In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 september 2019 uitspraak gedaan op het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 27 mei 2019. Opposante had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem op haar bezwaar van 11 april 2018. De heffingsambtenaar had op 13 mei 2019 een dwangsom van € 1.442 toegekend aan opposante. De rechtbank verklaarde het beroep op 27 mei 2019 gegrond en droeg de heffingsambtenaar op om binnen vier weken een besluit te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De heffingsambtenaar heeft op 21 juni 2019 alsnog op het bezwaar beslist.
Opposante heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van 27 mei 2019, omdat zij van mening was dat de rechtbank ten onrechte gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een langere beslistermijn dan twee weken te stellen. Tijdens de zitting op 30 augustus 2019 heeft opposante haar standpunt toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn die zij had gesteld, ruimschoots was verstreken en dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.