In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Swiss International Air Lines A.G. wegens vertraging van vlucht LX86 van Zürich naar Montreal op 6 december 2015. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen. Swiss betwistte de vordering en voerde aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat de luchtvaartmaatschappij in Zwitserland is gevestigd en de vertraging minder dan drie uur bedroeg.
De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om te oordelen over de vordering, omdat de verbintenis tussen de passagier en Swiss in Nederland (Amsterdam Schiphol) moest worden uitgevoerd. De rechter concludeerde dat de passagier niet voldoende bewijs had geleverd dat de vertraging van vlucht LX86 drie uur of meer had bedragen. Aangezien de passagier niet kon aantonen dat hij recht had op compensatie, werd de vordering afgewezen. De passagier werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Swiss.
Dit vonnis benadrukt de internationale aspecten van luchtvaartzaken en de toepassing van Europese regelgeving op luchtvaartmaatschappijen die in niet-EU-landen zijn gevestigd. De uitspraak is gedaan door kantonrechter W. Aardenburg op 9 januari 2019.