ECLI:NL:RBNHO:2020:10304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
15/710247-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van hennepteelt en diefstal van elektriciteit met schuldigverklaring zonder straf

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juli 2016 te Beverwijk, samen met een ander, opzettelijk hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen van Liander NV. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en de vordering van de officier van justitie gehoord. De verdediging voerde aan dat de bewijsvoering niet voldoende was en dat er procedurele fouten waren gemaakt door de verbalisanten, die zonder toestemming een camera hadden geplaatst op een mogelijk besloten terrein. De rechtbank oordeelde dat de politie op basis van anonieme meldingen voldoende reden had om het terrein te betreden en de camera te plaatsen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, maar legde geen straf op vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder voor een dergelijk delict was veroordeeld en dat de feiten inmiddels meer dan vier jaar geleden hadden plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde de verdachte schuldig, maar legde geen straf of maatregel op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710247-16 (P)
Uitspraakdatum: 8 december 2020
Tegenspraak (279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 06 juli 2016 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan [pleegplaats]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 347, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende
hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 2:
hij op of omstreeks 06 juli 2016 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een bedrijfspand aan de [pleegplaats]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 het ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft in zijn pleitnota aangevoerd dat het perceel [pleegplaats] geen openbare weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 betreft, maar een besloten plaats, niet zijnde een woning. Immers, het perceel is omheind door een elektronisch hek dat enkel toegankelijk is met een elektronische toegangssleutel dan wel afstandsbediening. Voor het betreden van dat perceel of het aanwenden van een technisch hulpmiddel om die plaats op te nemen zonder toestemming van de rechthebbende, is dan ook een bevel van de officier van justitie vereist op grond van artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering.
In tegenstelling tot hetgeen in het proces-verbaal is gerelateerd, hebben verbalisanten de camera niet geplaatst op de openbare weg, maar op het perceel. Nu verbalisanten daarvoor geen bevel van de officier van justitie hadden, hebben zij in strijd gehandeld met artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient deze schending tenminste te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat met die camera is verkregen. Verdachte dient dan ook van het aan hem tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat ook overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is dat verdachte het aan hem tenlastegelegde heeft begaan. Daar komt bij dat verdachte in de periode van de tenlastelegging herstelde van de complicaties van een buikwandcorrectie op 31 mei 2016 en lichamelijk niet in staat was om werkzaamheden te verrichten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Inhoud dossier
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1], belde op 28 juni 2016 een persoon die anoniem wenste te blijven naar de regionale meldkamer te Haarlem met de melding van een mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij aan de [pleegplaats] te Beverwijk. Melder verklaarde dat dit een geschakelde bedrijfsunit betrof, bestaande uit een bedrijfsruimte op de begane grond en een kantoorruimte op de eerste verdieping. Melder verklaarde te vermoeden dat op de eerste verdieping een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Hij verklaarde dat er een duidelijke afzuiging waarneembaar was komende vanuit het pand. De afzuiging was hoorbaar en door de brievenbus voelbaar. Melder verklaarde zijn hand bij de brievenbus gehouden te hebben en een zuigkracht vanuit het pand waar te hebben genomen. Verder verklaarde melder dat hij dit ongeveer zeven weken geleden voor het eerst had geconstateerd en vandaag (de rechtbank begrijpt: 28 juni 2016) voor het eerst ook hennepgeur had waargenomen.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2016, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 2] houdt in dat het Hennep-Team van de politie Noord-Holland onderzoek had gedaan naar het bedrijfspand [pleegplaats] te Beverwijk. Uit dat onderzoek bleek dat er een in werking zijnde hennepkwekerij zou zitten in dit bedrijfspand. Het betrof een bedrijfspand met een roldeur en een normale scharnierdeur aan de voorzijde. Andere in- of uitgangen waren niet aanwezig. Op verzoek van het hennep-team heeft [verbalisant 2] op 1 juli 2016 omstreeks 07:17 uur een camera geplaatst op het bedrijfspand waarbij zowel de roldeur als de normale scharnierdeur in beeld werden gebracht. Op 2 juli 2016 omstreeks 12:31 uur heeft [verbalisant 2] de camera weer weggehaald. Op de beelden van de camera is te zien dat op 2 juli 2020 rond 02:44 uur twee personen het pand binnengaan via de toegangsdeur. Op de beelden is ook te zien dan op 2 juli 2020 rond 05:41 uur twee mannen het bedrijfspand verlaten.
De camera was, volgens het proces-verbaal d.d. 7 juli 2016, opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], geplaatst op de openbare weg.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2016, opgemaakt en ondertekend door de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] houdt in dat zij kennis droegen van het feit dat er op de [pleegplaats] te Beverwijk een in werking zijnde hennepkwekerij was gesitueerd. Vanuit het vooronderzoek waren zij op de hoogte van het feit dat dit pand in de nachtelijke uren werd bezocht. Verbalisanten zagen op 6 juli 2016 omstreeks 02:00 uur een auto voor het pand staan, waarvan de uitlaat nog warm was. Verbalisanten hoorden van buiten af dat er 1 dan wel meerdere personen in het pand aanwezig was/waren. Zij roken aan de voorzijde van het pand een henneplucht. De verbalisanten hebben buiten bij de toegangsdeur gewacht en om 04:14 uur ging de toegangsdeur open en zijn de twee personen die naar buiten kwamen, waaronder de verdachte, aangehouden.
Bij de fouillering van verdachte werd in zijn rechter jaszak een afstandsbediening aangetroffen die beide toegangshekken van het terrein aan de [pleegplaats] bediende.
De eigenaar van het pand aan de [pleegplaats] te Beverwijk was [betrokkene 1]. Omdat hij het pand niet meer gebruikte heeft hij sleutels van het pand aan collega’s gegeven zodat zij daar spullen kunnen opslaan. Een van die collega’s betrof [betrokkene 2]. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2016, opgemaakt en ondertekend door de verbalisant [verbalisant 3] heeft [betrokkene 2] verklaard wel een sleutel van de voordeur van het pand te hebben, maar niet van het hek om de bedrijfspanden heen, waardoor hij niet in de avonduren naar het pand kon.
Verzoek verdediging
De verdediging heeft verzocht de verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 5] en [verbalisant 2] als getuigen te horen, teneinde hen te kunnen bevragen omtrent het vooronderzoek en het plaatsen van de camera. Dit verzoek is bij beschikking van 16 oktober 2020 door de rechter-commissaris afgewezen, nu dit onvoldoende was onderbouwd om te kunnen toetsen aan het verdedigingsbelang.
Oordeel rechtbank
Afgesloten terrein?
De rechtbank heeft zich allereerst gebogen over de vraag of het pand aan de [pleegplaats] te Beverwijk zich – zoals de raadsman van verdachte betoogt – bevindt op een door middel van een hek afgesloten terrein.
De rechtbank kan dit niet zonder meer uit het dossier afleiden. Enerzijds verklaren de verbalisanten daar niet over en wordt er geverbaliseerd dat de camera op de openbare weg is geplaatst. Anderzijds zijn in het dossier aanwijzingen te vinden dat het betreffende pand zich inderdaad bevond op een door middel van een hek afgesloten terrein. Zo wordt bij de fouillering van de verdachte een afstandsbediening van het hek om het bedrijventerrein aangetroffen en verklaart [betrokkene 2] dat hij niet over de sleutel van het toegangshek beschikte en daarom ’s avonds niet bij het pand kon komen.
Bij die stand van zaken, zal de rechtbank er in het voordeel van de verdachte van uitgaan dat het pand aan de [pleegplaats] te Beverwijk zich bevond op een door middel van een hek afgesloten terrein.
Anders dan de mededeling dat de camera is geplaats op de openbare weg bevindt zich in het dossier geen nadere aanduiding van waar de camera precies is geplaatst en of dit een statische dan wel bewegende camera is geweest, terwijl de zich in het dossier bevindende screenshots van de beelden van de betreffende camera doen vermoeden dat deze camera in de directe nabijheid van de toegangsdeuren van het betreffende pand en op niet al te grote hoogte is geplaatst.
Bij die stand van zaken gaat de rechtbank er wederom in het voordeel van de verdachte vanuit dat de camera is geplaatst binnen het door middel van het hek afgesloten gedeelte van het bedrijventerrein aan de [pleegplaats] te Beverwijk.
In het vervolg gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat het pand aan de [pleegplaats] zich bevond op een door middel van een hek afgesloten terrein en dat de camera is geplaatst binnen het omheinde terrein.
Artikel 9 van de Opiumwet
De raadsman van verdachte heeft zijn tot bewijsuitsluiting en vrijspraak strekkende verweer gebaseerd op schending van art. 126k Sv, waarin – voor zover hier van belang – is bepaald dat indien een technisch hulpmiddel wordt geplaatst op een besloten plaats als bedoeld in dat artikel daarvoor een machtiging van de officier van justitie is vereist, terwijl een dergelijke machtiging in casu ontbreekt.
Artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet bepaalt echter dat opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang hebben tot plaatsen waar een overtreding van de Opiumwet wordt gepleegd of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat een zodanige overtreding gepleegd wordt.
Het in artikel 9 Opiumwet genoemde ‘redelijkerwijs kan worden vermoed’ is minder streng dan het in art. 27 Sv genoemde ‘redelijk vermoeden van schuld’ en schept ruimere bevoegdheden dan het Wetboek van Strafvordering. Daarbij dient vooropgesteld te worden dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie (vgl. HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van art. 9, eerste lid aanhef en onder b, Opiumwet is daarbij afhankelijk van de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval is de anoniem aan de politie verstrekte informatie zeer specifiek, zo is niet alleen het vermoeden van de aanwezigheid van de hennepkwekerij gedeeld, maar is daarbij gedeeld hoe de betreffende bedrijfsruimte is ingedeeld, op welke etage de kwekerij gevestigd zou zijn, dat – met name in de avonduren of vroeg in de ochtend – duidelijk afzuiging waarneembaar was, dat deze afzuiging hoorbaar was en voelbaar bij de brievenbus, wanneer dit voor het eerst is geconstateerd en wanneer er voor het eerst henneplucht is geroken. Gelet op deze zeer specifieke en gedetailleerde informatie is de rechtbank van oordeel, dat de politie – ook zonder nadere verificatie van de melding – redelijkerwijs kon vermoeden dat er op de betreffende locatie een hennepkwekerij gevestigd zou kunnen zijn.
Gelet daarop bood art. 9 Opiumwet voldoende grondslag voor het betreden door de verbalisanten van het door middel van een hek afgesloten bedrijventerrein aan de [pleegplaats] te Beverwijk en het aldaar ophangen van een camera. Van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen sprake.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij omstreeks 6 juli 2016 te Beverwijk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt (in een pand aan [pleegplaats]) een hoeveelheid van (in totaal) 347 hennepplanten;
Feit 2:
hij omstreeks 6 juli 2016 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in een bedrijfspand aan de [pleegplaats]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit,
toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, rekening houdend met de forse overschrijding van de redelijke termijn schuldig zal worden verklaard zonder toepassing van straf of maatregel.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de vraag of en zo ja welke de sanctie aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het op professionele wijze telen van hennep in een bij hem in gebruik zijnde bedrijfsunit, waarin in totaal 347 hennepplanten werden aangetroffen.
Hennepteelt levert een softdrug op die bij langdurig gebruik kan leiden tot schade voor de gezondheid. Gezien de grote hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding was bedoeld. Hennepteelt is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit, middels een illegale aftakking vanuit de meterkast van de bedrijfsunit, die nodig was voor de hennepkwekerij. Het illegaal aftappen van stroom brengt, naast schade en overlast voor de stroomleverancier, ook gevaar voor elektrocutie en brand met zich mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van een Opiumwetdelict is veroordeeld en waaruit blijkt dat verdachte niet is veroordeeld na de datum van het bewezenverklaarde. De rechtbank weegt dit in het voordeel van de verdachte mee.
De rechtbank stelt vast dat de feiten inmiddels dateren van 4 jaren en 5 maanden geleden. Het voorschrift van artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachten op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden.
De rechtbank bepaalt het startpunt van de redelijke termijn op 6 juli 2016, zijnde het tijdstip waarop verdachte is aangehouden en waarop in het kader van het onderzoek een doorzoeking heeft plaatsgevonden. In eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak geen bijzondere omstandigheden zijn die een overschrijding rechtvaardigen.
Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank op 8 december 2020 de redelijke termijn met 2 jaren en 5 maanden is overschreden.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor hennepkwekerij met 200 tot 500 planten als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 120 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand genoemd. Alles afwegende en met name gelet op de ruime mate van overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank, in plaats van die straf, bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Mr. S.J. Riem is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van feit 1 en 2
Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 52 tot en met 61):
Het hennepteam van de politie Noord-Holland had onderzoek gedaan naar het bedrijfspand [pleegplaats] te Beverwijk. Uit dit onderzoek bleek dat er een in werking zijnde hennepkwekerij zou draaien in het bedrijfspand. Het verzoek van het hennepteam was een camera, gericht op de voordeur en de roldeur van voornoemd perceel te plaatsen. Op 1 juli 2016 omstreeks 07.17 uur heb ik een camera op het genoemde bedrijfspand geplaatst. Op 2 juli 2016 heb ik de camera weer weggehaald. Op de beelden was te zien dat op 2 juli 2016 omstreeks 02.44 uur twee personen bij het genoemde bedrijfspand naar binnen gaan via de toegangsdeur. Op 2 juli 2016 omstreeks 05:41 uur was op de beelden te zien dat twee mannen het genoemde bedrijfspand verlaten.
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] (aanvullend pv):
Op 7 juli 2016 heb ik de verdachte [verdachte] gehoord. Ik heb verdachte [medeverdachte] tijdens het ophalen uit het cellencomplex gezien. Nadat ik beide verdachten had gezien heb ik de fotobijlage op bladzijde 53 tot en met 61, welke bij dit dossier is gevoegd, bekeken. Ik herkende op foto 7 en 9 de verdachte [medeverdachte]. Ik herkende op de foto 4 en 5 de verdachte [verdachte].
Ik kan zeggen dat deze personen van deze fotobijlage, en dus eerder bij het pand aan de [pleegplaats] te Beverwijk zijn gezien, dezelfde personen zijn als die op 6 juli 2016 zijn aangehouden.
Een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] (doorgenummerde blz. 62 t/m 65):
In het kader van een onderzoek inzake hennepteelt, in opdracht van het kernteam Hennep Noord-Holland, droegen wij kennis van het feit dat er op de [pleegplaats] te Beverwijk een in werking zijnde hennepplantage was gesitueerd. Op 6 juli 2016 omstreeks 02.00 uur zagen wij voor het pand 42H een zwarte personenauto staan. Ik, [verbalisant 2], voelde dat de uitlaat nog warm was.
Wij roken aan de voorzijde van het complex (42) een henneplucht.
Daarop hebben wij bij de toegangsdeur gewacht. Omstreeks 04.14 uur ging de toegangsdeur van 42H open en kwamen er twee mannen naar buiten lopen. Deze twee mannen zijn door ons aangehouden.
Ik, [verbalisant 5], hield verdachte [verdachte] aan. In de linker jaszak van [verdachte] trof ik lange kruiskopschroeven aan. Later bleek dat deze schroeven overeenkomstig waren met de schroeven waarmee het deurtje op de eerste etage dichtgeschroefd zat. Dit deurtje leidde naar de hennepplantage.
In de rechter jaszak van [verdachte] trof ik een sleutelbos aan, waarvan later bleek dat deze (de rechtbank begrijpt: sleutels) passend waren op de binnendeuren die leidden naar de begane grond en de trap naar de 1e verdieping. Eveneens zat aan deze sleutelbos een sleutel welke toebehoorde aan het slot van de meterkast.
Op 6 juli 2016 zag ik, [verbalisant 2], verdachte [medeverdachte] uit het genoemde bedrijfspand komen. Ik zei tegen de verdachte dat hij was aangehouden. Ik zag in de binnenzak van verdachte twee op elkaar geplakte plastic bekertjes zitten. Ik hoorde de verdachte ongevraagd zeggen dat er hennep in de bekertjes zat. Ik zag dat er verse henneptoppen in de bekertjes zaten. Op 6 juli 2016 omstreeks 05.35 uur werd ik gebeld door collega [verbalisant 6] die ik hoorde zeggen dat er bij de insluitingsfouillering nog meer verse henneptoppen in zijn (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) zakken waren aangetroffen.
Vanwege het feit dat beide verdachten werden aangehouden tijdens het verlaten van het pand, konden wij zonder sleutel het bedrijfspand betreden. De afgesloten binnendeuren hebben wij middels de sleutels, aangetroffen onder [verdachte], geopend.
Op de eerste etage troffen wij een in werking zijnde hennepplantage aan. Daarop hebben wij de situatie bevroren in afwachting van het hennepteam.
Verdachte: [medeverdachte], geboren op [geboortedatum 2]
Verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum 1].
Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde blz. 66 t/m 126):
Op 6 juli 2016 betraden wij het bedrijfspand aan de [pleegplaats] te Beverwijk, ter inbeslagneming op grond van de Opiumwet. Wij waren in het bezit van de beschikbare sleutel van de toegangsdeur. Tevens hadden wij de sleutelbos bij ons die de aangehouden verdachten bij zich hadden.
Wij zagen dat (de rechtbank begrijpt: bij) het openen van de tweede binnendeur een trap naar de eerste etage. Wij zagen dat vanuit de meterkast, een grote grijze kabel naar de eerste etage was doorgetrokken.
Wij zagen dat er op de eerste verdieping twee ruimtes waren ingericht als een professionele hennepkwekerij. Wij noemen deze ruimtes A en B. In ruimte A stonden na telling 207 hennepplanten. In ruimte B stonden na telling 140 hennepplanten. Wij constateerden op grond van onze kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Wij, verbalisanten, constateerden, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm en daarnaast de herkenbare geur dat de aangetroffen planten hennepplanten waren.
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is in aanwezigheid van mij, [verbalisant 3], onderzocht door een fraudeonderzoeker van de netwerkbeheerder Liander. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij illegaal werd afgenomen. Hij deelde mij mee dat zegels van de hoofdzekeringkast verbroken waren. Door het verbreken van de zegels is er toegang verkregen tot de hoofdzekeringkast. Er was vervolgens een elektrische aansluiting gemaakt buiten de stroommeter om. De weggenomen elektriciteit werd gebruikt voor de hennepkwekerij. Wij zagen dat vanuit de meterkast een grijze elektriciteitskabel was aangebracht die via een gat in de muur door de naastgelegen trapopgang ging en vervolgens via het trapgat naar de eerste verdieping. Wij zagen dat deze kabel in de meterkast was aangesloten op aansluitstrippen van de hoofdzekering.
Een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 18 juli 2016 door aangever [aangever], namens Liander N.V. ten overstaan van verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 163 t/m 165):
Namens Liander N.V. ben ik [aangever], in dienstbetrekking als medewerker fraude bij Liander N.V., afdeling Energiefraude, uit hoofde van mijn functie bevoegd aangifte te doen van diefstal energie, op het adres aan de [pleegplaats] te Beverwijk.
De fraudespecialist constateerde op 6 juli 2016 verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie. De fraudespecialist zag dat er de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken. Hij zag namelijk dat het deksel van de aansluitkast was verwijderd. Verder zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag dat er een extra aansluiting was gemaakt en dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. Door de manipulatie werd de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd.