In deze zaak heeft de buitenlandse rechtspersoon Flightright GmbH, gevestigd te Hamburg, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor een langdurige vertraging van een vlucht. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de vervoerder, hebben hun vorderingsrecht overgedragen aan Flightright. De vertraging van de vlucht van Hannover naar Las Vegas via Amsterdam op 30 april 2018 leidde ertoe dat de passagiers 22 uur later dan gepland op hun eindbestemming arriveerden. Flightright vorderde een schadevergoeding van € 1.200,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De vervoerder, KLM Cityhopper, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming waren aangekomen, waardoor de vervoerder in beginsel gehouden was tot compensatie op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004.
Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de vervoerder niet had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden en dat de vordering tot betaling van de hoofdsom moest worden toegewezen. De kantonrechter veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 1.200,00 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de vlucht had moeten aankomen. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, en de proceskosten kwamen voor rekening van de vervoerder.