ECLI:NL:RBNHO:2020:10461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
7904939 \ CV EXPL 19-10120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door buitengewone omstandigheden

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van een vlucht van Delhi naar Amsterdam via München. De passagier had een vervoersovereenkomst met de vervoerder en vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vlucht had een vertraging van meer dan drie uur, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Amsterdam miste. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het Pakistaanse luchtruim door een conflict tussen Pakistan en India. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de passagier recht had op compensatie en wees de vordering toe, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier niet voldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 2 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7904939 \ CV EXPL 19-10120
Uitspraakdatum: 2 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland) en mede kantoor houdende te Schiphol (gemeente Haarlemmermeer)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 6 juni 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft vervolgens nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Delhi (India) naar Amsterdam via München (Duitsland) op 16 april 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Delhi naar München stond gepland te vertrekken om 00:55 uur lokale tijd en te arriveren om 05:25 uur lokale tijd. Deze vlucht is met een vertraging van 59 minuten uitgevoerd. De passagier heeft de aansluitende vlucht naar Amsterdam gemist. De passagier is met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden. Zij heeft daartoe, onder meer, het volgende aangevoerd.
4.2.
Het eerste deel van de vlucht in kwestie (Delhi-München) maakt deel uit van de rotatievlucht München-Delhi-München. Vlucht München-Delhi is met een vertraging van 33 minuten vanuit München vertrokken en met een vertraging van 62 minuten in Delhi aangekomen. De vertraging werd veroorzaakt doordat het luchtruim boven Pakistan vanaf 28 februari 2019 gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. Hierdoor moest er worden omgevlogen via een andere, langere route.
4.3.
Vervolgens is de vlucht van de passagier, vlucht Delhi-München met een vertraging van 201 minuten om 08:46 uur lokale tijd in München aangekomen. De passagier heeft wegens de vertraagde aankomst de aansluitende vlucht naar Amsterdam, die gepland stond te vertrekken om 08:50 uur lokale tijd, gemist. De vervoerder kon de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en het vervolgens moeten omvliegen, hetgeen extra tijd kostte, niet voorkomen en niet beperken. De vervoerder moest gehoor geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Amsterdam, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
De vervoerder heeft in dat kader aangevoerd dat de vertraging van de vlucht van Delhi-München is veroorzaakt doordat het luchtruim boven Pakistan gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir. De vervoerder voert verder aan dat de vluchten München-Delhi en Delhi-München hierdoor moesten omvliegen via een andere, langere route, waardoor de vluchten langer duurden dan gepland. Dit heeft ertoe geleid dat de passagier zijn aansluitende vlucht van München naar Amsterdam heeft gemist, en moest worden omgeboekt naar een latere vlucht, aldus de vervoerder.
5.4.
De passagier heeft hetgeen door de vervoerder is aangevoerd betwist en stelt dat onvoldoende is gebleken dat de vlucht in kwestie door de sluiting van het Pakistaanse luchtruim is getroffen. Voorts stelt de passagier dat de vervoerder in het stadium van de planning van de vlucht geen rekening heeft gehouden met het risico op vertraging, terwijl zij al vanaf 27 februari 2019 op de hoogte was van de sluiting van het Pakistaanse luchtruim.
5.5.
Ter onderbouwing van haar beroep op buitengewone omstandigheden heeft de vervoerder een e-mailbericht overgelegd waarin door een medewerker van Lufthansa Hub Operations Center wordt verwezen naar een NOTAM. Daarin wordt bevestigd dat het luchtruim boven Pakistan is gesloten. Ook wordt verwezen naar een NOTAM waaruit volgt dat de luchtverkeersleiding van Kabul (Afghanistan) geen overvliegende vluchten aanvaardt die uitwijken in verband met het gesloten luchtruim van Pakistan en waarin wordt verklaard dat de vlucht van München-Delhi daarom ten zuiden van Pakistan moet vliegen, hetgeen langer duurt dan normaal. Voors wordt middels een kaartje aangegeven dat er om Pakistan heen moet worden gevlogen.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vervoerder onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat zowel de voorafgaande als de onderhavige vlucht vertraging hebben ondervonden vanwege een langere vluchtroute door de sluiting van het luchtruim boven Pakistan. Uit de stukken volgt weliswaar dat de vlucht van München naar Delhi via een zuidelijke route moest omvliegen vanwege de sluiting van het luchtruim boven Pakistan, echter blijkt niet op welke vluchtdatum deze stukken zien. De vervoerder heeft aangevoerd dat zij de route heeft genomen die zij door de luchtverkeersleiding kreeg toegewezen. Het had dan ook op de weg van de vervoerder gelegen om te onderbouwen welke route de luchtverkeersleiding zou hebben opgelegd. Nu de vervoerder dit heeft nagelaten, kan de kantonrechter niet vaststellen welke vliegroute de vluchten hebben genomen, of Lufthansa hierin een keuze had en of de genomen route, waarin de vervoerder geen keuze heeft gehad, voor een langdurige vertraging heeft gezorgd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook onvoldoende gebleken dat de vlucht in kwestie is getroffen door de sluiting van het Pakistaanse luchtruim.
5.7.
Geconcludeerd wordt dat aan de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden toekomt. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de vlucht te voorkomen.
5.8.
De vordering van de passagier zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar
5.9.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de toe te wijzen proceskosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 april 2019, tot aan de dag van voldoening;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 240,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter