ECLI:NL:RBNHO:2020:10362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
7451481
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verstekvonnis in huurrechtelijke geschil tussen huurder en verhuurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De huurder, aangeduid als [huurder], was in 2018 door de verhuurder, Stichting Ymere, gedagvaard en veroordeeld tot betaling van huurachterstand en ontruiming van de woning. Na het verstekvonnis heeft de huurder verzet aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat hij door omstandigheden, zoals het verlies van zijn werk, in betalingsproblemen was geraakt. Hij had inmiddels weer inkomsten en had een betalingsregeling getroffen met Ymere, waarbij hij een deel van de huurachterstand had afgelost.

De kantonrechter oordeelde dat de huurder, ondanks eerdere wanbetalingen, zijn verplichtingen in de afgelopen twee jaar was nagekomen en dat er geen sprake was van een zodanig ernstige wanprestatie die de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming rechtvaardigde. Het verstekvonnis werd vernietigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling. De rechter wees de oorspronkelijke vordering van Ymere af, maar oordeelde dat de kosten van de verzetprocedure voor rekening van Ymere kwamen, omdat zij in het verzet grotendeels ongelijk kreeg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7451481 / CV EXPL 19-238
Uitspraakdatum: 9 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[opposant] ,
wonende te [woonplaats]
opposant
verder te noemen: [huurder]
gemachtigde: mr. L.F.M. Meles
tegen
de stichting STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam
geopposeerde
verder te noemen: Ymere
gemachtigde: gerechtsdeurwaarders M.O. de Boer en mr. F.A. Rippen

1.Het procesverloop

1.1.
Ymere heeft [huurder] gedagvaard op 6 september 2018. [huurder] is niet verschenen, waarna hij bij verstekvonnis van 3 oktober 2018 is veroordeeld. Bij dagvaarding van 7 november 2018 is [huurder] in verzet gekomen van dat verstekvonnis.
1.2.
Nadat de procedure op verzoek van partijen geruime tijd is aangehouden en nadat de kantonrechter had beslist dat schriftelijk verder geprocedeerd moest worden, zijn de volgende stukken door partijen ingediend:
- een akte partijen zijdens Ymere d.d. 12 februari 2020;
- een antwoordakte opposant zijdens [huurder] d.d. 8 april 2020;
- een antwoord oppositie zijdens Ymere d.d. 3 juni 2020;
- een repliek oppositie zijdens [huurder] d.d. 15 juli 2020;
- een akte geopposeerde zijdens Ymere d.d. 12 augustus 2020.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Ymere verhuurt sinds meerdere jaren de woning aan [adres] aan [huurder] . De maandelijkse huurprijs, die in juli 2018 € 552,55 bedroeg, is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.2.
Bij verstekvonnis van 11 juli 2018 (hierna: het eerste vonnis) is [huurder] veroordeeld tot betaling van de toen bestaande huurachterstand van € 1.502,46 te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
2.3.
Bij brief van 16 juli 2018 heeft de gemachtigde van Ymere [huurder] gesommeerd tot betaling van de huur over de maand juli 2018. Vervolgens heeft de gemachtigde van Ymere bij brief van 6 augustus 2018 [huurder] gesommeerd tot betaling van de huur over de maanden juli en augustus 2018 en daarbij tevens aanspraak gemaakt op incassokosten.
2.4.
Bij brief van 22 augustus 2018 heeft de gemachtigde van Ymere [huurder] nog tot 24 augustus 2018 de gelegenheid gegeven de huurachterstand te betalen, bij gebreke waarvan overgegaan zou worden tot dagvaarding.
2.5.
Bij verstekvonnis van 3 oktober 2018 (hierna: het tweede vonnis) is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [huurder] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de huurachterstand van € 1.779,93, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten.
2.6.
Dit verstekvonnis is op 17 oktober 2018 aan [huurder] betekend, waarbij de ontruiming van het gehuurde is aangezegd tegen 25 oktober 2018. Tevens is hem bevolen om, naast de huurachterstand van € 1.779,93, € 3,23 aan verschenen rente, € 727,89 aan proceskosten,
€ 75,- aan nasalaris en € 96,22 aan betekeniskosten te betalen.
2.7.
Om de aangezegde ontruiming te voorkomen, is [huurder] een betalingsregeling met Ymere overeengekomen, waarbij hij € 1.800,- ineens heeft betaald en vervolgens maandelijkse termijnen van € 80,- ter aflossing van de huurachterstand. [huurder] is deze afbetalingsregeling nagekomen en Ymere is niet tot ontruiming overgegaan.
2.8.
Het voornoemde bedrag van € 1.800,- heeft Ymere afgeboekt op het bedrag dat [huurder] op grond van het tweede vonnis moest betalen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Ymere heeft bij inleidende dagvaarding van ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [huurder] tot ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand gevorderd. Ymere heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [huurder] , nadat hij al bij vonnis was veroordeeld tot betaling van huurachterstand, wederom niet aan zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om de huur tijdig en volledig te betalen, had voldaan. Door deze herhaalde wanbetaling was sprake van wanprestatie op grond waarvan ontbinding en ontruiming gerechtvaardigd was. Het gevorderde is door de kantonrechter bij verstek toegewezen.
3.2.
[huurder] vordert, in de verzetdagvaarding, vernietiging van het (tweede) verstekvonnis en ontheffing van de veroordeling en afwijzing van de oorspronkelijke vordering. Daartoe voert [huurder] aan dat geen sprake is van een tekortkoming die de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. [huurder] was zijn werk kwijtgeraakt en daardoor in betalingsproblemen gekomen wat hij ook aan Ymere had laten weten. Inmiddels heeft hij weer inkomsten en is de huurachterstand grotendeels ingelopen terwijl hij de lopende huur steeds tijdig betaalt.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling in een verzet tegen een verstekvonnis is dat het rechtsmiddel van verzet de strekking heeft dat het geding waarin verstek was verleend,
op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet. Het biedt de gedaagde die niet was verschenen en daardoor zijn belangen bij de rechter niet kon verdedigen, daartoe alsnog de gelegenheid, hetgeen strookt met de eisen van hoor en wederhoor. Het voorgaande betekent dat de kantonrechter niet moet beoordelen of het verstekvonnis destijds op juiste gronden is gewezen, maar dat zij moet onderzoeken of die gronden ook thans nog de vordering kunnen dragen. Met name zal de kantonrechter in dit verband moeten beoordelen of de door Ymere gestelde wanprestatie zodanig is dat deze in de gegeven omstandigheden de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
4.2.
Vast staat dat [huurder] om ontruiming van het gehuurde te voorkomen, op 23 oktober 2018 een bedrag van € 1.800,- aan Ymere heeft voldaan. Dit bedrag is door Ymere in mindering gebracht op het totaal bedrag van € 2.682,27, dat [huurder] op grond van het tweede verstekvonnis aan Ymere diende te betalen. Daarmee was de op grond van dat vonnis verschuldigde huurachterstand ingelopen. Maar ook als er van uit wordt gegaan dat Ymere deze betaling eerst in mindering heeft gebracht op de (proces)kosten en pas daarna op de huurachterstand, geldt dat de resterende huurachterstand minder dan twee maanden beloopt.
4.3.
Voorts staat vast dat partijen een betalingsregeling zijn overeengekomen waarbij [huurder] vanaf 1 november 2018 maandelijks een bedrag van € 80,- zou aflossen op hetgeen hij op grond van beide verstekvonnissen nog verschuldigd was. [huurder] heeft onbetwist aangevoerd dat hij die regeling steeds is nagekomen. Dat betekent dat hij tot op heden tenminste 24 keer een bedrag van € 80,- is € 1.920,- heeft afgelost. Daarmee is een aanzienlijk deel van hetgeen [huurder] op grond van beide vonnissen verschuldigd was, afgelost.
4.4.
Bij deze stand van zaken en mede gelet op de omstandigheid dat [huurder] de lopende huur vanaf november 2018 steeds tijdig en volledig heeft voldaan, is thans geen sprake van een zodanig ernstige wanprestatie dat daarmee de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst (en daarmee de ontruiming van het gehuurde) gerechtvaardigd is. Weliswaar heeft Ymere destijds tot twee keer moeten dagvaarden om tot incassering van haar vordering te komen, zodat sprake was van herhaalde wanprestatie, maar [huurder] heeft in de twee daarop volgende jaren laten zien dat hij zijn verplichtingen jegens Ymere wel is nagekomen. Dit betekent dat de door Ymere gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zal worden afgewezen en dat het verzet gegrond is.
4.5.
Voor wat betreft de veroordeling tot betaling van achterstallige huur en rente geldt het volgende. Vast staat dat [huurder] is veroordeeld tot betaling van de toentertijd bestaande huurachterstand van € 1.779,93 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.679,65 vanaf 6 september 2018 tot aan de dag der voldoening. Omdat hij op 23 oktober 2018 een bedrag van € 1.800,00 heeft betaald, is de huurachterstand en voormelde wettelijke rente ingelopen en moet ook die vordering hier worden afgewezen. Het verstekvonnis kan ook om die reden niet in stand blijven.
4.6.
Het voorgaande betekent echter niet dat de kostenveroordeling in de verstekprocedure ook zal worden vernietigd. Op het moment van dagvaarding door Ymere had [huurder] immers een aanzienlijke huurachterstand en was sprake van herhaalde wanprestatie. Pas na het verstekvonnis en onder de druk van de ontruimingsaanzegging is [huurder] tot betaling overgegaan. Bij die stand van zaken was dagvaarding destijds niet ongegrond. Ook de kosten van de verzetdagvaarding blijven voor rekening van [huurder] .
De kosten voor salaris gemachtigde in de verzetprocedure komen voor rekening van Ymere omdat zij in het verzet (grotendeels) ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart het verzet gegrond en vernietigt het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 3 oktober 2018 met uitzondering van de daarin uitgesproken proceskostenveroordeling;
5.2.
wijst de oorspronkelijk door Ymere tegen [huurder] ingestelde vordering, met uitzondering van de vordering tot betaling van de proceskosten, alsnog af;
5.3.
veroordeelt Ymere in de kosten van [huurder] begroot op € 476,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en op 9 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter