ECLI:NL:RBNHO:2020:1097

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C/15/296216 / KG ZA 19-840
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de oplegging van lijfsdwang in een ontnemingsprocedure tegen een bestuurder van een vastgoedfonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de Stichting Deelnemers Expat Real Estate Fund III (hierna: de Stichting) een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde], de bestuurder van het vastgoedfonds. De Stichting vorderde de hernieuwde oplegging van lijfsdwang ter afdwinging van de nakoming van eerdere veroordelingen die aan [gedaagde] waren opgelegd, waaronder het afleggen van rekening en verantwoording en het opstellen van jaarstukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de veroordelingen uit het vonnis van 11 juni 2019, waarin hij werd veroordeeld tot het verstrekken van specificaties van huurinkomsten, rekening en verantwoording, en jaarstukken van EREF III over 2017 en 2018. Ondanks dat [gedaagde] een informatiememorandum heeft overgelegd, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit niet voldeed aan de eisen die in het eerdere vonnis waren gesteld. De rechtbank heeft de vordering van de Stichting toegewezen en bepaald dat de tenuitvoerlegging van de veroordelingen bij lijfsdwang kan plaatsvinden voor een periode van 180 dagen, met de mogelijkheid voor [gedaagde] om aan zijn verplichtingen te voldoen door de benodigde documenten aan de Stichting te verstrekken. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de Stichting toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/296216 / KG ZA 19-840
Vonnis in kort geding van 13 februari 2020
in de zaak van
de stichting
DEELNEMERS EXPAT REAL ESTATE FUND III,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. V.P. Melens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 november 2019 met producties 1 tot en met 3 van de zijde van de Stichting;
  • de mondelinge behandeling van 16 januari 2020, waarbij tegen [gedaagde] verstek is verleend;
  • de fax van mr. Melens van 17 januari 2020;
  • de door [gedaagde] in het geding gebrachte productie A;
  • de mondelinge behandeling van 28 januari 2020 en het daarvan opgemaakte proces verbaal.
Op deze zitting is aan partijen medegedeeld dat voormelde fax van 17 januari bij correcte behandeling tot tijdige zuivering van het verstek zou hebben geleid, maar dat het verstekvonnis niettemin is uitgegaan. Met partijen is afgesproken dat dit verstekvonnis geacht moet worden niet te zijn uitgesproken en dat de zaak op een vervolgzitting op de oorspronkelijke dagvaarding inhoudelijk zou worden behandeld;
  • de door de Stichting bij brief van 4 februari 2020 in het geding gebrachte aanvullende producties;
  • de door [gedaagde] op 5 februari 2020 in het geding gebrachte stukken;
  • de mondelinge behandeling van 6 februari 2020, waarbij de grosse van voormeld verstekvonnis is ingeleverd;
  • de daarbij door beide partijen overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het navolgende uitgegaan.
2.1.
[gedaagde] is enig aandeelhouder en bestuurder van Piovra Enterprises B.V., die bestuurder en enig aandeelhouder is van Vastgoedfonds Nederland B.V. (hierna: Vastgoedfonds). Vastgoedfonds is op haar beurt bestuurder en enig aandeelhouder van Expat Real Estate Fund III B.V. (hierna: EREF III).
2.2.
EREF III is een vennootschap die een vastgoedfonds exploiteert. Particuliere participanten (hierna: de deelnemers) hebben in totaal € 2.500.000,-- ingelegd in EREF III.
2.3.
De Stichting is opgericht om de collectieve belangen van de deelnemers te behartigen en om toezicht te houden op de activiteiten van EREF III.
2.4.
In een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2019 (hierna: het vonnis van 11 juni 2019) heeft de voorzieningenrechter (voor zover hier van belang) de navolgende beslissing genomen:

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt EREF III c.s.[waaronder tevens [gedaagde], toevoeging voorzieningenrechter]
hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting te betalen een bedrag van € 2.500.000,- (twee miljoen vijfhonderdduizend euro),
5.2.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan de Stichting een specificatie te verstrekken van de huurinkomsten die door EREF III zijn ontvangen,
5.3.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om binnen veertien dagen aan de Stichting rekening en verantwoording af te leggen omtrent de gelden die door de participanten aan EREF III zijn verstrekt en een gespecificeerde opgave te doen van de uitgaven en inkomsten van EREF III en daarbij de onderliggende facturen en bankafschriften over te leggen,
5.4.
veroordeelt EREF III c.s. hoofdelijk om alle redelijke inspanningen te verrichten om ervoor zorg te dragen dat binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de jaarstukken en de exploitatierekeningen van EREF III over 2017 en 2018 aan de Stichting kunnen worden overgelegd, (…)”
2.5.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 19 september 2019 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (hierna: het vonnis van 19 september 2019), is bepaald dat het vonnis van 11 juni 2019 ten uitvoer kan worden gelegd bij lijfsdwang voor de duur van één dag voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] geen (volledige) uitvoering geeft aan de veroordelingen als genoemd in 5.2., 5.3. en 5.4. van het vonnis van 11 juni 2019, met bepaling dat de lijfsdwang in totaal een periode van 30 dagen niet zal overschrijden.
2.6.
Op 8 oktober 2019 heeft de deurwaarder van de Stichting geprobeerd de lijfsdwang ten uitvoer te leggen, maar hij trof [gedaagde] niet aan op zijn bekende woonadres. Op 3 november 2019 heeft de deurwaarder [gedaagde] aangetroffen in (althans nabij) een recreatiewoning en is - nadat [gedaagde] tijdens een vluchtpoging door een aanwezige politieagent is aangehouden - de lijfsdwang alsnog ten uitvoer gelegd.
2.7.
Op 27 november 2019 heeft de deurwaarder van de Stichting [gedaagde] bezocht in de penitentiaire inrichting waar [gedaagde] verbleef en aan [gedaagde] zijn eerder in beslag genomen laptop ter beschikking gesteld. Blijkens het proces-verbaal van de deurwaarder, is tussen de deurwaarder en [gedaagde] het volgende besproken:

(…)
-
Er is geen gespecificeerde opgave gedaan van alle uitgaven en inkomsten van EREF IIII (bedoeld III).
[gedaagde]:
zie reeds verstrekte halfjaar en jaar rapportages. Betreft inkoopfacturen voor acht tot tien appartementen. Overzicht kan ik met deze computer opstellen, vergt enige uren werk en een nieuwe afspraak;
- Er is geen specificatie met onderbouwing overgelegd van de inkomsten. Er wordt “Meander etc. € 700.000” genoemd, maar de inkomstenspecificatie hiervan ontbreekt.
[gedaagde]:
toont op computer concept aflosnota 12 december 2018 Kasper Notariaat € 762,408,05 (foto 1) is eerder overgelegd. Definitieve opbrengst € 10.000,00 minder wegens vertraagde levering. Is uitbetaald op SNS bankrekening en vervolgens doorbetaald. Op welke rekening dat bedrag nu staat moet ik opzoeken, kan ik zo niet zeggen.
Boeder [deurwaarder, toevoeging voorzieningenrechter]:
Computer en internet zijn beschikbaar om te zoeken.
[gedaagde]:
Die rekeninggegevens kan ik zo niet achterhalen.
- Er worden “bezittingen” van EREF III genoemd van € 120.000,- genoemd, maar de specificatie hiervan ontbreekt.
- Er wordt “meubilering” genoemd van € 60.250,-, maar de specificatie ontbreekt.
- Er wordt “afwerking/inrichting” genoemd van € 67.500,-, maar de specificatie ontbreekt.
- Er worden “verbouwingskosten” van € 78.045,- genoemd, maar de specificatie ontbreekt.
[gedaagde]:
Dat lijkt mij de inventaris van objecten. Moet worden samengesteld, reconstrueren, heb ik foto’s inventaris en bonnetjes voor nodig. Raadpleegt computer en toont een foto van een Meander appartement.
-
De onderliggende facturen van de hiervoor genoemde posten ontbreken ook.
[gedaagde]:
Kunnen worden opgesteld aan de hand van deze computer, vergt enige uren/ dag en een nieuwe afspraak.
-
Voorts ontbreken ook de bankafschriften van EREF III.
[gedaagde]:
Heb geen enkel fysiek bankafschrift SNS. Onjuist om die op te vragen, valt buiten het vonnis. De SNS rekeningen zijn opgeheven dan wel geblokkeerd door SNS. Daarom kan ik ook niet meer inloggen bij SNS. Alle fysieke bankafschriften zijn al lang geleden door mij opgevraagd. Omdat ik niet bij mijn post kan weet ik niet wat daar de stand van is.
Boeder:
Heeft u voor bankzaken die gerelateerd zijn aan de onderhavige vastgoedportefeuilles gebruik gemaakt van andere (buitenlandse) banken?
[gedaagde]:
Nooit zaken gedaan met N26bank AG, Wirecard flank AG, Bunq, Knap, Aegon, Volksbank.
Boeder:
Huurder [A.] ([adres]) betaalt huur op rekeningnummer van [Bank]: Huurder [A.] moet betalen op SNS rekening in ieder geval niet aan [Bank].
-
De jaarstukken en exploitatierekeningen ontbreken,
[gedaagde]:
Daar ben ik niet toe gehouden. Inspanningen zijn verricht.
-
Er is een “gecorrigeerde factuur” overgelegd van Vastgoedfonds Nederland bv van € 95.287,50 die op geen enkele wijze is gespecificeerd en waarvan de juistheid wordt betwist.
[gedaagde]:
Moet ik uitzoeken waar die factuur is. Niet op de computer beschikbaar.
-
Er wordt een bedrag genoemd van € 260.00[0]
voor “reservering Epenstraat”. Dit is geen gespecificeerde opgave van inkomsten/uitgaven; het is volstrekt onduidelijk waar dit betrekking op heeft.
[gedaagde]:
Had betrekking op Epenstraat en is in een A-C constructie verkocht, de winst is ontvangen en is op SNS rekening betaald en doorgestort. Staat nu op een rekening tnv van III, welke rekening moet ik nazoeken.
Boeder:
Computer en internet zijn beschikbaar om te zoeken.
[gedaagde]:
Die rekeninggegevens kan ik zo niet achterhalen.
(…)
-
Er zijn geen specificaties van de exploitatie inkomsten en uitgaven van het fonds gegeven. Uit te keren rendementen kunnen dus niet worden vastgesteld. [gedaagde]: Deze specificaties zijn verstrekt en 2019 moet nog worden vastgelegd. In 2019 komt geen uitkering vanwege juridische procedures. Alle inkomsten worden gelijk met verkoop van panden uitgekeerd.
(…)
-
Er is geen enkel overzicht verstrekt/specificatie gegeven van de balansposities van het fonds.
[gedaagde]:
Vraag is geen onderdeel van het vonnis, en de posities zijn niet beschikbaar vanwege de jaarrekeningen.
-
Er is geen enkel overzicht verstrekt/specificatie gegeven van de vorderingen en schulden van het fonds.
[gedaagde]:
Overzicht moet ik maken. Op basis van beschikbare facturen. Een deel staat op deze
computer.
-
Er is geen enkel overzicht verstrekt/specificatie gegeven van de administratieve verantwoording van de opbrengsten uit verkopen onroerend goed.
[gedaagde]:
Afrekennota’s van de notaris zijn al verstrekt.
Boeder:
De Meander verkoop heeft € 770.000,00 opgebracht, op welke rekening staat die opbrengst?
[gedaagde]:
Het exacte bedrag weet ik niet. Het geld is nog niet aangewend, het is nog geen uitgave dus ik ben niet verplicht om informatie te geven. Welke rekening weet ik niet. Dat moet ik opzoeken. (…)”
2.8.
Op 2 december 2019 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding behandeld over de executoriale verkoop van (onder meer) een door de Stichting in beslag genomen laptop en telefoon(s) van [gedaagde]. Partijen hebben toen een regeling getroffen, op grond waarvan aan [gedaagde] een kopie is verstrekt van de op de laptop opgeslagen digitale bestanden. Tevens hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] binnen één week zou voldoen aan zijn verplichting om alle gegevens te verstrekken aan de Stichting, waaronder een gespecificeerde opgave van de inkomsten en uitgaven van EREF III, de onderliggende facturen en de bankafschriften van EREF III.
2.9.
Omstreeks 3 december 2019 is de lijfsdwang beëindigd.
2.10.
[gedaagde] heeft verschillende versies van een “informatiememorandum” opgesteld en dit inclusief bijlagen verstrekt aan de Stichting. De laatste versie dateert van februari 2020 (hierna: het informatiememorandum).

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op alle dagen en uren, de tenuitvoerlegging van de veroordelingen in 5.2, 5.3 en 5.4 van het vonnis van 11 juni 2019 bij lijfsdwang toestaat, voor een periode van één jaar, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
Hieraan legt de Stichting - zakelijk weergegeven - ten grondslag, dat [gedaagde] tot op heden niet heeft voldaan aan de veroordelingen zoals aan hem opgelegd in 5.2 tot en met 5.4 van het vonnis van 11 juni 2019, ondanks de eerder ten uitvoer gelegde lijfsdwang, die beperkt was tot 30 dagen. Weliswaar heeft [gedaagde] bij het informatiememorandum een grote hoeveelheid stukken verstrekt, maar dat betreffen stukken waarover de Stichting al beschikte. Die stukken bevatten geen rekening en verantwoording of een gespecificeerde opgave van de inkomsten van EREF III. Evenmin heeft [gedaagde] de onderliggende facturen, de bankrekeningafschriften en de jaarstukken van EREF III overgelegd, aldus steeds de Stichting.
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat hierna - voor zover van belang - zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Het onderhavige kort geding betreft een vordering tot hernieuwde oplegging van lijfsdwang ter afdwinging van de nakoming van de veroordelingen in rechtsoverwegingen 5.2, 5.3 en 5.4 van het hiervoor genoemde vonnis van 11 juni 2019. Die vordering is toewijsbaar indien aannemelijk is dat het belang van de Stichting de hernieuwde oplegging van lijfsdwang rechtvaardigt en dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden (artikel 587 Rv). Ingevolge artikel 588 Rv wordt uitvoerbaarheid bij lijfsdwang niet uitgesproken, indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen.
4.2.
Het primaire verweer van [gedaagde] houdt in dat hij heeft voldaan aan de veroordelingen in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.4 van het vonnis van 11 juni 2019. Derhalve ligt aan de voorzieningenrechter in de eerste plaats ter beoordeling voor of de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] die veroordelingen nog steeds niet is nagekomen. In rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.4 van het vonnis van 11 juni 2019 is [gedaagde] - samengevat - veroordeeld tot:
het verstrekken van een specificatie van de huurinkomsten van EREF III (5.2);
het verstrekken van:
rekening en verantwoording omtrent de gelden die door de deelnemers aan EREF III zijn verstrekt (5.3);
een gespecificeerde opgave van de uitgaven en inkomsten van EREF III (5.3);
de onderliggende facturen en bankafschriften (5.3);
het verrichten van alle redelijke inspanningen om ervoor zorg te dragen dat binnen twee maanden na betekening van het vonnis van 11 juni 2019 de jaarstukken en de exploitatierekeningen van EREF III over 2017 en 2018 aan de Stichting kunnen worden overgelegd (5.4).
Ad a. (specificatie van de huurinkomsten)
4.3.
Aan zijn stelling dat hij aan dit deel van de veroordeling heeft voldaan, legt [gedaagde] een overzicht van huurinkomsten ten grondslag, dat is bijgewerkt tot 1 juli 2019 (bijlage 5.2.2 bij het informatiememorandum). Volgens de onweersproken stelling van de Stichting, betreft dit echter hetzelfde overzicht als het overzicht dat aan de voorzieningenrechter voorlag in het vonnis van 19 september 2019. Destijds kwam de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dit overzicht niet volstaat, omdat [gedaagde] de stelling van de Stichting dat in het overzicht twee panden van EREF III ontbreken, onweersproken heeft gelaten. [gedaagde] heeft in deze procedure of in het informatiememorandum evenmin gereageerd op deze stellingen van de Stichting. Daarom is de voorzieningenrechter ook nu van oordeel dat [gedaagde] met het overleggen van bijlage 5.2.2 niet heeft voldaan aan de veroordeling in rechtsoverweging 5.2 van het vonnis van 11 juni 2019.
Ad b. (afleggen rekening en verantwoording, gespecificeerd overzicht uitgaven en inkomsten, facturen en bankafschriften)
4.4.
Partijen twisten over de vraag wat onder de verplichting van [gedaagde] tot het afleggen van rekening en verantwoording moet worden verstaan. [gedaagde] betoogt dat hij slechts is verplicht tot het geven van een toelichting op de uitgaven en inkomsten van EREF III uit het verleden, maar dat op hem geen verplichting rust een opgave te doen van het huidige vermogen van EREF III en evenmin om informatie te verstrekken over waar dat vermogen zich op dit moment bevindt, zoals de Stichting van [gedaagde] verlangt. De discussie tussen partijen heeft zich wat dit betreft toegespitst op een viertal Duitse bankrekeningen van EREF III, waarvan [gedaagde] het bestaan ter zitting heeft erkend. Volgens [gedaagde] is hij niet verplicht om de Stichting inzage te verstrekken in de Duitse bankrekeningen en het (huidige) saldo op die bankrekeningen.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat de inhoud van de verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording telkens wordt bepaald door de aard van de rechtsverhouding die tot het afleggen van rekening en verantwoording verplicht, en de omstandigheden van het gegeven geval (vgl. Hoge Raad 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561). [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat EREF III actief bankiert op de vier Duitse bankrekeningen, en dat EREF III van in ieder geval één huurder de huur (dus inkomsten van EREF III) ontvangt op de Duitse bankrekening(en). Daarbij komt nog dat [gedaagde] ook heeft verklaard dat hij een bedrag van € 1.039.228,-- van EREF III heeft overgemaakt naar een Duitse bankrekening van EREF III, welk bedrag gedeeltelijk afkomstig is uit de verkoop van een deel van de vastgoedportefeuille van EREF III (de appartementen aan de Meander te Amstelveen) en daarom eveneens moet worden aangemerkt als inkomen van EREF III. De onderhavige rechtsverhouding brengt voor [gedaagde] de verplichting mee om inzichtelijk te maken op welke wijze de door de deelnemers aan EREF III verstrekte gelden, waarvan het beheer aan EREF III is toevertrouwd en ten aanzien waarvan de Stichting toezicht uitoefent, renderend zijn gemaakt. Dat omvat stellig ook de verplichting van [gedaagde] om inzage te verstrekken in de Duitse bankrekeningen van EREF III door het overleggen van de (digitale/online) bankafschriften.
4.6.
[gedaagde] heeft daaraan niet voldaan. Het betoog van [gedaagde] dat de Stichting hem met dit verzoek ter zitting heeft overvallen, terwijl [gedaagde] daaraan vrijwillig zou hebben voldaan indien hem dat tijdig zou zijn verzocht, is voor de voorzieningenrechter onnavolgbaar. In ieder geval sinds de zitting bij de voorzieningenrechter in Amsterdam op 27 mei 2019 (welke zitting heeft geleid tot het vonnis van 11 juni 2019) en tijdens de zitting van 5 september 2019 (zie nr. 4.9 van het vonnis van 19 september 2019) heeft deze vraag van de Stichting over de Duitse bankrekening(en) en de doorboeking van de verkoopopbrengst van de Meander-appartementen, een prominente rol gespeeld. Tijdens het bezoek van de deurwaarder aan de penitentiaire inrichting op 26 november 2019, is die vraag wederom uitvoerig besproken, waarop [gedaagde] antwoordde dat hij de gegevens van de bankrekening moest opzoeken. De vraag is nog eens herhaald in de e-mail van de advocaat van de Stichting van 20 november 2019 en in de dagvaarding van 27 november 2019. Dat [gedaagde] alle gelegenheid heeft gehad om de gegevens over de Duitse bankrekeningen aan de Stichting te verstrekken, staat daarom buiten twijfel. Het betoog van [gedaagde] dat hij voor de bankrekeningafschriften afhankelijk is van de medewerking van derden, wordt niet geloofwaardig geacht. [gedaagde] heeft ter zitting immers toegelicht dat EREF III bij de Duitse banken online bankiert, zodat de voorzieningenrechter er van uit gaat dat [gedaagde] met een druk op de knop de (digitale) bankrekeningafschriften kan inzien en afdrukken, en dus ook kan delen met de Stichting, maar dat tot op heden welbewust heeft nagelaten.
4.7.
Ook de bankafschriften van de bankrekening(en) van EREF III bij SNS (De Volksbank) zijn niet door [gedaagde] overgelegd. Volgens [gedaagde] ligt dit buiten zijn macht, omdat SNS de bankrelatie heeft beëindigd en tot op heden niet heeft voldaan aan zijn herhaalde verzoeken om de bankafschriften naar hem op te sturen. Ook hierin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Met de door de Stichting overgelegde e-mail van SNS van 3 december 2019, waarin een medewerker van SNS verklaart dat er geen bankafschriften zijn opgevraagd, is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] tot die datum géén, althans onvoldoende concrete inspanningen had verricht om de bankafschriften op te vragen, terwijl op dat moment sinds het vonnis van 11 juni 2019 al 6 maanden waren verstreken. Ook is op die grond aannemelijk dat [gedaagde] er niet voor terugschrikt om de Stichting omtrent zijn inspanningen bewust onjuist te informeren. Voor zover [gedaagde] nu wel (op 30 januari 2020) heeft verzocht om de bankrekeningafschriften (hetgeen de Stichting overigens betwist), doet dit niet af aan deze schending van het vonnis van 11 juni 2019, zodat dit verder in het midden kan blijven. Gelet op hetgeen in het navolgende over de opschorting van de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang zal worden bepaald, heeft [gedaagde] tot 15 maart 2020 de gelegenheid alsnog te voldoen aan zijn verplichting om de bankrekeningafschriften aan de Stichting ter beschikking te stellen. Indien hij dat nalaat, neemt de voorzieningenrechter gezien het voorgaande voorshands aan dat dit te wijten is aan het eigen handelen van [gedaagde], zodat dit voor zijn rekening komt.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] evenmin een voldoende gespecificeerde opgave gedaan van de uitgaven van EREF III. [gedaagde] heeft een document overgelegd met de titel “verantwoording uitgaven” (bijlage 5.4.6. bij het informatiememorandum). De Stichting heeft echter onbetwist aangevoerd dat dit overzicht incompleet is, omdat daarop allerlei kosten ontbreken, waaronder in ieder geval de vaste lasten van het vastgoed (aanslagen OZB, verzekeringen, etc.) en de advocaatkosten van EREF III (terwijl EREF III onder meer procedures voert tegen de Stichting). Daarop heeft [gedaagde] niet gereageerd, zodat voldoende vast staat dat de “verantwoording uitgaven” incompleet is en reeds daarom niet voldoet aan het vonnis van 11 juni 2019.
4.9.
Bovendien staan op de “verantwoording uitgaven” volgens de Stichting vier verschillende posten vermeld voor inrichting, meubilair en verbouwing, ter hoogte van € 60.250,-, € 67.500,-, € 78.045,-- en € 95.287,50, die niet zijn gespecificeerd. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [gedaagde] in het informatiememorandum aldus, dat Vastgoedfonds deze kosten heeft voorgeschoten en heeft doorbelast aan EREF III, en dat deze posten zijn onderbouwd met facturen. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat slechts één van de vier posten is voorzien van een factuur, terwijl de overige posten in het geheel niet zijn toegelicht. De enige factuur die wel is overgelegd betreft bovendien slechts de (verzamel-)factuur van Vastgoedfonds, waarin zonder verdere toelichting of specificatie een bedrag van € 95.287,50 in rekening is gebracht aan EREF III voor “
Meubilering, afwerking, keukens EREF III” (bijlage 5.3.1 bij het informatiememorandum). Uit de factuur blijkt niet welke werkzaamheden zijn verricht of welke zaken zijn aangeschaft ten behoeve van EREF III, zodat dit voor de Stichting niet te controleren is. De Stichting heeft voorts voldoende toegelicht dat zij belang heeft bij gespecificeerde facturen, omdat [gedaagde] zelf de (enig) bestuurder is van Vastgoedfonds (de afzender van de factuur) en de Stichting vreest dat [gedaagde] (via Vastgoedfonds) ten onrechte gelden heeft onttrokken uit EREF III. Anders dan [gedaagde] veronderstelt betekent deze gelegitimeerde eis van de Stichting niet dat een (foto)inventarisatie moet worden gemaakt van alle aanwezige zaken, maar wel dat [gedaagde] (tenminste) inzichtelijk maakt, onderbouwd met stukken (bijvoorbeeld inkoopbonnen), waar de hoogte van het factuurbedrag (en de overige posten in de “verantwoording uitgaven”) op is gebaseerd.
4.10.
Op het document “verantwoording uitgaven” is voorts een reservering vermeld voor “Epenstraat”, terwijl onduidelijk blijft waar dit betrekking op heeft. [gedaagde] verwijst in het informatiememorandum naar een nota voor een pand aan de Van Epenstraat, maar die nota is niet overgelegd. Van een gespecificeerde opgave van de uitgaven van EREF III, is ook op dit punt geen sprake.
4.11.
[gedaagde] bepleit dat de huidige verantwoording aansluit op de wijze waarop altijd werd gerapporteerd aan de deelnemers. Dat kan [gedaagde] echter niet ontlasten. In het vonnis van 11 juni 2019 is [gedaagde] in niet mis te verstane bewoordingen veroordeeld tot het geven van een gespecificeerde opgave van de inkomsten en uitgaven en tot overlegging van alle onderliggende facturen en bankrekeningafschriften. Daarom kan [gedaagde] niet (meer) volstaan met de voorheen gebruikelijke wijze van rapporteren, zelfs niet indien zou moeten worden aangenomen dat de Stichting die wijze van informatieverschaffing in het verleden enige tijd acceptabel heeft geacht.
4.12.
Het voorgaande betekent ook dat de herhaalde verwijzing van [gedaagde] in het informatiememorandum naar de (half)jaarberichten van EREF III hem niet baat. In een deel van die berichten wordt weliswaar een netto resultaat geschetst van de afgelopen periode, waarbij ook de hoogte van gemaakte kosten worden genoemd, maar daarvan wordt geen specificatie of onderbouwing (bijvoorbeeld door facturen) gegeven. Bovendien bieden die berichten geen (totaal)overzicht van de inkomsten en uitgaven, terwijl [gedaagde] daartoe wel is veroordeeld in het vonnis van 11 juni 2019.
Ad c. (jaarstukken 2017-2018)
4.13.
Vast staat dat tot op heden geen jaarstukken van EREF III over de jaren 2017-2018 (en 2019) zijn opgesteld en overgelegd aan de Stichting. [gedaagde] stelt dat de boekhouder van EREF III zijn opdracht heeft neergelegd als gevolg van de handelswijze van (een bestuurder van) de Stichting, en dat [gedaagde] door zijn “onpopulaire profiel” grote moeite heeft ondervonden om een nieuwe boekhouder bereid te vinden om de jaarstukken op te stellen. Met de verwijzing naar de brief van Goed Deen van 8 februari 2019 heeft de Stichting echter voldoende aannemelijk gemaakt dat de beëindiging van de opdracht door de voormalig boekhouder (in ieder geval mede) veroorzaakt is doordat [gedaagde] - ondanks diens vele verzoeken - deze niet de benodigde informatie heeft verstrekt.
4.14.
[gedaagde] heeft echter ook betoogd dat het inmiddels is gelukt een boekhouder te vinden die bereid is de jaarstukken van 2017-2018 op te stellen en dat die jaarstukken naar verwachting voor 1 maart 2020 gereed zullen zijn. Om [gedaagde] de gelegenheid te bieden te controleren of de boekhouder zijn werk goed heeft gedaan en zo nodig aan te dringen op verbeteringen zal hij in de gelegenheid worden gesteld de jaarstukken uiterlijk op 15 maart 2020 aan de Stichting te verstrekken. Gezien het voorgaande en de reeds verstreken tijd sinds het vonnis van 11 juni 2019 (bijna acht maanden), neemt de voorzieningenrechter voorshands aan dat indien de jaarstukken niet op 15 maart 2020 voor de Stichting beschikbaar zijn, dit te wijten is aan (het ontbreken van voldoende inspanning en/of medewerking van) [gedaagde], hetgeen voor zijn rekening komt. Het belang van de Stichting (en de deelnemers die zij vertegenwoordigt) bij de jaarstukken weegt zo zwaar, dat voorkomen moet worden dat [gedaagde] zich tot in het oneindige kan blijven verschuilen achter de gestelde problemen met de boekhouder(s).
4.15.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat de Stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] aan de relevante veroordelingen in het vonnis van 11 juni 2019 nog steeds niet heeft voldaan. Uit het voorgaande volgt eveneens dat [gedaagde] niet kan volhouden dat hij niet meer kan doen dan wat hij tot nu toe heeft gedaan. Het is onwil, geen onmacht, die de opstelling van [gedaagde] in hoofdzaak karakteriseert. Zijn schimmige omgang met de Duitse bankrekeningen is daarvan een treffende illustratie.
Beantwoording (aanvullende) vragen / “agenda” van de Stichting
4.16.
[gedaagde] heeft betoogd dat hij sedert het uitbrengen van de dagvaarding in november 2019 steeds alle vragen van de Stichting en de deurwaarder heeft beantwoord en dat de Stichting al die tijd niet inhoudelijk heeft gereageerd: de Stichting heeft niet één vervolgvraag gesteld naar aanleiding van de informatie die door [gedaagde] is aangeleverd. Dat doet [gedaagde] vermoeden dat het de Stichting helemaal niet gaat om het verkrijgen van informatie. De Stichting wil gewoon een stok hebben om [gedaagde] mee te kunnen slaan. Het ten uitvoer leggen van de lijfsdwang is voor de Stichting een doel op zich zelf geworden.
4.17.
Ook dit verweer slaagt niet. Het miskent dat [gedaagde], naar hiervoor omstandig is uiteengezet, tot op de zitting op een groot aantal punten uitdrukkelijk onwillig is geweest om vragen om informatie te beantwoorden. [gedaagde] weet heel goed dat de Stichting wil weten wat hij met de verschafte inleg heeft gedaan en weet ook heel goed dat hij op die vraag tot op heden geen helder antwoord heeft verschaft. Zijn opstelling is vooral theater.
Ter illustratie verwijst de voorzieningenrechter naar het proces-verbaal van het bezoek van de deurwaarder aan [gedaagde] in de penitentiaire inrichting op 26 november 2019. Daaruit blijkt dat [gedaagde] op verschillende vragen van de deurwaarder (onder meer over de specificatie van de facturen, alsmede over de Duitse bankrekening) heeft verklaard dat hij voor de beantwoording enkele uren of een dag de tijd nodig had. Sinds het bezoek van de deurwaarder zijn ruim twee maanden verstreken. In die periode beschikte [gedaagde] over de kopie van de laptop en zijn telefoon. Bovendien heeft [gedaagde] op 2 december 2019 (in het kader van de procedure over de executie van de laptop) in een door hem ondertekend proces-verbaal aan de Stichting toegezegd binnen een week de gegevens aan de Stichting te verstrekken. Desondanks heeft [gedaagde] de vragen van de deurwaarder tot op heden niet inhoudelijk beantwoord. De antwoorden op die vragen in het informatiememorandum zijn immers inhoudelijk gelijkluidend aan de antwoorden van aan de deurwaarder de 26 november 2019.
4.18.
Het enkele feit dat de Stichting de laptop van [gedaagde] executoriaal heeft verkocht, rechtvaardigt voorts niet de conclusie dat de Stichting kennelijk probeert te voorkomen dat [gedaagde] het vonnis van 11 juni 2019 kan nakomen. Dat betoog is immers strijdig met het gegeven dat de Stichting de laptop uiteindelijk heeft geveild, nadat (op verzoek van [gedaagde]) een kopie van de digitale bestanden is gemaakt, zodat [gedaagde] daarover nog kon beschikken. De discussie over de executoriale verkoop van aandelen Piovra Enterprises B.V. en de doorhaling van het hypotheekrecht van de Stichting (waarover twee andere kort gedingen worden gevoerd) kunnen deze stelling van [gedaagde] evenmin dragen. Deze handelswijze van de Stichting kan immers goed worden geplaatst in het kader van haar (gerechtvaardigde) pogingen om haar aanzienlijke vordering van € 2,5 miljoen op (onder meer) [gedaagde] te verhalen. De stelling van [gedaagde] dat de deelnemers na de doorhaling van het hypotheekrecht en verkoop van de resterende vastgoed van EREF III “praktisch de gehele inleg terugkrijgen” (pleitaantekeningen [gedaagde], nr. 8) ontslaat [gedaagde] voorts niet van zijn verplichting rekening en verantwoording af te leggen, zoals hij lijkt te menen. De deelnemers houden belang bij de rekening en verantwoording, omdat zij (gezien het vonnis van 11 juni 2019) geen genoegen hoeven te nemen met deze (geclausuleerde) toezegging van [gedaagde].
Belangenafweging
4.19.
De tenuitvoerlegging door lijfsdwang, en dus ook de verlenging daarvan, is slechts toewijsbaar indien de belangen van de Stichting dat rechtvaardigen, mede gezien de betrokken belangen van [gedaagde]. In dat kader merkt de voorzieningenrechter op dat de houding van [gedaagde] tot nu toe niet getuigt van een daadwerkelijke welwillendheid om aan het vonnis van 11 juni 2019 te voldoen, maar van een (glasharde) ontkenning van zijn verplichtingen en een bedoeling om de Stichting op het verkeerde been te zetten of ten minste aan het lijntje te houden. [gedaagde] tracht op alle mogelijke manieren om onder zijn verplichtingen uit te komen en miskent daarmee de zwaarwegende belangen van de deelnemers (die worden vertegenwoordigd door de Stichting). Daarom is een steviger prikkel tot nakoming op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal de Stichting op de volgende wijze de bevoegdheid geven om, zo nodig, voor een periode van 180 dagen lijfsdwang toe te passen.
4.20.
Gelet echter op de ontstane discussie tussen partijen over de door [gedaagde] aan te leveren informatie, rechtvaardigt de ingrijpende aard van het dwangmiddel lijfdwang wel dat voor [gedaagde] duidelijk is wat hij concreet moet doen om de lijfsdwang te voorkomen althans te beëindigen. Mede teneinde de verplichtingen van [gedaagde] (verder) af te bakenen en (executie-)geschillen zo veel mogelijk te voorkomen, zal de voorzieningenrechter daarom bepalen dat [gedaagde] aan zijn verplichting tot informatieverschaffing aan de Stichting als opgenomen in het vonnis van 11 juni 2019 kan voldoen door aan de Stichting ter beschikking te stellen alle bankrekeningafschriften van EREF III, de in het vonnis genoemde jaarstukken van EREF III, en een door de boekhouder/accountant van [gedaagde] opgestelde gespecificeerde en met facturen onderbouwde opgave van de uitgaven en inkomsten (inclusief alle huurinkomsten) van EREF III. Daarbij dient de boekhouder/accountant in het oog te houden dat de te verstrekken jaarrekeningen volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht moeten geven dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat alsmede omtrent de solvabititeit en de liquiditeit van de onderneming (art. 2:362 BW).
De tenuitvoerlegging bij lijfsdwang zal worden opgeschort tot 30 maart 2020, om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen de voormelde bankrekeningafschriften en rapportages aan de Stichting ter beschikking te stellen (uiterlijk op 15 maart 2020) en de Stichting om zich over volledigheid en kwaliteit daarvan een oordeel te vormen.
Uitvoerbaarheid en proceskostenveroordeling
4.21.
Het verzoek om de lijfsdwang uitvoerbaar te verklaren op alle dagen en uren is toewijsbaar, gelet op het bepaalde in 593 Rv. Het verzoek tot dadelijke tenuitvoerlegging wordt afgewezen gezien de opschorting van de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang tot 30 maart 2020.
4.22.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.718,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat het vonnis van 11 juni 2019 na één dag na betekening van dit vonnis op alle dagen en uren ten uitvoer kan worden gelegd bij lijfsdwang voor de duur van één dag voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde] geen (volledige) uitvoering geeft aan de veroordelingen als genoemd in 5.2., 5.3. en 5.4. van het vonnis van 11 juni 2019 op de wijze als hierna inhoudelijk gespecificeerd, met bepaling dat deze lijfsdwang een periode van 180 dagen niet zal overschrijden;
5.2.
bepaalt dat de voormelde tenuitvoerlegging tot uiterlijk 30 maart 2020 wordt opgeschort:
Indien
[gedaagde] bij gelegenheid van de betekening van het vonnis of binnen 48 uur nadien zijn paspoort aan de deurwaarder afgeeft en aan deze informatie verstrekt over de verblijfplaatsen waar hij zich tot 30 maart 2020 zal bevinden; en
[gedaagde] er voor zorgdraagt dat hij per mobiele telefoon of Whatsapp vindbaar blijft voor de deurwaarder, welke vindbaarheid blijkt uit beantwoording van telefonische of Whatsapp berichten die tussen 06.00 en 20.00 uur worden verzonden binnen 4 uur na verzending daarvan;
Totdat
de hierna vermelde bankrekeningafschriften en rapportages van de boekhouder aan de Stichting worden verstrekt en de Stichting een gemotiveerd standpunt aan [gedaagde] heeft medegedeeld omtrent de deugdelijkheid van die rapportages;
5.3.
bepaalt dat [gedaagde] aan zijn verplichting tot informatieverschaffing aan de Stichting als opgenomen in het vonnis van 11 juni 2019 kan voldoen door uiterlijk 15 maart 2020 aangetekend en met bericht van ontvangst dan wel door afgifte tegen ontvangstbewijs aan de Stichting ter beschikking te stellen:
alle bankrekeningafschriften van alle bankrekeningen van EREF III bij banken binnen en buiten Nederland, waaronder de bankrekening(en) van EREF III bij SNS (De Volksbank) en de vier Duitse bankrekeningen van EREF III zoals door [gedaagde] genoemd ter zitting van 6 februari 2020; én
een door de boekhouder/accountant van [gedaagde] opgestelde, gespecificeerde en met facturen onderbouwde opgave van de uitgaven en inkomsten (inclusief alle huurinkomsten) van EREF III, én
deugdelijk opgemaakte jaarstukken en de exploitatierekeningen van EREF III over 2017 en 2018;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 1.718,01;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Bruin op 13 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: