitting op 9 oktober 2019 omdat de door [verweerder] ingebrachte agendapunten onderhavige procedure doorkruisen.
3.Het verzoek
I. een dag en uur te bepalen waarop de behandeling van dit verzoekschrift zal aanvangen;
4.Het verweer
4.2. Voor het geval de gemeente wel ontvankelijk is in haar verzoek, voert [verweerder] aan dat de zaak nog niet rijp is voor het doorhakken van een knoop door een deskundige. Een gedegen bouwkundig onderzoek voor de scenario’s van de gemeente ontbreekt. Ook de financiële doorrekening van de scenario’s en/of hoe de scenario’s zich verhouden tot de bredere context van een meerjarenonderhoudsplan (mjop) voor het gebouw is nog onvoldoende duidelijk voor het doorhakken van knopen. Daarbij voert [verweerder] aan dat de deskundige niet én een jurist én een bouwkundige kan zijn. Ingevolge het splitsingsreglement gaat het om een juridisch arbiter en geen bouwkundige. Artikel 50 lid 4 kan daarom niet de grondslag vormen voor de thans door de gemeente voorgelegde verzoeken. Verder is de door de gemeente voorgedragen deskundige geen juridisch deskundige/arbiter zoals bedoeld lid 4 van artikel 50.