ECLI:NL:RBNHO:2020:10310

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
15/700053-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het telen en verwerken van hennep en vervalsing van bankbiljetten

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder het telen en verwerken van hennep en het vervalsen van bankbiljetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 november 2016 in Burgerbrug en Sint Maartensbrug, gemeente Schagen, opzettelijk hennep heeft geteeld en verwerkt. De verdachte werd ook beschuldigd van het in bezit hebben van GHB en het vervalsen van eurobiljetten. Tijdens de rechtszitting op 24 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. S.P. Visser, gerekwireerd tot vrijspraak voor enkele feiten, maar tot bewezenverklaring van de hennepgerelateerde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.A. Groenendijk, pleitte voor vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de hennepgerelateerde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen voor de feiten 3, 4 en 5, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de feiten 1 en 2 wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de forse overschrijding van de redelijke termijn en legde een gevangenisstraf van 3 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden 3 transformators, die in beslag waren genomen, onttrokken aan het verkeer. De rechtbank verklaarde het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging voor feit 6, dat reeds was geseponeerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700053-17
Uitspraakdatum: 8 december 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
Deze compaszaak met bovengenoemd parketnummer is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de GPS zaken met de parketnummers 15.254223.18 en 15.254252.18.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S.P. Visser en van hetgeen door verdachte en mr. I.A. Groenendijk, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van feit 1, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Burgerbrug, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 218 planten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Sint Maartensbrug, gemeente Schagen,
tezamen en in vereniging, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan
[pleegplaats]) een groot aantal henneptoppen en/of bladeren, althans delen van
een hennepplant, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Feit 3:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Sint Maartensbrug, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 275 ml, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Feit 4:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Sint Maartensbrug, gemeente Schagen, althans in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 100 euro die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst heeft uit te geven of te doen uitgeven, ontvangt, zich verschaft, in voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert of uitvoert;
Feit 5:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Sint Maartensbrug opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 230 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 6:
hij in of omstreeks 10 augustus 2016 tot en met 11 augustus 2016 te Warmenhuizen, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bedrijfsterrein aan de Huiskebuurtweg 9 heeft weggenomen een aanhangwagen (kenteken [kenteken]) en/of een kettingslot en/of een of meerdere pompen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Hoogheemraadschap Holland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutel;

2.Voorvragen

Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het recht op strafvervolging is komen te vervallen ten aanzien van het tenlastegelegde feit 6, nu dit feit, blijkens de Justitiële Documentatie van verdachte, reeds is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank zal het openbaar ministerie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk ten aanzien van de vervolging voor de feiten onder 1 tot en met 5. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten en heeft, rekening houdend met de forse overschrijding van de termijn en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) dagen, met aftrek van voorarrest.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, nu deze feiten op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op de hoeveelheid hennep die onder feit 2 in de woning is aangetroffen, voldoende straf heeft gehad, doordat hij drie dagen in verzekering is gesteld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 3, 4 en 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het bezit van 230 gram hennep, zoals ten laste gelegd onder feit 5 overweegt de rechtbank dat, op grond van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting weliswaar kan worden vastgesteld dat deze hennep zich bevond in een rugtas in de woning waar verdachte zich bevond, maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte beschikkingsmacht had over deze hennep. Op basis van het dossier is niet vast te stellen dat de betreffende rugtas aan verdachte toebehoorde. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte wetenschap had van de hennep nu uit het dossier niet volgt dat de rugtas open stond, met de hennep zichtbaar aanwezig, op het moment dat verdachte zich in de woning bevond.
3.3.2
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 17 november 2016 te Burgerbrug, gemeente Schagen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt een hoeveelheid van ongeveer 208 planten, in elk geval van meer dan 30 gram hennep.
Feit 2:
hij op 17 november 2016 te Sint Maartensbrug, gemeente Schagen,
opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt (in een pand aan de [pleegplaats]) een groot aantal henneptoppen en bladeren, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie en de maatregel

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, al dan niet samen met anderen, schuldig gemaakt aan het bewerken en verwerken van hennepplanten. De bij verdachte aangetroffen hoeveelheid hennep was van dien aard dat het niet anders kan zijn dat deze voor verdere verspreiding was bedoeld. Hennep is een, voor de gezondheid van de gebruikers daarvan, schadelijk product. De handel in hennep is echter niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid maatschappelijk onaanvaardbaar, maar ook omdat de handel in hennep, vanwege de grote winsten die daarmee worden gemaakt, allerlei andere vormen van criminaliteit in de hand werkt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar reeds eerder terzake van een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. Nu er in deze zaak sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, volgt de rechtbank de officier van justitie in zijn eis en zal enkel een vrijheidsbenemende straf opleggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in deze zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten 3 transformators, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Die voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36b, 36d, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot het aan verdachte tenlastegelegde onder 6.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 3, 4 en 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer: 3 transformators
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. S.J. Riem en mr. S. Bek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Mr. S.J. Riem is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.