6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden een verkeerongeval veroorzaakt. Hij is met zijn shovel plotseling linksaf geslagen, waardoor een hem uit tegengestelde richting dicht genaderde auto frontaal tegen de rechterzijde van shovel is aangereden, met de dood van [naam slachtoffer] , die als passagier in die auto zat, tot gevolg.
Uit de ter terechtzitting van 19 november 2019 voorgelezen verklaringen van de nabestaanden [namen] blijkt onder andere dat [naam 1] nog dagelijks last heeft van het feit dat hij zich verantwoordelijk voelt voor de dood van zijn schoonmoeder, terwijl hij er niets aan kon doen. [naam 1] beschrijft dat het litteken dat de dood van haar moeder heeft veroorzaakt, altijd deel van de familie zal blijven.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het op naam van verdachte staande Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het onderhavige feit niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapportage d.d. 20 juli 2020 van [naam 2] , psycholoog, en van het reclasseringsadvies van 17 november 2020.
Deze deskundige Koornstra rapporteert zakelijk weergegeven als volgt:
Betrokkene is een 34-jarige jongeman met een (ernstige) verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Sociaal- emotioneel en cognitief functioneert hij naar het lijkt al vanaf zijn jeugd op vroege basisschoolleeftijd waarbij geen ontwikkeling meer bestaat. Betrokkene zal nooit in staat zijn zelfstandig te functioneren en zal de rest van zijn leven afhankelijk zijn van uitgebreide ondersteuning bij het oplossen van problemen. Gesteld kan worden dat sprake is van matig (qua praktische vaardigheden) tot ernstige (binnen het conceptuele en sociale domein) verstandelijke beperking.
De ouders hebben hem met het hem begeleiden naar het landbouwvoertuigenbewijs (T-rijbewijs), de kans gegeven tot maximale zelfstandigheid. De ouders hebben in de ogen van de deskundige de zeer adequate beslissing genomen betrokkene niet te laten proberen een regulier bewijs te bemachtigen juist omdat het hem aan in- en overzicht in situaties ontbreekt en aan de flexibiliteit te anticiperen op problemen.
In de onderhavige tenlastelegging is duidelijk geworden dat betrokkene niet in staat is geweest een voor hem onverwachte en daarmee gevaarlijke situatie goed in te schatten. Het denken is te inflexibel en beperkt. Niet anders kan worden geconcludeerd dat het met de cognitieve beperking van betrokkene samenhing dat hij een inschattingsfout maakte. Door de beperkingen is hij slecht in staat te voor- en overzien en te anticiperen. Geadviseerd wordt dan ook het tenlastegelegde aan betrokkene slechts in verminderde mate toe te rekenen.
De klinische inschatting op de kans op herhaling van een vergelijkbaar incident leidt tot de inschatting dat dit klein is; niet omdat sprake is van een toegenomen flexibiliteit in denken, maar omdat er, vanwege de ervaring die hij hiermee heeft opgedaan, hij vergelijkbare risico’s voortaan zal mijden.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies en het advies van de deskundige om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en verenigt zich daarmee.
De rechtbank volgt de deskundige echter niet in haar conclusie dat de kans op herhaling als klein ingeschat dient te worden. De deskundige rapporteert dat het betrokkene aan in- en overzicht in situaties ontbreekt en aan de flexibiliteit om te anticiperen op problemen. Dat is ook de reden dat zij het een adequate beslissing acht betrokkene niet te hebben laten proberen een regulier rijbewijs te behalen. Juist in het verkeer komen onverwachte en gevaarlijke situaties voor; dat is eigen aan verkeer en dus onvermijdelijk. Dat verdachte door het onderhavige feit ervaring heeft opgedaan en vergelijkbare risico’s zal mijden, maakt niet dat hij in het verkeer niet opnieuw met onverwachte en gevaarlijke situaties te maken kan krijgen, waarop hij door zijn beperkte capaciteit onvoldoende zal kunnen anticiperen.
De rechtbank vermeldt dat zij in het tussenvonnis nog heeft verzocht haar te informeren over de geschiktheid van verdachte tot het besturen van motorrijtuigen met beperkte snelheid. Het CBR heeft verdachte naar aanleiding daarvan door een psychiater laten onderzoeken. Deze psychiater heeft op 16 oktober 2020 geoordeeld dat verdachte
psychiatrisch gezienniet meer of minder geschikt is dan na het behalen van het T-rijbewijs. Hierop heeft het CBR bericht dat er geen reden is om verdachte ongeschikt te verklaren en dat zij voornemens is het besluit te nemen dat verdachte geschikt is. Dit alles zegt naar het oordeel van de rechtbank echter niets over de kans op herhaling.
Gelet op het voorgaande en in het belang van de verkeersveiligheid acht de rechtbank het, ondanks het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, passend en geboden aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar op te leggen.
In de persoon van verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid vindt de rechtbank aanleiding, ondanks de ernstige gevolgen van de aanrijding en het onherstelbare leed dat daardoor aan de nabestaanden van het slachtoffer is toegebracht, te volstaan met de enkele ontzegging van de rijbevoegdheid zoals hiervoor vermeld.