In deze zaak hebben twee passagiers een verzoek ingediend tegen Société Air France S.A. vanwege een vertraging van hun vlucht van Male International Airport naar Amsterdam-Schiphol op 3 december 2017. De passagiers zijn met een vertraging van 10 uur en 48 minuten op hun eindbestemming aangekomen en hebben compensatie van € 1.200,00 geëist, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vervoerder heeft de verschuldigdheid van deze compensatie betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk het uitblijven van de vereiste push back clearance van de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers een mondelinge behandeling hebben verzocht. Dit verzoek is echter afgewezen, omdat de kantonrechter van oordeel is dat een eerlijke rechtspleging geen mondelinge behandeling vereist. De rechter heeft vervolgens de feiten van de zaak beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de vertraging het gevolg was van het uitblijven van de push back clearance, wat kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter heeft echter ook de vraag opgeworpen of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken, met name met betrekking tot de minimale connectietijd op de overstapluchthaven. De passagiers hebben gesteld dat de vervoerder onvoldoende rekening heeft gehouden met deze connectietijd, en de kantonrechter heeft hen in de gelegenheid gesteld om hun stelling nader te onderbouwen. De verdere beslissing is aangehouden.