ECLI:NL:RBNHO:2019:9827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
HAA 19/1631 V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over dwangsom en beslistermijn in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 september 2019 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 mei 2019. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem op zijn bezwaar van 11 april 2018. De heffingsambtenaar had op 13 mei 2019 een dwangsom van € 1.442 toegekend aan de opposant. De rechtbank had de heffingsambtenaar opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak van 27 mei alsnog een besluit te nemen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De heffingsambtenaar heeft op 21 juni 2019 alsnog op het bezwaar beslist, maar de opposant heeft verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 mei 2019, omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte een langere beslistermijn had gesteld dan de gebruikelijke twee weken.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2019 heeft de opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.M. Vrolijk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank overwoog dat zij gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een langere beslistermijn te stellen, zoals vastgelegd in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de door haar gestelde termijn inmiddels was verstreken en dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet van de opposant werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1631 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2019 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem (hierna: de heffingsambtenaar) op zijn bezwaar van 11 april 2018.
Bij besluit van 13 mei 2019 heeft de heffingsambtenaar aan opposant een dwangsom toegekend van € 1.442.
Bij uitspraak van 27 mei 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen alsnog een besluit te nemen binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 heeft de heffingsambtenaar alsnog op het bezwaar van opposant beslist.
Opposant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 mei 2019 verzet ingesteld.
Opposant heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2019. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht en de heffingsambtenaar opgedragen – op straffe van verbeurte van een dwangsom – alsnog een besluit op bezwaar te nemen binnen vier weken na de dag van verzending van die uitspraak.
2. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er voor de rechtbank geen aanleiding was gebruik te maken van haar bevoegdheid een andere termijn dan twee weken te stellen. Er is hier geen sprake van bijzondere omstandigheden. De heffingsambtenaar heeft voldoende tijd gehad om een hoorzitting te plannen. Nu de uitspraak van de rechtbank op 27 mei 2019 is verzonden en de heffingsambtenaar op 21 juni 2019 alsnog op het beroep heeft beslist, zou de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd zijn geweest indien uitgegaan zou worden van een termijn van twee weken. Opposant verzoekt de rechtbank het verzet gegrond te verklaren en de beslistermijn alsnog te bepalen op twee weken.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van de in artikel 8:55d van de Awb vervatte mogelijkheid om een langere beslistermijn dan twee weken te stellen. De door de rechtbank bepaalde termijn is inmiddels, en was dat overigens ook al ten tijde van het instellen van het verzet, ruimschoots verstreken. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 27 mei 2019. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.