ECLI:NL:RBNHO:2019:9853

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
7586342 CV EXPL 19-2997
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden in de luchtvaart

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Finnair. De passagier had een vordering ingesteld tegen Finnair wegens een vertraging van meer dan drie uur van zijn vlucht van Singapore via Helsinki naar Amsterdam-Schiphol op 1 oktober 2017. De passagier vorderde compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. Finnair betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de plotselinge ziekte van de co-piloot en de verplichte rusttijd van de reserve co-piloot.

De kantonrechter oordeelde dat het plotseling ziek worden van de co-piloot en de verplichte rusttijd inherent zijn aan de normale activiteiten van een luchtvaartonderneming. De rechter stelde vast dat de ziekte van de co-piloot niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid, omdat uitval door ziekte binnen de risicosfeer van de luchtvaartmaatschappij valt. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde Finnair tot betaling van € 708,90, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen in het kader van compensatie voor vertragingen en de voorwaarden waaronder zij zich kunnen beroepen op buitengewone omstandigheden. De rechter bevestigde dat luchtvaartmaatschappijen adequaat moeten inspelen op personeelsverloop en ziekteverzuim, en dat zij niet kunnen ontsnappen aan hun verplichtingen jegens passagiers door te verwijzen naar onvoorziene omstandigheden die inherent zijn aan hun bedrijfsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7586342 \ CV EXPL 19-2997
Uitspraakdatum: 27 november 2019
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. S. Mekke (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Osakeythiö Finnair Oyj
gevestigd te Helsinki (Finland)
gedaagde
hierna te noemen Finnair
gemachtigde mr. W.O. Russell (Warendorf)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 12 februari 2019 een vordering tegen Finnair ingesteld. Finnair heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Finnair een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Finnair een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Finnair de passagier diende te vervoeren van Singapore via Helsinki naar Amsterdam-Schiphol Airport op 1 oktober 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Finnair gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Finnair heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Finnair bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, althans € 108,90, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Finnair vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Finnair betwist de vordering. Zij voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vlucht is 7 minuten vertraagd vanwege een ATC-restrictie. Voorts heeft de co-piloot van de vlucht zich drie uur voor de geplande vertrektijd ziekgemeld. Voor de vlucht was een andere co-piloot beschikbaar, maar die kon pas na de verplichte rusttijd worden ingezet om de vlucht uit te voeren. Finnair voert aan dat de ziekte van de co-piloot niet bedrijfsinherent is, aangezien Finnair geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de situatie. De omstandigheid dat de co-piloot zich vlak voor vertrektijd ziek heeft gemeld moet worden aangemerkt als een omstandigheid “buiten het gewone om”. Finnair heeft een door de luchtvaartautoriteiten goedgekeurd rampenplan voor onderhavige situaties en zij heeft volgens dat plan gehandeld.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen. Op grond van de Verordening is Finnair gehouden de passagier te compenseren, tenzij Finnair kan aantonen dat de vertraging als gevolg van buitengewone omstandigheden is ontstaan en dat de vertraging, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.
5.3.
Ten aanzien van het beroep van Finnair op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
Het Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008, op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon- en Nelson arrest niet is teruggekomen, de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitvoering van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
5.4.
De kern van het geschil is de vraag of ziekte van een co-piloot inherent is aan de uitvoering van de normale activiteiten van een luchtvaartmaatschappij. De kantonrechter overweegt als volgt. Uitval van medewerkers door ziekte is in het algemeen niet ongebruikelijk of zeldzaam binnen een organisatie. Personele aangelegenheden, waaronder ziekteverzuim, liggen dus binnen de risicosfeer van een organisatie. Iedere werkgever dient daarmee rekening te houden en dient daarvoor de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen. Dat geldt ook voor een luchtvaartmaatschappij. Een luchtvaartmaatschappij dient net als iedere onderneming er rekening mee te houden dat een personeelslid op een onverwacht moment ziek kan worden. De kantonrechter begrijpt dat voor de onderhavige vlucht een co-piloot beschikbaar was, die eerst de verplichte rusttijd in acht diende te nemen voordat hij de vlucht kon uitvoeren. Hierdoor is de vlucht van Singapore naar Helsinki met een vertraging van 8 uur en 42 minuten uitgevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat het plotseling ziek worden van de co-piloot en ook de verplichte rusttijd van de reserve co-piloot inherent zijn aan de uitvoering van de normale activiteiten van een luchtvaartonderneming. De kantonrechter komt daardoor niet toe aan de beoordeling van de vraag of Finnair deze omstandigheid had kunnen voorkomen.
5.5.
Nu Finnair voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht worden toegewezen
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Finnair heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter dan ook het subsidiair gevorderde bedrag toewijzen, te weten € 108,90 (inclusief btw).
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van Finnair, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Finnair tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 708,90 vanaf 12 februari 2019 tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
6.2.
veroordeelt Finnair tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 240,00
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter