ECLI:NL:RBNHO:2020:11204

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
8466850 / CV EXPL 20-3503
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietovereenkomst en zorgplicht bij overschrijding kredietlimiet door ING Bank N.V.

In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens een niet-toegestane overschrijding van de kredietlimiet. De kredietovereenkomst, afgesloten op 29 augustus 2007, voorzag in een bedrijfshypotheek en een basiskrediet. ING heeft de kredietfaciliteit opgezegd en het krediet opgeëist nadat [gedaagde] zijn kredietlimiet herhaaldelijk overschreed en niet overging tot aanzuivering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ING voldoende tijd heeft gegeven voor aanzuivering en haar zorgplicht niet heeft geschonden. De rechtbank heeft de vordering van ING toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 12.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering in reconventie van [gedaagde] is afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat ING onzorgvuldig heeft gehandeld of dat er sprake was van een schending van de zorgplicht. De rechtbank concludeert dat de opzegging van de kredietovereenkomst en de daaropvolgende handelingen van ING niet onaanvaardbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8466850 / CV EXPL 20-3503
Uitspraakdatum: 18 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
verder te noemen: ING
gemachtigde: mr. T.J.P. Jager
tegen

2.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
ING heeft bij dagvaarding van 7 april 2020, met herstelexploot van 20 april 2020, een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld, waarna ING schriftelijk heeft geantwoord op de tegenvordering.
1.2.
Op 27 augustus 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.Voorafgaand aan de zitting heeft ING bij brief van 19 augustus 2020 nog stukken toegezonden.
1.3.
Na de zitting is de zaak tot 30 september 2020 aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen tussen partijen. De onderhandelingen hebben niet tot een schikking geleid. [gedaagde] heeft bij brief van 29 september 2020 nog stukken toegezonden die door de kantonrechter buiten beschouwing zijn gelaten.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was eigenaar van een familiebedrijf in groente en fruit.
2.2.
Op 29 augustus 2007 sluiten (de rechtsvoorganger van) ING en [gedaagde] een kredietovereenkomst af op basis waarvan ING aan [gedaagde] een bedrijfshypotheek van
€ 480.000,- en een basiskrediet met een kredietlimiet van € 5.000,- verstrekt (hierna: de kredietovereenkomst). In de kredietovereenkomst staat onder
‘bepalingen bij de kredietfaciliteit’het volgende:
‘Voor de Kredietfaciliteit geldt voorts:
Zekerheden: Voor al hetgeen de Kredietnemer aan de Kredietgever schuldig is of wordt, gelden de volgende zekerheden:
Nog te vestigen zekerheden: Een bankhypotheek van EUR 480.000,00 op:
Bedrijfspand, gelegen aan [adres] eerste in rang. (…)’
2.3.
Bij brief van 18 februari 2010 schrijft ING aan [gedaagde] het volgende:
‘(…) Het blijkt dat u uw kredietlimiet overschrijdt en dit is niet toegestaan.
Wat moet u doen?
Wij verzoeken u het saldo op deze rekening binnen 30 dagen na dagtekening aan te zuiveren.
Wat moet u weten?
- Als u het saldo niet binnen 30 dagen na dagtekening aanzuivert, beëindigen wij uw krediet;
- Alle aan u verstrekte kredietfaciliteiten, waaronder ook rentevastleningen, zijn dan per direct opeisbaar;
(…)’
2.4.
Bij brief van 30 maart 2010 schrijft ING aan [gedaagde] het volgende:
‘Onder verwijzing naar de diverse correspondentie en in het bijzonder onze brieven van 4 december 2009, 4 januari en 18 februari 2010 van ING, berichten wij u het volgende. (…)
Tot onze spijt hebben wij moeten vaststellen dat uw Zakelijke rekening (…) sinds 4 november 2009 een niet toegestane limietoverschrijding vertoont. Ondanks de hierboven vermelde correspondentie om de overschrijding aan te zuiveren, bedraagt het huidige saldo
€ 20.667,96 debet bij een contractuele kredietlimiet van € 5.000,-. Voorts hebben wij geconstateerd dat er geen of nauwelijks omzet over uw Zakelijke rekening bij ING plaatsvindt.
Mede, doch niet uitsluitend, op basis van bovenstaande constateringen zijn wij dan ook genoodzaakt de aan u verstrekte kredietfaciliteit bij dezen en met onmiddellijk ingang op te zeggen en per 10 mei 2010 op te eisen. (…)
Wij verzoeken – en voor zover nodig sommeren – u uw totale schuldpositie in onze boeken, per heden groot € 481.260,02 uiterlijk 10 mei 2010 integraal, dat wil zeggen inclusief de tot die datum vervallen rente, provisies en kosten, te voldoen.
Indien integrale aanzuivering zoals hierboven bedoeld per 10 mei 2010 achterwege blijft, en er alsdan tevens geen ons conveniërend zicht is op integrale aanzuivering kort daarna, dient u ermee rekening te houden dat wij ons genoodzaakt zullen zien alle zekerheden, waaronder de aan ons verhypothekeerde onroerende zaken, te gelde te maken.’
2.5.
Bij brief van 2 juni 2010 schrijft ING aan [gedaagde] het volgende:
‘(…)
Met uw schrijven van 23 mei 2010 heeft u ons aangegeven mogelijkheden te zien om de overschrijding aan te zuiveren. Op dit moment heeft u een schip te koop staan voor
€ 49.000,- en heeft u nog een bedrag te vorderen van de vorige eigenaar van uw huidige woning.
Voorts geeft u aan dat u bezig bent om de omzet binnen uw bedrijf te verhogen met de verhuur van een winkelruimte alsmede een appartement. Tevens geeft u aan dat voor de AGF-branche na de lange winter het betere seizoen eraan komt, waardoor de omzet aantrekt.
U geeft aan dat, om het huidige probleem van uw overstand op te lossen, het prettig zou zijn als er een tijdelijke kredietlimiet wordt verstrekt.
Ondanks onze brief van 30 maart 2010 om de overschrijding aan te zuiveren, bedraagt het huidige saldo € 30.927,93 debet bij een contractuele kredietlimiet van € 5.000,-. Tevens constateren wij dat de afgelopen 8 maanden niet of nauwelijks omzet op uw Zakelijke rekening is binnen gekomen. Het aantrekken van de omzet is derhalve niet door ons te constateren.
Ten aanzien van het schip welke, volgens uw informatie, te koop staat bij Jachtwerf [jachtwerf] , zien wij op dit moment het schip niet terug op de internetsite van de desbetreffende jachtwerf. Graag zouden wij de bemiddelingsovereenkomst ontvangen tussen u en de jachtwerf voor de verkoopbemiddeling van uw schip.
Met betrekking tot de vordering op de vorige eigenaar, de heer (…), van uw woning, hebben wij informatie ontvangen over de stand van zaken tot 8 april 2009. Graag vernemen wij van u wat de huidige status is omtrent het betalen van de vordering door de heer (…).
Ten aanzien van uw verzoek tot het verstrekken van een tijdelijke kredietverruiming, kunnen wij u melden dat wij niet over gaan tot het verstrekken van een tijdelijke kredietfaciliteit. Wij zijn van mening dat dit geen oplossing is voor de huidige problemen binnen uw organisatie.
Mede, docht niet uitsluitend, op basis van bovenstaand constateringen verzoeken – en voor zover nodig sommeren – u uw totale schuldpositie in onze boeken, per heden groot
€ 489.261,93 uiterlijk 15 juli 2010, integraal (…), te voldoen.
(…)’
2.6.
In de periode augustus 2010 tot mei 2012 corresponderen ING en [gedaagde] in eerste instantie over mogelijkheden om de kredietoverschrijding aan te zuiveren en in tweede instantie over mogelijkheden om tot integrale aanzuivering te komen door [gedaagde] . ING verleent [gedaagde] gedurende deze periode meerdere malen (uitdrukkelijk en stilzwijgend) respijt om de door [gedaagde] aangedragen oplossingen te realiseren (waaronder de verkoop van zijn boot en privé woning, een algehele herfinanciering met behulp van [naam] Accountants en het vinden van een koper voor zijn bedrijfspand), terwijl [gedaagde] de overstand van het kredietlimiet laat voortbestaan.
2.7.
Bij brief van 2 mei 2012 schrijft ING aan [gedaagde] dat haar vordering inmiddels is opgelopen tot € 551.780,61 en dat haar grens van coulance inmiddels is bereikt. Ook schrijft ING de procedure van de verkoop van het verhypothekeerde bedrijfspand aan [adres] (hierna: het bedrijfspand) te hervatten nu er geen aanzuivering van de vordering heeft plaatsgevonden en er voor ING geen conveniërend zicht op integrale aanzuivering is.
2.8.
Op 8 augustus 2012 schrijft de veilingnotaris aan [gedaagde] wat de mogelijkheden zijn om een openbare veiling van het bedrijfspand te voorkomen. Bij e-mail van 10 augustus 2012 reageert [gedaagde] als volgt:
‘Een van onze relaties wil het og aan [adres] overnemen.
Dit kan op korte termijn gebeuren.
Hierdoor zal een executieveiling met niet nodig zijn.
Belangrijk voor het sinds 1928 in dit pand gevestigde en gezonde bedrijf en voorbetreffende koper is dat veilingpublicaties niet gedaan zullen worden.
Mijn liquiditeitsproblemen komen niet door dit bedrijf, dat nog nooit verlies gemaakt heeft en dat ik nog lang en nog meer winstgeven kan en wil laten bestaan. ons inkomen en onze toekomst hangen hier vanaf.
Wilt u mij hierbij helpen en goed informeren? Ik heb hier nog nooit mee te maken gehad en weet niet goed wat ik allemaal moet doen.
De overwaarde op mijn privewoning is overigens groter dan mijn schuld bij de ing. Ik begrijp niet waarom dit zo moet gaan, andere oplossingen waren ook mogelijk. Ik heb een aantal tegenslagen gehad, ook op het persoonlijke vlak en ben vervolgens door onervarenheid niet goed en professioneel genoeg geweest in mijn communicatie anders had het anders verlopen. Ik had nooit verwacht dat ing dit zo zou doen. We zijn al meer dan 50 jaar klant en we hebben nog nooit problemen gehad. Het is toch ook een bank voor en door het bedrijfsleven en een bank die op zijn beurt ook door ons geholpen wordt.
Het belangrijkste is dat een goede oplossing voor handen is zodat we veel onnodig werk en onnodige extra schade kunnen voorkomen.
Ik hoop nogmaals dat u ons hierbij wilt helpen en dat ik zo spoedig mogelijk met u contact kan hebben.’
De veilingnotaris laat diezelfde dag aan [gedaagde] het volgende weten:
‘Zowel ING Bank als ondergetekende willen u helpen, maar de veiling wordt slechts stopgezet als er, in ieder geval, een voor de ING Bank conveniërende ondertekende is. Ten aanzien van de koopovereenkomst helpen wij u graag, maar deze dient wel binnen nu en enkele dagen getekend te worden.’
2.9.
Bij beschikking van 26 september 2012 wijst de rechtbank Haarlem het verzoek van ING tot het verkrijgen van verlof voor de onderhandse verkoop van het bedrijfspand conform de koopovereenkomst van 29 augustus 2012 gesloten tussen ING en de door [gedaagde] aangedragen koper toe. [gedaagde] is als belanghebbende behoorlijk opgeroepen voor de zitting en niet verschenen.
2.10.
Bij brief van 6 november 2012 schrijft ING aan [gedaagde] dat de verkoop van het bedrijfspand een bedrag van € 410.032,79 heeft opgeleverd, hetgeen in mindering is gebracht op de vordering waardoor er een vordering van € 164.107,29 te vermeerderen met rente en kosten overblijft.
2.11.
Bij brief van 9 januari 2013 laat ING aan [gedaagde] weten de vordering over te dragen aan haar incassogemachtigde. Na een sommatie, een contactverzoek en een ingebrekestelling is in februari 2014 tussen [gedaagde] en ING gemaild over een betalingsregeling, waarbij door [gedaagde] op 12 februari 2014 is gemaild dat hij naar aanleiding van het verzoek wil proberen alvast € 100,- over te maken en hij met zijn familie in overleg is om met een regelingsvoorstel te komen, waarbij hij tegen finale kwijting in één betaling € 10.000,- zal overmaken. Hij hoopt dat de ING met dit voorstel akkoord gaat. [gedaagde] heeft vervolgens in totaal € 1.500,- betaald aan ING.
2.12.
Op 10 januari 2013 is de privéwoning van [gedaagde] door hem met verlies verkocht.
2.13.
Gedurende de periode april 2016 – april 2019 stuurt de incassogemachtigde meerdere brieven aan [gedaagde] met het verzoek om contact op te nemen en om zijn financiële situatie inzichtelijk te maken. Bij brief van 16 september 2019 is [gedaagde] nogmaals ingebreke gesteld.
2.14.
[gedaagde] heeft geen verdere betalingen meer verricht.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
ING vordert in conventie dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 12.500,- aan hoofdsom nog te vermeerderen met de wettelijke rente, proceskosten en nakosten.
3.2.
ING legt aan de vordering ten grondslag dat zij de kredietovereenkomst, nadat de kredietfaciliteit geruime tijd een niet-toegestane limietoverschrijding vertoonde en ondanks aanschrijving aanzuivering vanuit [gedaagde] uitbleef, op 30 maart 2010 heeft opgezegd en de kredietfaciliteit heeft opgeëist. [gedaagde] is – na geruime tijd te hebben gekregen om dit in orde te maken – niet overgegaan tot terugbetaling van de kredietfaciliteit. ING is daarom in 2012 overgegaan tot verkoop van het verhypothekeerde bedrijfspand aan de [adres] . De opbrengst van deze verkoop en een van [gedaagde] ontvangen betaling van € 1.500,- heeft ING in mindering gebracht op haar vordering. ING heeft thans een bedrag van € 197.491,92 (inclusief rente tot 16 september 2019 en te vermeerderen met verdere rente en buitengerechtelijke incassokosten) te vorderen van [gedaagde] . Deze vordering is door [gedaagde] erkend. Om haar moverende redenen wenst ING haar hoofdvordering in de onderhavige procedure te beperken tot een bedrag van € 12.500,-, maar ING behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor om later tot vordering van de restant hoofdsom, alsmede wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten over te gaan.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering van ING. Hij voert - samengevat - aan dat hij de vordering nooit heeft erkend en dat ING het bedrijfspand niet tegen zijn wil en zonder zijn toestemming onderhands had mogen verkopen. ING heeft uitsluitend haar eigen belangen voor ogen gehad en niet die van [gedaagde] .
3.4.
[gedaagde] vordert in reconventie dat ING hem volledig schadeloos zal stellen voor geleden verliezen en kosten die [gedaagde] tot nu toe en in de toekomst zal hebben door het onjuist handelen van ING in deze zaak. Hierdoor kan de eventuele vordering van ING op [gedaagde] worden weggestreept. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat ING in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld. ING heeft slecht gecommuniceerd: enkel via standaardbrieven zonder persoonlijk contact. [gedaagde] had betere hulp en meer informatie willen krijgen. Daarnaast heeft ING de lening te makkelijk aan [gedaagde] verstrekt, terwijl zij op de hoogte was van de op handen zijnde financiële crisis. Deze financiële crisis heeft ervoor gezorgd dat de kleine overschrijding van het kredietlimiet van € 20.667,00 is ontstaan en niet kon worden ingelost. ING is veel te snel tot opeising van het krediet overgaan, terwijl er voldoende waarde was in de bezittingen van [gedaagde] . Er was een flinke overwaarde op het bedrijfspand en de woning, maar die kon door de bankencrisis niet liquide worden gemaakt en het bedrijf maakte winst. ING heeft de bedrijfshypotheek in 2011 ten onrechte omgezet in een veel duurdere rekeningcourantkrediet, met daarbovenop (niet toegestane) boeterente. De verkoop van het bedrijfspand was onnodig en vond plaats op het dieptepunt van de markt, waardoor de overwaarde niet is gerealiseerd. Daarbij heeft [gedaagde] ING gewaarschuwd dat de gedwongen verkoop tot een hoge belastingclaim zou leiden. ING heeft verkeerde beslissingen genomen in de onderhavige zaak en er is sprake van een falende ING en een falend bankwezen (in de financiële crisis). Het voorgaande heeft voor grote financiële en immateriële schade voor het bedrijf en gezin van [gedaagde] gezorgd, waaronder de verkoop van de privé woning en een vordering van de belastingdienst van € 250.000,- (de belastingdienst bestempelt de verkoop van het bedrijfspand als desinvestering en boekhoudkundige winst). [gedaagde] heeft zijn gehele vermogen, inkomsten en pensioen verloren, naast de persoonlijke schade die hij heeft opgelopen.
3.5.
ING betwist de vordering in reconventie en voert daartoe – samengevat – aan dat [gedaagde] niet uitlegt op welke wijze ING onjuist zou hebben gehandeld en geen gronden aanvoert op basis waarvan ING schadeplichtig zou zijn. Ook is het onduidelijk om welke schade het zou gaan. Daarom moet de tegenvordering worden afgewezen. Uit de dagvaarding en overlegde correspondentie blijkt dat er sprake is geweest van intensief één op één contact waarin ING [gedaagde] gedurende lange tijd alle mogelijke kansen heeft gegeven om tot betaling van het krediet te komen, aldus nog steeds ING.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Als eerste behandelt de kantonrechter de stelling van ING in conventie die inhoudt dat [gedaagde] de vordering van ING heeft erkend door het treffen van een betalingsregeling (zie punt 2.11 van dit vonnis), zodat aan het door [gedaagde] gevoerde verweer niet wordt toegekomen. [gedaagde] betwist dat hij de vordering destijds heeft erkend. De kantonrechter overweegt dat uit de in punt 2.11 genoemde correspondentie blijkt dat [gedaagde] in onderzoek had of hij de ING een betalingsvoorstel van € 10.000,- tegen finale kwijting kon doen en dat hij ondertussen, zolang die regeling nog niet was getroffen, openstond voor een maandelijkse betaling van
€ 100,-. Hieruit kan geen erkenning van de gehele vordering van ING door [gedaagde] worden afgeleid, zodat de hierop gebaseerde stelling van ING niet wordt gevolgd.
4.2.
De kantonrechter zal het gestelde in conventie en reconventie tezamen behandelen en stelt het volgende voorop. [gedaagde] heeft niet betwist dat er geruime tijd sprake was van een niet-toegestane limietoverschrijving en er geen of nauwelijks omzet over zijn rekening liep. Deze niet-toegestane limietoverschrijving is – na afloop van de in de ingebrekestelling van 18 februari 2010 gestelde termijn (zie punt 2.3 van dit vonnis) – aan te merken als een tekortkoming in de nakoming van de kredietovereenkomst aan de zijde van [gedaagde] . Die tekortkoming geeft ING in beginsel het recht de kredietovereenkomst te beëindigen, het verstrekte krediet op te eisen en bij niet-betaling tot de uitwinning van de overeengekomen zekerheden over te gaan, waaronder het gevestigde hypotheekrecht op de bedrijfsruimte. Dit recht heeft zij echter niet indien zij hierbij de op haar rustende zorgplicht schendt, of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De in dit verband opgeworpen verweren van [gedaagde] , worden hierna achtereenvolgend behandeld.
4.3.
[gedaagde] verwijt ING dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld door te snel over te gaan tot opzegging van de kredietovereenkomst en opeising van de kredietfaciliteit (hierna: het krediet) en daarbij onvoldoende met hem hierover te communiceren. Bij brief van 18 februari 2010 (zie punt 2.3 van dit vonnis) informeert ING [gedaagde] over zijn overschrijding van het kredietlimiet en de eventuele consequenties indien aanzuivering van de overschrijding binnen 30 dagen uitblijft, waarna echter geen aanzuivering volgt. Uit de opzeggingsbrief van 30 maart 2010 en de brief van 2 juni 2010 (zie respectievelijk punt 2.4 en 2.5 van dit vonnis) blijkt dat er sinds 4 november 2009 al sprake is van een niet toegestane limietoverschrijding welke overschrijding vervolgens blijft oplopen en dat er gedurende deze tijd niet of nauwelijks omzet op de rekening van [gedaagde] binnen is gekomen. ING verwijst in de brief van 30 maart 2010 naar eerdere brieven die hierover aan [gedaagde] zijn gestuurd. [gedaagde] heeft kennelijk destijds onvoldoende aangetoond dat de omzet zou aantrekken en welke concrete maatregelen hij daartoe genomen had. Evenmin heeft hij in deze procedure onderbouwd dat het aantrekken van die omzet destijds reëel was. De slechte financiële situatie van [gedaagde] en het gebrek aan zicht op verbetering kunnen ING niet worden verweten. ING heeft gelet op deze omstandigheden [gedaagde] voldoende tijd gegeven de overstand aan te zuiveren, voordat zij besloot om de kredietovereenkomst op te zeggen en tot opeising van het krediet over te gaan en heeft haar zorgplicht dus niet geschonden. Gelet op de door ING gestuurde brieven, treft haar ook geen verwijt dat zij hierover onvoldoende heeft gecommuniceerd met [gedaagde] .
4.4.
[gedaagde] verwijt ING dat zij tegen de wil en zonder toestemming van [gedaagde] tot onderhandse verkoop van het bedrijfspand op het dieptepunt van de markt is overgegaan en hierover onvoldoende heeft gecommuniceerd. Dit verwijt snijdt geen hout. De toestemming van [gedaagde] voor de verkoop van het bedrijfspand was (contractueel) niet vereist. Het stond ING – gezien de beëindiging van de kredietovereenkomst en het uitblijven van integrale aanzuivering van het krediet – vrij om op basis van de kredietovereenkomst het bedrijfspand te verkopen en de opbrengst in mindering te brengen op het door [gedaagde] terug te betalen krediet. Het bedrijfspand diende immers juist als zekerheid voor ING om een vordering tot vergoeding van een geldsom te verhalen, oftewel (gedeeltelijke) terugbetaling van het krediet te kunnen bewerkstelligen. Daarnaast volgt de kantonrechter ING in haar stelling dat uit de door ING overlegde correspondentie blijkt dat ING na opzegging van de kredietovereenkomst eerst op allerlei manieren heeft getracht [gedaagde] orde op zaken te laten stellen en hem – zonder resultaat – om informatie heeft verzocht. ING stond vanaf juni 2010 gedurende twee jaar open voor in eerste instantie mogelijkheden voor aanzuivering van de kredietoverschrijding en gaf in dat verband aan [gedaagde] een redelijke termijn om tot de verkoop van zijn boot en woning te komen en in tweede instantie voor mogelijkheden voor integrale aanzuivering van het krediet door herfinanciering en verleende gedurende deze periode meerdere malen respijt (zie punt 2.5 van dit vonnis). ING is dus bereid geweest om – met [gedaagde] – te zoeken naar acceptabele en mogelijke oplossingen. Dat ING hier uiteindelijk een grens aan heeft gesteld en in augustus 2012 tot verkoop van het bedrijfspand over is gegaan, maakt onder deze omstandigheden niet dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Van ING kon – nadat zij al meerdere jaren de uitwinning had uitgesteld – niet worden verlangd dat zij rekening zou houden met de kennelijk door [gedaagde] gewenste timing en (nog) ruimere tijd om financieel orde op zaken te stellen. Gelet op de verstuurde brieven, heeft ING hierover ook voldoende gecommuniceerd met [gedaagde] .
4.5.
[gedaagde] stelt dat hij ING heeft gewaarschuwd dat de verkoop van het bedrijfspand zou leiden tot een hoge belastingclaim en dat zij onvoldoende oog hiervoor heeft gehad. ING betwist dat [gedaagde] haar heeft gewaarschuwd en haar een verwijt treft. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat hij de gestelde waarschuwing heeft gedaan, zodat alleen al om deze reden zijn verweer niet opgaat. Daarbij heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom dit risico voor rekening van ING zou moeten komen en niet voor eigen rekening zou moeten blijven. Dat ING op dit punt haar zorgplicht heeft geschonden, kan dan ook niet worden vastgesteld.
4.6.
Ten aanzien van de procedure van verkoop van het bedrijfspand geldt dat het bedrijfspand – in lijn met de wens van [gedaagde] (zie punt 2.7 van dit vonnis) – onderhands is verkocht aan een relatie van [gedaagde] en dat ING hierover in gesprek is gebleven met [gedaagde] . Voor deze onderhandse verkoop is de vereiste goedkeuring van de rechter verkregen (zie punt 2.8 van dit vonnis). [gedaagde] heeft er zelf voor gekozen om, ondanks behoorlijke oproeping, als belanghebbende niet op deze zitting te verschijnen. Dat er – zoals [gedaagde] aanvoert - sprake zou zijn van vuile spelletjes waarbij het pand op slinkse wijze onderhands is verkocht blijkt nergens uit. Evenmin kan ING verweten worden onvoldoende gecommuniceerd te hebben over de onderhandse verkoop. Hierover zijn meerdere brieven geschreven en ook de notaris heeft hierover contact gehad met [gedaagde] . Ook op dit punt heeft ING haar zorgplicht niet geschonden.
4.7.
[gedaagde] stelt dat ING bij het aangaan van de kredietovereenkomst haar zorgplicht heeft geschonden. [gedaagde] maakt echter niet inzichtelijk waarom dit het geval zou zijn, zodat dit verweer niet slaagt. Ook heeft [gedaagde] zijn stelling niet of onvoldoende onderbouwd dat ING verkeerde beslissingen heeft genomen, anders dan de hiervoor behandelde beslissingen. Zo is onduidelijk gebleven om welke aanvullende beslissingen dit gaat en waarom deze beslissingen verkeerd zouden zijn geweest. Voor zover [gedaagde] daarmee doelt op de beslissing van ING tot omzetting van de bedrijfshypotheek naar een duurdere rekening courant geldt dat [gedaagde] na deze omzetting wellicht een hoger rentetarief heeft betaald, maar dit hogere rentetarief maakt gelet op de hoogte van de vordering, daar geen onderdeel van uit. Om die reden gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij.
4.8.
Met betrekking tot de klachten van [gedaagde] over de gevolgen van de financiële crisis en het falende bankwezen, waaronder ING en haar bankiers begrepen, geldt dat dit verweer te vaag en te weinig specifiek is om enige onzorgvuldigheid van ING op te baseren.
4.9.
De conclusie is dan ook dat ING niet in strijd met haar zorgplicht gehandeld en dat de opzegging van het krediet en de daarop volgende (rechts-)handelingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar zijn geweest. Een schadeloosstelling door ING is dus niet aan de orde. De kantonrechter zal de vordering in conventie van ING dan ook toewijzen, inclusief de gevorderde rente nu deze verder niet is betwist, en de vordering in reconventie van [gedaagde] afwijzen.
4.10.
De proceskosten komen in conventie en reconventie voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Omdat het verweer in conventie nagenoeg gelijkluidend is aan hetgeen [gedaagde] ten grondslag legt in reconventie en ING geen schriftelijk antwoord in reconventie heeft gediend, zullen de kosten in reconventie op nihil worden gesteld. Daarbij wordt [gedaagde] in conventie veroordeeld tot betaling van € 120,- aan nakosten voor zover daadwerkelijk nakosten door ING worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 12.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 mei 2010 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ING tot en met vandaag vaststelt op € 1.504,80, te weten:
dagvaarding € 105,08
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 900,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 120,- aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door ING worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die door de kantonrechter aan de kant van ING op nihil worden gesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. K. Korteweg, kantonrechter en op 18 november 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter