In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij British Airways PLC wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Jersey via Londen op 24 juni 2019. De passagier arriveerde meer dan drie uur later op de eindbestemming en vorderde een schadevergoeding van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De passagier baseerde zijn vordering op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slot delays opgelegd door EUROCONTROL. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder onvoldoende had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De passagier had voldoende bewijs geleverd dat de vertraging niet alleen te wijten was aan de slot delays, maar ook aan andere factoren zoals rotatievertraging en laattijdig aankomen van personeel.
De kantonrechter concludeerde dat de vervoerder niet had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. Daarom werd de vordering van de passagier toegewezen, met inbegrip van de wettelijke rente, terwijl de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, aangezien de vervoerder ongelijk kreeg in deze zaak.