ECLI:NL:RBNHO:2020:10751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
8551672
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens eigenmachtig overboeken van een aanzienlijk bedrag door CFO/controller

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De eiser, een CFO/controller, had op 3 april 2020 een bedrag van € 135.000 van de bedrijfsrekening naar zijn privérekening overgeboekt zonder toestemming van de werkgever, Iribov B.V. De kantonrechter oordeelde dat deze handeling een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. De eiser had eerder aangegeven dat hij recht had op dit bedrag vanwege achterstallige premies, maar de kantonrechter oordeelde dat hij niet zonder overleg met de werkgever een dergelijke overboeking had mogen doen. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de eiser het vertrouwen dat een werkgever in een CFO/controller moet kunnen stellen, ernstig had beschaamd. De persoonlijke omstandigheden van de eiser en de duur van het dienstverband wogen niet op tegen de ernst van de gedraging. De kantonrechter wees het verzoek van de eiser af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8551672 / AO 20-50 (IL)
Uitspraakdatum: 16 december 2020
Beschikking in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J.W.C. Bruins
tegen
de besloten vennootschap Iribov B.V.
gevestigd te Heerhugowaard
verwerende partij
verder te noemen: Iribov
gemachtigde: mr. P.F. Keuchenius

1.Het procesverloop

1.1.
Op 15 juli 2020 heeft de kantonrechter een tussenbeschikking gewezen.
1.2.
Bij brief van 22 juli 2020 heeft Iribov een aantal producties toegezonden.
1.3.
Op 5 oktober 2020 heeft een zitting voor getuigenverhoor plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. [eiser] heeft afgezien van contra-enquête.
1.4.
Op 18 november 2020 hebben partijen een conclusie na de zitting voor getuigenverhoor genomen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in de tussenbeschikking is overwogen en beslist. Wel merkt de kantonrechter op dat in de rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van de tussenbeschikking een kennelijke vergissing staat, namelijk dat Iribov een kopie van de brief die per gewone post is verstuurd heeft overgelegd. Zoals Iribov in de conclusie na de zitting voor getuigenverhoor terecht opmerkt, is de bewuste brief niet door Iribov maar door [eiser] overgelegd (verzoekschrift, productie 9). Deze vergissing is echter niet van invloed op de verdere overwegingen en beslissing in de tussenbeschikking en behoeft daarom geen nadere motivering of verbetering.
2.2.
In de tussenbeschikking is Iribov in de gelegenheid gesteld feiten en omstandigheden te bewijzen, waaruit volgt dat [eiser] op 3 april 2020 op de hoogte is gesteld van het ontslag op staande voet en de reden daarvan. Iribov heeft daartoe, onder meer, [XX] als getuige doen horen (hierna: [XX] ).
2.3.
[XX] heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven. [XX] is op 3 april 2020 met twee exemplaren van de ontslagbrief naar de woning van [eiser] gegaan. Ze heeft een brief in de brievenbus gedaan en wilde een brief afgeven, maar [eiser] wilde deze niet aannemen. [XX] heeft die brief vervolgens ook in de brievenbus gedaan. Ze heeft tegen [eiser] gezegd dat het gaat om het ontslag vanwege de onrechtmatige overboekingen.
2.4.
De kantonrechter heeft, anders dan door [eiser] aangevoerd, geen reden om aan de juistheid van deze verklaring of de betrouwbaarheid van de getuige te twijfelen. [XX] is onder ede als getuige gehoord en haar verklaring komt in hoofdlijnen overeen met wat zij eerder in haar schriftelijke verklaring (productie 5 van Iribov) heeft gesteld. In die verklaring verklaart [XX] immers ook dat ze de ontslagbrief dezelfde avond (3 april 2020) bij [eiser] thuis heeft gebracht, dat ze hem heeft meegedeeld dat en waarom hij was ontslagen en dat [eiser] de brief niet wilde aannemen en ze de brief in de brievenbus heeft gedaan. Dat [XX] tijdens de mondelinge behandeling op 1 juli 2020 aanwezig is geweest, maakt haar verklaring niet onbetrouwbaar. Toen had zij haar schriftelijke verklaring immers al opgesteld. En nu heeft ze als getuige - onder ede gehoord - bevestigd wat ze al in die verklaring had verklaard. Dat ze daarbij niet alle elementen van haar schriftelijke verklaring heeft herhaald, zoals het door [eiser] genoemde bezoek aan zijn woning op 2 april 2020, maakt haar getuigenverklaring ook niet onbetrouwbaar. [XX] is namelijk niet op dat punt bevraagd. Overigens wordt in de ontslagbrief wel gerefereerd aan het bezoek aan de woning van [eiser] op 2 april 2020.
2.5.
Verder blijkt nergens uit dat de schriftelijke verklaring van [XX] door de gemachtigde van Iribov is opgesteld, zoals [eiser] nog betoogt. De omstandigheid dat de verklaring op het briefpapier van de advocaat is geprint, is onvoldoende om tot die vergaande slotsom te komen. De kantonrechter is het wel met [eiser] eens dat de handelwijze van de gemachtigde van Iribov tijdens het getuigenverhoor (door tijdens het dicteren van de verklaring van de getuige over het tijdstip van de aangetekende verzending van de brief door de kantonrechter, de getuige alvast het verzendbewijs met daarop een ander tijdstip te tonen) op z’n minst ongepast is. Maar dat maakt de verklaring van de getuige over het posten van de ontslagbrief in de brievenbus van [eiser] , niet ongeloofwaardig of onbetrouwbaar. De kantonrechter gebruikt de verklaring van [XX] derhalve voor het bewijs.
2.6.
Tegenover de getuigenverklaring van [XX] is de enkele betwisting van [eiser] , die niet onder ede is gehoord, onvoldoende. Verder sluit de door [eiser] aangevoerde omstandigheid dat hij op 6 april 2020 met [YY] van personeelszaken contact heeft gehad en zich in overleg met haar op 8 april 2020 heeft ziekgemeld en op 10 april 2020 heeft beter gemeld, niet uit dat [XX] de ontslagbrief op 3 april 2020 bij [eiser] heeft bezorgd.
2.7.
De kantonrechter acht - gezien het voorgaande - bewezen dat [eiser] op 3 april 2020 op de hoogte is gesteld van het ontslag op staande voet en de reden daarvan. Het ontslag is derhalve onverwijld gegeven. Het verweer van [eiser] op dit punt wordt verworpen. Gezien deze slotsom heeft Iribov geen belang bij bespreking van haar in de conclusie na de zitting voor getuigenverhoor onder 5 genoemde bezwaar.
2.8.
Daarmee komt de kantonrechter toe aan de vraag of het ontslag rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Maar ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn vanwege de aard en de ernst van de dringende reden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2000, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2000:AA4436 (Hema)).
2.9.
Iribov heeft [eiser] bij brief van 3 april 2020 ontslagen omdat hij eigenmachtig, zonder opdracht en zonder aankondiging, een bedrag van € 135.000,= van de bedrijfsrekening naar zijn privérekening heeft overgeboekt en heeft geweigerd deze boeking ongedaan te maken.
2.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] het bedrag niet eigenmachtig naar zijn privérekening heeft mogen overmaken. Dat hij, als controller die verantwoordelijk is voor de financiën, dat toch heeft gedaan is hem in de gegeven omstandigheden ernstig te verwijten. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
2.11.
[eiser] vervult, als CFO/controller, een bijzondere positie binnen Iribov. Vanuit die positie heeft [eiser] een aanzienlijk geldbedrag naar zijn eigen bankrekening overgemaakt. Als goed werknemer in de zin van artikel 7:611 BW en als controller/CFO, diende [eiser] integer te handelen en zich mede te richten naar het belang van Iribov. Vast staat dat Iribov op 19 maart 2020, dus kort voor de overboeking van het bedrag door [eiser] op 2 april 2020, aan [eiser] heeft gevraagd of hij de lening van € 90.000,= vroegtijdig wilde aflossen. Volgens [eiser] was dat omdat Iribov meer investeringen in Nederland wilde doen en in verband met de corona uitbraak de lening terug wenste. [eiser] had daarom op z’n minst moeten betwijfelen of Iribov - zonder meer - met de overboeking van het aanzienlijke bedrag aan [eiser] zou instemmen. Ook al was en is [eiser] er zelf van overtuigd dat hij recht heeft op het bedrag vanwege zijn aanspraak op jaarlijkse premies, hij had in de gegeven omstandigheden eerst toestemming aan Iribov behoren te vragen om het bedrag van € 135.000,= netto naar zijn eigen rekening over te maken, althans op z’n minst aan Iribov moeten meedelen dat hij van plan was dat bedrag naar zichzelf over te boeken. Dat geldt te meer, nu het volgens [eiser] gaat om achterstallige premies over de voorgaande vier jaren. Juist als die premie sinds 2016 jaarlijks tussen partijen is besproken maar desondanks niet steeds jaarlijks aan [eiser] is betaald, zoals [eiser] stelt en Iribov betwist, had hij vooraf overleg over de betaling van de achterstallige premies met Iribov moeten voeren, al was het alleen al om het moment van betaling en de hoogte van het eventueel verschuldigde bedrag te bespreken. In dat verband weegt mee dat [eiser] de bedragen, waarop hij recht meent te hebben, heeft gebaseerd op de groepscijfers; deze betreffen (kennelijk) dus niet alleen Iribov. Overigens heeft Iribov onweersproken gesteld dat [eiser] nooit een winstdelingsreglement heeft opgesteld, zoals zijn functieomschrijving voorschrijft. Hij kan dus niet zomaar – zonder enige vorm van overleg – achterstallige premies of winst aan zichzelf uitbetalen. Dat er een besluit ontbreekt dat de jaarlijkse premie niet zou worden voortgezet, zoals [eiser] voorts stelt, maakt dat niet anders.
2.12.
Ter rechtvaardiging van de overboeking stelt [eiser] dat de jaarlijkse premies contractueel zijn vastgelegd, ieder jaar zijn geboekt en in de stukken zijn opgenomen en de boekhouding ieder jaar is goedgekeurd, mitsdien ook de jaarlijkse premies. Volgens [eiser] is het contractueel vastgelegd en geautoriseerd door middel van AVA besluiten en was hij daarom bevoegd om geautoriseerde betalingen ongelimiteerd te doen. De kantonrechter kan hem daar niet in volgen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat er een post ‘jaarlijkse premies’ of winstuitkering is opgenomen. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verwezen naar de post ‘overige schulden’, maar daaruit blijkt niet dat het de door hem genoemde jaarlijkse premies betreft. Ook uit de post ‘nog te betalen salarissen’ blijkt niet dat het gaat om premies of winstuitkering. De door [eiser] genoemde bedragen aan premie over de jaren 2014 tot en met 2019 kunnen, zonder nadere onderbouwing, ook niet uit de stukken worden afgeleid.
2.13.
Voorts is de stelling van [eiser] dat er wel overleg over de overboeking is geweest, niet onderbouwd. Iribov ontkent dat er overleg heeft plaatsgevonden. Die ontkenning vindt steun in het feit dat Iribov aan [eiser] heeft gevraagd om het bedrag terug te betalen, hetgeen [eiser] niet heeft gedaan. Dan ligt het op de weg van [eiser] om zijn stelling te onderbouwen, maar dat heeft hij nagelaten. Overigens stelt [eiser] zelf (ook) dat hij het geld heeft overgemaakt ‘vanwege de vijandige houding van Iribov’ en omdat hij het idee had dat Iribov redenen aan het zoeken was om het dienstverband te beëindigen. Dat duidt er eerder op dat er geen overleg over de overboeking heeft plaatsgevonden.
2.14.
Alles afwegende is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Met zijn handelwijze heeft [eiser] het vertrouwen dat Iribov in een CFO/controller moet kunnen stellen, ernstig beschaamd. Van Iribov kan redelijkerwijze niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [eiser] te laten voortduren. De persoonlijke omstandigheden van [eiser] en de lengte van het dienstverband (vier jaar) wegen niet op tegen de aard en de ernst van de dringende reden. Hetzelfde geldt voor de gevolgen van het ontslag voor [eiser] . Daarvoor weegt het eigenmachtig overboeken van het aanzienlijke bedrag van € 135.000,= te zwaar.
2.15.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De kantonrechter zal het verzoek van [eiser] daarom afwijzen.
2.16.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij ongelijk krijgt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek van [eiser] af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Iribov tot en met vandaag vaststelt op € 720,= aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. I.H. Lips, kantonrechter en op 16 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter