ECLI:NL:RBNHO:2020:10725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
15.272364.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens afpersing, bedreiging en vuurwapenbezit met verbeterde pleegplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en de zitting vond plaats op 26 november 2020. De verdachte is in deze zaak geconfronteerd met verschillende tenlasteleggingen, waaronder bedreiging met de dood en diefstal van goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden, maar heeft wel enkele feiten bewezen verklaard, waaronder bedreiging en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/272364-19, 15/184669-19 (ttz gev.), 15/232158-19 (ttz gev.), 96/114873-18 (tul), 23/001431-17 (tul) en 15/116079-20 (ttz gev.).
Uitspraakdatum: 10 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum/plaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
De politierechter heeft de zaken onder de parketnummers 15/184669-19 en 15/232158-19 naar de meervoudige kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. Hof en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 15/184669-19:
Feit 1hij op of omstreeks 26 juli 2019 in de gemeente
Castricum(op het Alkmaardermeer), in elk geval in het arrondissement Noord-Holland, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan
[slachtoffer 1]toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door deze telefoon in het water te gooien of te werpen
;
Feit 2hij op of omstreeks
29 juli 2019in de gemeente(n) Oostzaan en/of Wormerland, te Wormer, en/of (elders) in Nederland, een persoon, genaamd
[slachtoffer 1]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] een (tekst) bericht/sms te sturen met daarin de woorden: "Ik maak jou dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van parketnummer 15/232158-19
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad een baseball pet en/of een dremel en/of een slagpunt, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [naam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 15/272364-19:
Feit 1hij op of omstreeks 13 november 2019 te
Hillegomen/of Hoogkarspel, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en
), dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] of aan een derde toebehoorde, door die [slachtoffer 2] te
bedreigen met het toedienen van zwaar lichamelijk letselaan die [slachtoffer 2] zelf en/of familieleden en/of medewerkers en/of de kinderen van die medewerkers van die [slachtoffer 2] en/of daarbij aan te geven op weg te zijn naar het woonadres van die medewerkers;
Feit 2hij op of omstreeks
13 november 2019te Hoogkarspel, gemeente Drechterland
[slachtoffer 3]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom nu jullie kant op en ik schiet je hele kankerfamilie kapot!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij/daarna bij de woning van die [slachtoffer 3] te arriveren;
Feit 3hij op of omstreeks
13 november 2019te Oudendijk, gemeente Koggenland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III,(onder 1) van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type Modell Pp, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en voor dat vuurwapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van parketnummer 15/116079-20
hij op of omstreeks
28 april 2020te Wormer, gemeente Wormerland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om één of meer accu's, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking
,de afdekkappen van de accu heeft losgemaakt en/of de bouten van de accu heeft losgedraaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder parketnummer 15/232158-19 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte van alle feiten vrij te spreken. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Parketnummer 15/184669-19
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de vernieling en zich evenmin bewust was van de aanmerkelijke kans dat de telefoon in het water terecht kon komen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de telefoon niet aan het slachtoffer toebehoorde, maar aan verdachte.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman betoogd dat, gelet op de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde woorden zijn geuit, bij het slachtoffer geen sprake kan zijn geweest van een redelijke vrees dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden.
Parketnummer 15/232158-19
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen, nu hij deze goederen van geringe waarde per ongeluk niet heeft afgerekend terwijl andere, duurdere goederen wel door hem zijn afgerekend.
Parketnummer 15/272364-19
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat geen sprake was van een oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling, aangezien opzet op het afpersen van aangever ontbreekt. Voorts volgt uit het bewijsmateriaal onvoldoende duidelijk het causaal verband tussen de jegens aangever geuite bewoordingen die bewezen kunnen worden, en het overmaken van geldbedragen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte ontkent de ten laste gelegde bewoordingen te hebben geuit en dat bovendien niet kan worden bewezen dat verdachte deze woorden tot aangeefster heeft gericht. Verdachte was er niet van op de hoogte dat aangeefster bij het gesprek aanwezig was.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat uit het aangetroffen mengspoor niet volgt dat verdachte het alarmpistool op 13 november 2019 voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen van zijn vriend was en dat hij dat eerder in handen heeft gehad bij zijn vriend thuis, maar dat hij zich er niet bewust van was dat dat wapen in de auto lag, die hij weer via die vriend van diens vriendin had geleend.
Parketnummer 15/116079-20
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat vermoedelijk twee vrienden van hem het feit hebben gepleegd. Verdachte had zijn Volkswagen bus aan die vrienden uitgeleend en van hen terug gekregen vlak voordat hij staande werd gehouden als bestuurder en enige inzittende van die bus. Een enkele herkenning van verdachte door een verbalisant aan de hand van het door de aangever gegeven signalement van de dader is onder deze omstandigheden niet voldoende voor een bewezenverklaring. Ter terechtzitting heeft verdachte daar aan toegevoegd dat deze vrienden, net als hijzelf, ook tatoeages in hun nek hebben.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd onder parketnummer 15/184669-19, feit 1 en onder parketnummer 15/116079-20, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1 parketnummer 15/184669-19
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, acht de rechtbank niet bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij vernieling van de telefoon. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans dat het gevolg (vernieling van de telefoon) zou intreden. De volgende omstandigheden zijn daarbij relevant. Volgens aangeefster stond verdachte op een meter van haar af toen verdachte de telefoon naar haar gooide. Verdachte, aangeefster en op de boot aanwezige getuigen hebben verklaard dat de telefoon niet rechtstreeks in het water terechtkwam, maar het water in stuiterde via het middenconsole of een bank. Gelet op die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de telefoon in het water terecht zou komen toen verdachte deze naar aangeefster gooide, laat staan dat verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van parketnummer 15/116079-20
Aangever heeft aangifte gedaan van een poging diefstal van zijn vrachtwagenaccu’s door twee mannen, waarvan hij er één op heterdaad betrapte bij diens poging de accu's te verwijderen van de trekker van aangever. Die laatste persoon, aan wiens door aangever gegeven signalement verdachte voldoet met betrekking tot de aanwezigheid van tatoeages in zijn nek, is vervolgens als bestuurder samen met een andere persoon als bijrijder weggereden in de Volkswagen bus van verdachte. Enige tijd later is verdachte als bestuurder en enige inzittende in zijn voertuig aangehouden niet ver van de plaats van het delict. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn auto had uitgeleend aan twee vrienden die eveneens aan het door aangever opgegeven signalement voldoen, namelijk tatoeages in de nek, en dat hij zijn voertuig slechts kort voor zijn aanhouding had teruggekregen van die vrienden en daar vervolgens meteen mee op pad is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar sprake van een relatief korte tijdspanne tussen de melding van de poging diefstal door aangever en de aanhouding van verdachte, maar verdachte zat op het moment van aanhouding alleen in zijn voertuig en heeft steeds stellig ontkend. Nu het bovendien niet onmogelijk is dat verdachte in die tijdspanne zijn uitgeleende auto heeft teruggekregen van zijn twee vrienden en daarmee vervolgens meteen op pad is gegaan, kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat de verklaring van verdachte juist is. De omstandigheid dat verdachte een tatoeage in zijn nek heeft en in het bijzonder om die reden voldoet aan het door aangever opgegeven signalement maakt dat niet anders. Concluderend acht de rechtbank daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 15/184669-19 feit 2, onder parketnummer 15/232158-19 en onder parketnummer 15/272364-19 feiten 1, 2 en 3 op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2 parketnummer 15/184669-19
Verdachte heeft op 29 juli 2019 aangeefster een bericht gestuurd met de tekst: ‘Maak jou dood’. Deze woorden zijn naar het oordeel van de rechtbank zonder meer bedreigend van aard en kunnen in het algemeen de redelijke vrees opwekken dat de bedreigde het leven zou kunnen verliezen. Daar komt bij dat aangeefster in haar aangifte heeft verklaard dat zij erg bang was toen zij het bericht las, dat verdachte dat nog nooit eerder had gezegd en dat zij vrees had dat verdachte haar iets zou aandoen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bedreigende woorden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geuit dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden.
Ten aanzien van parketnummer 15/232158-19
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte een dremel in zijn zak heeft gestopt en een baseball pet op zijn hoofd heeft gezet en vervolgens voorbij de kassa is gelopen zonder deze goederen af te rekenen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan dit handelen van verdachte niet anders worden geduid dan dat de opzet van verdachte gericht was op het wederrechtelijk wegnemen van deze goederen. De verklaring van verdachte dat hij de goederen is vergeten af te rekenen, acht de rechtbank niet aannemelijk nu verdachte het ene goed in zijn broekzak had en het andere - een pet - op zijn hoofd.
Ten aanzien van parketnummer 15/272364-19
Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde afpersing is de rechtbank van oordeel dat verdachte het oogmerk heeft gehad tot wederrechtelijke bevoordeling. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte door middel van verschillende bedreigingen aangever heeft gedwongen tot betaling van een geldbedrag. Dat verdachte meende, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, dat hij recht had op dat geldbedrag, te weten het restant van zijn vordering op aangever in verband met verrichte werkzaamheden, brengt niet mee dat verdachte niet het oogmerk kan hebben gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen door die betaling af te dwingen door middel van bedreiging. Dit oogmerk kan namelijk bestaan indien verdachte moet hebben beseft dat hij door zijn handelswijze de grenzen van het maatschappelijk betamelijke overschreed (HR 9 februari 1971, NJ 1972/1). Daarvan is hier sprake. Verdachte had moeten beseffen dat hij, middels de grove bedreigingen die hij jegens aangever heeft geuit, de grenzen van het maatschappelijk betamelijke verre overschreed.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging is de rechtbank, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat de bedreiging ook tot aangeefster was gericht. Verdachte heeft de telefonisch geuite bedreiging “Ik kom nu jullie kant op en ik schiet je hele kankerfamilie kapot” of worden van gelijke dreigende strekking en het tekstbericht “Als mijn geld er binnen nu en een half uur niet op staat laat ik je hele gezin kapot slaan” weliswaar uitgesproken respectievelijk verstuurd aan de partner van aangeefster, maar die bedreigingen waren gelet op hun inhoud indirect ook gericht tot aangeefster. Verdachte heeft zich, gelet op de inhoud van de gebezigde bedreigingen, de indringende wijze waarop deze zijn geuit en het feit dat hij deze heeft geuit jegens de partner van aangeefster, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen terecht zouden komen bij aangeefster. Vast staat dat aangeefster ook daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van die bedreigingen, die van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden geuit, dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het slachtoffer kon worden van het misdrijf waarmee werd gedreigd.
Het onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vuurwapen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat verdachte de Audi ongeveer twee tot drie dagen voordat deze in beslag werd genomen in zijn bezit had en dat het vuurwapen dat werd aangetroffen in deze Audi niet van [naam 1] of diens vriendin is. Het vuurwapen is op DNA bemonsterd en uit de resultaten van het DNA-onderzoek volgt dat in de bemonstering een DNA-mengprofiel is aangetroffen, waarvan het extreem veel waarschijnlijker is dat verdachte daaraan heeft bijgedragen dan dat hij daaraan niet heeft bijgedragen. Daarbij komt nog dat verdachte in de bedreigingen geuit richting [slachtoffer 2] de term ‘schieten’ heeft gebezigd, terwijl het wapen op dezelfde dag bij hem in de auto is aangetroffen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de volgende ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten:
- parketnummer 15/184669-19: feit 2
- het tenlastegelegde onder parketnummer 15/232158-19
- parketnummer 15/272364-19: feiten 1, 2 en 3,
met dien verstande dat
Ten aanzien van parketnummer 15/184669-19:
Feit 2hij op
29 juli 2019in de gemeente Oostzaan een persoon, genaamd
[slachtoffer 1]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] een tekstbericht te sturen met daarin de woorden: "Ik maak jou dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van parketnummer 15/232158-19:
hij op 11 september 2019 te Zaandam, gemeente Zaanstad een baseball pet en een dremel of een slagpunt die aan winkelbedrijf [naam 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van parketnummer 15/272364-19:
Feit 1hij op 13 november 2019 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, die aan die [slachtoffer 2] toebehoorden, door die [slachtoffer 2] te
bedreigen met het toedienen van zwaar lichamelijk letselaan die [slachtoffer 2] zelf, familieleden en medewerkers en de kinderen van die medewerkers van die [slachtoffer 2] en daarbij aan te geven op weg te zijn naar het woonadres van die medewerkers;
Feit 2
hij op
13 november 2019te Hoogkarspel, gemeente Drechterland,
[slachtoffer 3]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom nu jullie kant op en ik schiet je hele kankerfamilie kapot!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en daarbij bij de woning van die [slachtoffer 3] te arriveren;
Feit 3hij op
13 november 2019te Noordbeemster, gemeente Beemster, een wapen van categorie III, (onder 1) van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type Modell Pp, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en voor dat vuurwapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De onder feit 3 van parketnummer 15/272364-19 ten laste gelegde pleegplaats "Oudendijk, gemeente Koggenland" beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving die aldus wordt verbeterd dat in plaats daarvan wordt gelezen "Noordbeemster, gemeente Beemster". Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het dossier duidelijk blijkt dat verdachte met zijn auto is aangehouden bij tankstation Kruisoord ter hoogte van km-paal 25 links langs de A7 in de richting van Purmerend en dat op die plaats het wapen is aangetroffen in de auto. Die plaats ligt niet in Oudendijk, gemeente Koggenland, maar wel in Noordbeemster, gelegen net over de gemeentegrens in de aan Koggenland grenzende gemeente Beemster. Bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting is niet gebleken dat deze verschrijving tot onduidelijkheid van de tenlastelegging heeft geleid, noch dat de verdediging, die op dit punt overigens ook geen verweer heeft gevoerd, door verbeterde lezing van de tenlastelegging in haar belangen is geschaad.
Hetgeen aan verdachte onder parketnummer 15/184669-19 feit 2, onder parketnummer 15/232158-19 en onder parketnummer 15/2723642-19 feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/184669-19:
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van parketnummer 15/232158-19:
Diefstal
Ten aanzien van parketnummer 15/2723642-19:
Feit 1:
Afpersing
Feit 2:
Bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het
bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 22 september 2020, met uitzondering van het geadviseerde contactverbod (artikel 38v Wetboek van Strafrecht).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het inmiddels goed gaat met verdachte. Verdachte heeft een woning, werk en een vriendin en wordt bovendien binnenkort vader. Voorts is verdachte in behandeling bij De Waag en heeft hij begeleiding van de reclassering. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat een taakstraf tot de mogelijkheden zou behoren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Hij heeft [slachtoffer 2] , een zakelijke relatie, afgeperst onder bedreiging van het doden of ernstig verwonden van deze [slachtoffer 2] , zijn familieleden of werknemers. Tegelijkertijd heeft verdachte aangeefster [naam 3] , werknemer van [slachtoffer 2] , en haar gezin ernstig bedreigd en gezegd dat hij naar hun woning toe zou komen teneinde betaling af te dwingen van geld waar hij recht op meende te hebben. Verdachte is diezelfde avond ook daadwerkelijk in de buurt van die woning gesignaleerd. Voor aangeefster [naam 3] moet het uitermate beangstigend zijn geweest dat verdachte na te hebben gedreigd het gezin te doden of zwaar te verwonden, ook daadwerkelijk in de avonduren in de buurt van haar woning wordt gezien. [slachtoffer 2] heeft vervolgens, gelet op de dreigende situatie voor met name [naam 3] en haar kinderen, besloten geld over te maken aan verdachte om escalatie te voorkomen, hoewel verdachte volgens hem op dat moment (nog) geen recht had op betaling van dat geld. De auto, waarin verdachte zat, is vervolgens aangehouden. In de auto werd onder de bijrijdersstoel, waar verdachte op zat, een alarmpistool en bijbehorende munitie aangetroffen. Afpersingen en bedreigingen als deze brengen ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij de betrokkenen en in de samenleving in het algemeen. Het feit dat in de auto een wapen met patronen werd aangetroffen, geeft aanleiding te veronderstellen dat er – gelet op de ernst van de bedreigingen – sprake was van een zeer dreigende situatie. Gedurende de uren dat hij [slachtoffer 2] en de familie van [naam 3] meermaals bedreigde en op weg was naar de woning van [naam 3] tot aan het moment dat hij werd aangehouden heeft hij er op geen enkel moment rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de betrokkenen en hun familie. Voor verdachte telde kennelijk maar één ding: zijn eigen geldelijk gewin. De rechtbank rekent verdachte dit alles ernstig aan.
Eerder heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan bedreiging. Hij heeft zijn ex-vriendin bedreigd met een misdrijf tegen het leven door haar een tekstbericht te sturen met de woorden: ‘Maak jou dood’. Ook zijn ex-vriendin heeft hij daardoor angst en gevoelens van onveiligheid bezorgd.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal bij winkelbedrijf [naam 2] . Winkeldiefstallen zijn hinderlijke feiten, die naast schade in de vorm van omzetderving ook veel overlast en ergernis veroorzaken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van 12 november 2019 en 22 september 2020, opgemaakt door [naam 4] als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de betrokkenen in de zaak met parketnummer 15/272364-19. Uit het rapport van de reclassering blijkt verder dat de vaste relatie van verdachte en de aanstaande geboorte van zijn kind een positieve invloed hebben op verdachte en dat hij door die omstandigheden op dit moment stabieler is dan voorheen. Voorzetting van de huidige behandeling die ziet op agressieregulatie bij de Waag (in het kader van de schorsing met voorwaarden sinds 28 november 2019) acht de reclassering noodzakelijk en voldoende om recidive te voorkomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en noodzakelijk is. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. Voorts acht de rechtbank verplichte begeleiding door De Waag of een soortgelijke zorgverlener noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal eveneens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gelet op de agressieproblematiek van verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden acht de rechtbank noodzakelijk dat verdachte zijn huidige verplichte behandeling bij de Waag (thans in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis) voortzet. De rechtbank zal daarom bepalen dat de aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf te verbinden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding een contactverbod op te leggen nu verdachte heeft aangegeven het slachtoffer nooit meer te hebben gezien en de rechtbank ook niet anderszins signalen heeft dat een contactverbod noodzakelijk is.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit 2 (parketnummer 15/272364-19) ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 (parketnummer 15/272364-19) bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 (parketnummer 15/2723642-19) bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Parketnummer 96/114873-18
Bij vonnis van 27 november 2018 in de zaak met parketnummer 96/114873-18 heeft de politierechter te rechtbank Noord-Holland verdachte ter zake van artikel 9 WVW 1994 veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 26 april 2019 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 11 december 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Parketnummer 23/001431-17
Bij arrest van 15 februari 2018 in de zaak met parketnummer 23/001431-17 heeft het gerechtshof te Amsterdam verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 april 2018 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 2 maart 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging zal toewijzen.
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om de vorderingen af te wijzen en meer subsidiair om de vorderingen om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank is bevoegd over de vorderingen te oordelen en de officier van justitie is daarin ontvankelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen dienen te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voor beide vorderingen relevante voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit niet heeft nageleefd. De rechtbank ziet geen aanleiding de gevangenisstraffen om te zetten in taakstraffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 6:6:21 en 72 Wetboek van Strafvordering;
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 van parketnummer 15/184669-19 en onder parketnummer 15/116079-20 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de volgende ten laste gelegde feiten heeft begaan:
- feit 1, feit 2 en feit 3 van parketnummer 15/272364-19,
- feit 2 van parketnummer 15/184669-19 en
- het tenlastegelegde onder parketnummer 15/232158-19,
zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 15/272364-19 (feiten 1, 2 en 3), parketnummer 15/184669-19 (feit 2) en parketnummer 15/232158-19 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering nodig acht en dat veroordeelde zich daarbij houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking, te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade bestaande uit
€ 300,-(zegge: driehonderd euro) als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 96/114873-18 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
twee maanden, opgelegd bij vonnis van de politierechter te rechtbank Noord-Holland van 27 november 2018.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/001431-17 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van
twee weken, opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2018.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A.H.A. van Roessel en mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2020.
Mr. M.C.J. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.