ECLI:NL:RBNHO:2020:10372

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
C/15/302993 / HA ZA 20-316
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en verzwegen gemeenschapsgoed

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap. Partijen zijn op 5 december 2005 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, maar zijn op 5 november 2014 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant dat op 8 mei 2014 is opgesteld, zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De eiseres vordert medewerking van de gedaagde aan de uitbetaling van de afkoopwaarde van een pensioenpolis, die volgens haar een verzwegen gemeenschapsgoed is. De gedaagde heeft echter betwist dat de eiseres niet op de hoogte was van het bestaan van deze polis en heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant al op de hoogte was van de polis, waardoor haar vordering is afgewezen. In reconventie heeft de gedaagde gevorderd dat de polis aan hem wordt toegedeeld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van beide partijen is dat de polis wordt gesplitst, zodat het opgebouwde kapitaal behouden blijft. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde toegewezen, met de verplichting voor de eiseres om een bedrag van € 1.950,- aan de gedaagde te betalen, dat in termijnen kan worden voldaan. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/302993 / HA ZA 20-316
Vonnis van 9 december 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.E. Sieswerda te Bloemendaal.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 mei 2020;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 1 juli 2020;
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020;
  • de ter griffie op 20 oktober 2020 van de zijde van [gedaagde] ingekomen akte overleggen producties tevens houdende wijziging eis in reconventie;
  • de ter griffie op 22 oktober 2020 van de zijde van [eiseres] ingekomen akte houdende producties, tevens reactie op verzoek om nadere informatie;
  • de ter griffie op 28 oktober 2020 van de zijde van [gedaagde] ingekomen akte overleggen producties;
  • de mondelinge behandeling op 4 november 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 5 december 2005 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van 5 november 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 1 december 2014 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Op 8 mei 2014 is tussen partijen een echtscheidingsconvenant opgesteld en afgesloten. In dit convenant zijn zij onder meer overgegaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het convenant bevat, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
“Artikel 5 Verdeling overige vermogensbestanddelen5.1. Partijen komen overeen dat in het kader van de verdeling van de gemeenschap van goederen voor wat betreft de samenstelling en omvang de datum van indiening van het verzoekschrift is. De peildatum voor de waarde van de gemeenschap is in beginsel 20 april 2013 (op die datum zijn partijen feitelijk uiteen gegaan) tenzij daar in het hierna volgende uitdrukkelijk van wordt afgeweken.(…)
Bankrekeningen
  • een bankrekening onder het nummer [nummer] (…)
  • een en/of bankrekening onder het nummer [nummer] (…)
  • een bankrekening met rekeningnummer [nummer] op naam van de vrouw (…)
  • een krediet bij [nummer] (…)
  • een krediet bij [nummer] (…)
  • een krediet bij [nummer] (…)
  • kapitaalverzekering met polisnummer [nummer] (…)Overige bestanddelen5.10. Partijen verklaren dat, behoudens de in de voorgaande vermelde vermogensbestanddelen, aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn. Onbekende baten zullen terstond na het bekend worden aan andere partijen worden gemeld ter nadere verdeling, zulks op straffe van de sanctie die de wet stelt in 3:194 lid 2 BW op verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van gemeenschapsgoederen, zijnde dat zijn/haar aandeel in het goed aan de ander wordt verbeurd.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – primair medewerking van [gedaagde] aan de uitbetaling van de afkoopwaarde van de [A]-pensioenpolis aan [eiseres], subsidiair dat [eiseres] de daartoe benodigde handelingen zelf mag verrichten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] voert daartoe het volgende aan.
Op enig moment in 2015 is aan [eiseres] gebleken dat er nog een tot de gemeenschap behorende bij [A] lopende polis was, die tussen partijen nog niet was verdeeld. Vanaf dat moment heeft zij verscheidene pogingen gedaan om van [gedaagde] informatie over deze polis te verkrijgen, teneinde tot verdeling van de waarde van de polis te komen, maar [gedaagde] heeft steeds geweigerd deze informatie te geven. Het gaat hier dus om een verzwegen gemeenschapsgoed, zoals bedoeld in artikel 3:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
Gelet op de weigering is het aandeel van [gedaagde] in de waarde van de polis verbeurd en komt de gehele polis [eiseres] toe. Om die reden is [gedaagde] gehouden om aan de [A] de opdracht te verstrekken om het volledige afkoopbedrag van de polis vast te stellen en aan [eiseres] uit te betalen. Voor zover dat praktisch niet mogelijk is, dient [eiseres] te worden gemachtigd om in plaats van [gedaagde] die handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om tot vaststelling en uitbetaling van de afkoopwaarde te komen.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert na zijn eis te hebben gewijzigd samengevat – primair de [A]-polis aan [gedaagde] toe te delen, onder verplichting [eiseres] de helft van de afkoopwaarde per 24 juni 2013 uit te keren, in 10 maandelijkse termijnen. Subsidiair wordt gevorderd de [A]-polis te splitsen.
3.6.
[gedaagde] voert daartoe aan dat de [A]-polis deel uitmaakte van de gemeenschap van goederen tussen partijen en alsnog tussen partijen dient te worden verdeeld. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt. Het is in het belang van beide partijen dat de verdeling van de waarde van de polis niet leidt tot vernietiging van het opgebouwde kapitaal. Afkoop van de polis zal leiden tot aanzienlijke vermindering van de opbrengst, vanwege de extra loonheffing en de revisierente die partijen dan aan de belastingdienst verschuldigd worden.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De vordering in conventie is gebaseerd op artikel 3:194 lid 2 BW, dat luidt als volgt:
“Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.”
Van een dergelijk verzwijgen of verborgen houden kan uiteraard alleen sprake zijn als de andere deelgenoot het bestaan van het tot de gemeenschap behorende goed niet kent.
4.2.
[gedaagde] heeft een brief overgelegd, gedateerd 30 januari 2014, die de toenmalige advocaat van [eiseres] heeft geschreven aan de advocaat van [gedaagde] in het kader van het opstellen van het echtscheidingsconvenant. In die brief wordt vermeld:
“Cliënte meent dat de [A] beleggingsverzekering nog ontbreekt in het convenant.Graag ontvang ik hiervan nog de bewijsstukken. Alsdan kan nog overleg plaatsvinden over deze polis.”
Hieruit volgt dat [eiseres] toen van het bestaan van de polis op de hoogte was.
4.3.
Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiseres] gedurende de periode van hun huwelijk de administratie deed, waaronder de premiebetalingen voor deze polis vanaf de en/of-rekening van partijen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] dat erkend.
4.4.
Gelet op het voorgaande wordt de stelling van [eiseres] dat haar pas op “enig moment in 2015” van deze polis is gebleken, verworpen. Ten tijde van het opstellen van het echtscheidingsconvenant was [eiseres] bekend met het bestaan van deze polis. Haar vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Het feit dat [gedaagde] in de periode eind 2015 tot 2019 “halsstarrig” heeft geweigerd inhoudelijke informatie over de polis aan [eiseres] te verstrekken, maakt het voorgaande niet anders. [gedaagde] stelde zich inderdaad ten onrechte op het standpunt dat hij die informatie niet hoefde te verstrekken, omdat de polis op zijn naam stond. Dat dat het wantrouwen bij [eiseres] heeft gevoed, acht de rechtbank begrijpelijk. Maar dat maakt nog niet dat [gedaagde] daardoor zijn rechten op de helft van de waarde van de polis heeft verspeeld. Overigens heeft [eiseres] daar ook geen wettelijke grondslag voor aangevoerd.
in reconventie
4.6.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat het in het belang van beide partijen is dat de verdeling van de waarde van de polis niet leidt tot vernietiging van het opgebouwde kapitaal. Daarom verdient het de voorkeur dat de polis wordt gesplitst waarbij het opgebouwde bruto kapitaal in stand wordt gehouden. [eiseres] heeft voorafgaande aan deze procedure te kennen gegeven geen splitsing te wensen, maar liever de afkoopwaarde te ontvangen. Onduidelijk is of zij zich daarbij heeft gerealiseerd dat het bedrag dat zij daaraan overhoudt fors lager is door de over de afkoopwaarde te berekenen loonbelasting en revisierente. De rechtbank acht in dit geval daarom de primaire vordering niet toewijsbaar, omdat die voor [eiseres] – naar objectieve maatstaven gemeten- negatief zal uitvallen.
4.7.
De subsidiaire vordering is wel toewijsbaar. Na splitsing kan [eiseres] altijd nog zelf beslissen tot afkoop over te gaan.
Terecht wordt door [gedaagde] aangevoerd dat bij een splitsing per heden, [eiseres] dient zorg te dragen voor verrekening van de premie vanaf het moment dat [gedaagde] die premie heeft betaald. Niet ter discussie staat dat die premie € 50,- per maand bedraagt. [eiseres] heeft evenmin betwist dat de door [gedaagde] betaalde premie per datum van de conclusie van antwoord (1 juli 2020) € 3.600,- bedroeg. [eiseres] zal daarvan alsnog de helft dienen te voldoen evenals € 25,- per maand voor zes maanden vanaf dat moment. In totaal dus € 1.950,-.
Bij een splitsing per 1-1-2021 staat daartegenover dat [eiseres] meeprofiteert van de waarde-opbouw tot 1-1-2021. Indien het niet mogelijk is om het verschuldigde bedrag ineens te voldoen, zal het [eiseres] worden toegestaan om dat bedrag te voldoen in 10 maandelijkse termijnen van € 195,-.
De vordering dat [eiseres] bij splitsing de
waarde-opbouwvanaf 24 juni 2013 aan de man dient te voldoen, zal worden afgewezen, omdat de rechtsgrond daarvoor ontbreekt.
in conventie en in reconventie
4.8.
gelet op het feit dat partijen ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
in reconventie
5.2.
stelt de verdeling van de [A]-polis 70038559 als volgt vast:
de polis wordt gesplitst per 1-1-2021, onder de verplichting van [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.950,-, welk bedrag mag worden voldaan in 10 maandelijkse termijnen van € 195,-;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020. [1]

Voetnoten

1.type: