ECLI:NL:RBNHO:2020:10191

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
348314 \ CV FORM 18-10040
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de beoordeling van buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Société Air France S.A. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met de vervoerder voor een vlucht van Amsterdam naar Seoul, met een tussenstop in Parijs. De vlucht had te maken met een vertraging van meer dan drie uur, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht miste en uiteindelijk met een vertraging van 6 uur en 18 minuten op de eindbestemming aankwam. De passagier verzocht om compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht belemmerden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vertraging was veroorzaakt door de de-icing procedure, die noodzakelijk was vanwege de weersomstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat zowel het wachten op de-icing als de de-icing procedure als buitengewone omstandigheden konden worden aangemerkt, mits voldoende onderbouwd.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging van de passagier te beperken, aangezien de minimale connectietijd voor de vlucht 90 minuten was, terwijl de geplande overstaptijd slechts 70 minuten bedroeg. Hierdoor kon de passagier zijn aansluitende vlucht niet halen, ongeacht de weersomstandigheden. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 708,90 aan de passagier, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7348314 \ CV FORM 18-10040
Uitspraakdatum: 11 november 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Société Air France S.A.,
gevestigd te Roissy (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 14 november 2018;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 18 november 2019;
  • schriftelijke reactie aan de zijde van de passagier, ingekomen ter griffie op 21 november 2019;
  • schriftelijke reactie aan de zijde van de vervoerder, ingekomen ter griffie op 15 april 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Charles De Gaulle Airport, Parijs, Frankrijk naar Incheon International Airport, Seoul, Zuid-Korea op 11 en 12 februari 2017, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Parijs is met vertraging uitgevoerd, waarna de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met een vertraging van 6 uur en 18 minuten op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 7 maart 2017;
- de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, te Seoul, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
4.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht met vertraging is uitgevoerd vanwege zeer slechte weeromstandigheden op de luchthaven Schiphol. De luchtverkeersleiding heeft omwille van de vliegveiligheid besloten meer afstand te houden tussen opvolgende toestellen. Om die reden heeft de luchtverkeersleiding aan Eurocontrol gevraagd veel minder vliegtuigen toe te laten tot Schiphol. Het onderhavige toestel kreeg als gevolg hiervan pas 28 minuten later dan gepland, om 11:08 uur lokale tijd, toestemming om van de gate te vertrekken en in de rij voor de-icing aan te sluiten. Onder de onderhavige weersomstandigheden moeten toestellen ijsvrij worden gemaakt. Er wordt een chemische stof op het vliegtuig gespoten om het toestel ijsvrij te maken en voor een bepaalde tijd ook ijsvrij te houden. Alle toestellen dienen vlak voor vertrek ijsvrij te worden gemaakt en moeten daarvoor gebruik te maken van de faciliteiten die op de luchthaven aanwezig zijn. Gelet op de beperkte houdbaarheid van het de-icing dient de procedure kort voor vertrek te worden uitgevoerd. Indien het toestel niet opstijgt binnen het tijdvak waarin de de-icing houdbaar is zal een toestel moeten terugkeren zodat het proces opnieuw kan worden uitgevoerd, aldus de vervoerder. De lokale luchtverkeersleiding zorgt ervoor dat er geen te lange rijen ontstaan bij de-icing platforms en dat toestellen na de-icing zo snel mogelijk kunnen opstijgen door toestellen niet eerder van de gate te laten vertrekken. Dit worden zogenaamde ‘start-up delays’ genoemd. De de-icing procedure is zo spoedig mogelijk na vertrek van de gate uitgevoerd en het toestel kreeg vervolgens om 12:09 uur lokale tijd, met een vertraging van één uur en acht minuten toestemming om op te stijgen. Als gevolg hiervan heeft de passagier de aansluitende vlucht naar Seoul gemist, aldus nog steeds de vervoerder.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder tegenover de betwisting van de passagier voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat te Schiphol sprake is geweest van een capaciteitsreductie als gevolg van de weersomstandigheden. Daarnaast volgt uit het overgelegde screenshot van de vlucht dat de vlucht met 28 minuten is vertraagd vanwege vertragingscode 75 “WI DE-ICING AND SNOW REMOVAL OF THE AIRCRAFT DE-ICING THE AIRCRAFT”. De kantonrechter begrijpt hieruit dat het toestel met een vertraging van 28 minuten vanaf de gate is vertrokken, om te voorkomen dat het bij het de-icen een te lange wachtrij zou ontstaan. De passagier betwist ook niet dat het toestel ijsvrij moest worden gemaakt, maar stelt zich op het standpunt dat uiteindelijk de vertraging juist is ontstaan door het wachten op het ijsvrij maken van het toestel en dat deze situatie te vergelijken is met congestie. Het toestel moest immers wachten op een de-icing plek vanwege drukte op de luchthaven. Uit de jurisprudentie volgt dat het wachten op de-icing en de uitvoering van de de-icing procedure evenals congestie niet zijn aan te merken als buitengewone omstandigheden, aldus de passagier. Daarbij is de vertraging van de vlucht niet aan te merken als langdurig. Uit overweging 15 van de Verordening volgt dat het moet gaan om een besluit van de luchtverkeersleiding die een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig heeft veroorzaakt. De vlucht heeft geen langdurige vertraging -een vertraging van drie uur of meer- door vermeende restricties opgelopen, maar slechts een vertraging van 28 minuten. Voorts volgt uit een vonnis van de rechtbank Den Haag (ECLI:Nl:RBDHA:2019:10453) dat weersomstandigheden alleen als buitengewoon zijn aan te merken als zij niet redelijkerwijs te verwachten zijn. Aangezien een luchtvaartmaatschappij kan anticiperen op sneeuw in februari, hetgeen niet als een onvoorspelbare aangelegenheid dient te worden aangemerkt, kan de vervoerder anticiperen op de-icing, aldus nog steeds de passagier.
4.6.
Anders dan in eerdere uitspraken, waarnaar de passagier verwijst, is de kantonrechter van oordeel dat zowel het wachten op de-icing als de de-icing procedure kunnen worden aangemerkt als buitengewone omstandigheden, mits voldoende onderbouwd. De-icing dient te worden uitgevoerd bij bepaalde weersomstandigheden. Anders dan de kantonrechter te Den Haag is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat te Schiphol sneeuw kan vallen in februari niet tot de conclusie lijdt dat de-icing als gevolg van de weersomstandigheden geen buitengewone omstandigheid kan vormen. De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat zij afhankelijk is van de faciliteiten van Schiphol en de luchtverkeersleiding. Dit wordt niet anders op het moment dat de vervoerder er ten alle tijd rekening mee houdt dat het in de winter, te Schiphol kan sneeuwen. Onbetwist is dat de luchtverkeersleiding beslist wanneer het toestel van het platform mag vertrekken en dat de de-icing procedure kort voor vertrek dient plaats te vinden. Daarbij speelt mee dat voor elke vertrekkende toestel op de luchthaven geldt, dat bij bepaalde weersomstandigheden, het toestel dient te worden ge-de-iced waardoor congestie ontstaan. Ook congestie kan naar het oordeel van de kantonrechter indien voldoende onderbouwd in bepaalde omstandigheden een buitengewone omstandigheid vormen. De vervoerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij de vluchtplanning geen rekening kan worden gehouden met de mogelijke omstandigheid dat een toestel moet worden ge-de-iced. Hoe lang de-icing in beslag neemt is afhankelijk van de de-icing capaciteit en de drukte op de luchthaven. Indien een luchtvaartmaatschappij extra tijd zou inruimen zouden vluchten structureel veel te vroeg aankomen, omdat de-icing in de meeste gevallen niet nodig is. Dit levert voor de luchtverkeersleiding, en met name Eurocontrol, en de luchthaven problemen op. Luchtverkeer zal dan stelselmatig eerder aankomen dan gepland, aldus de vervoerder.
4.7.
Gelet op alle omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter dan ook van oordeel dat sprake is van omstandigheden die zijn aan te merken als buitengewoon, in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Onbetwist is dat de passagier door bovengenoemde omstandigheden zijn aansluitende vlucht heeft gemist waardoor hij met een langdurige vertraging, te weten 6 uur en 18 minuten op zijn eindbestemming is aangekomen.
4.8.
De vraag die de kantonrechter vervolgens dient te beantwoorden is of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om te vertraging van de passagier op de eindbestemming te beperken. De passagier stelt dat de minimale connectietijd op de onderhavige route 90 minuten bedraagt. De gehanteerde connectietijd bedraagt slechts 70 minuten. Dit is een onmogelijke connectietijd waardoor de passagier gegarandeerd zijn aansluitende vlucht zou missen, aldus de passagier. De vervoerder heeft de stelling van de passagier onweersproken gelaten. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat bij de niet weersproken stelling dat de minimale overstaptijd voor de onderhavige vlucht 90 minuten bedraagt en de geplande overstaptijd slechts 70 minuten bedraagt niet kan worden geoordeeld dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen. Onweersproken is immers dat de passagier ook bij een tijdige uitvoering van de vlucht de aansluitende vlucht niet had kunnen halen.
4.9.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
4.10.
Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente wordt het volgende overwogen. De passagier heeft wettelijke rente gevorderd met ingang “vanaf datum vlucht”. Het betreft hier een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade, zodat deze schade gelet op artikel 6:83 sub b van het Burgerlijk Wetboek terstond opeisbaar is. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf 12 februari 2017, zijnde de datum waarop de vlucht op de eindbestemming had moeten aankomen.
4.11.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. De vervoerder heeft dit verzoek (gemotiveerd) betwist. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat hiervoor door de passagier kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II, omdat de tarieven neergelegd in voornoemd Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair verzochte bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het verzochte bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 108,90 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van indiening van het A-formulier, nu niet is gesteld of gebleken op welke datum deze kosten verschuldigd zijn geworden.
4.12.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de vervoerder, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
4.13.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 708,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 600,00 vanaf 12 februari 2017 en over € 108,90 vanaf 14 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 226,00 aan griffierecht en € 240,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 60,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open