ECLI:NL:RBNHO:2020:11302

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
7872785 \ CV EXPL 19-9474
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van een passagier wegens vertraging van een vlucht

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways PLC wegens compensatie voor een vertraagde vlucht van Bombay naar Amsterdam via Londen op 10 april 2019. De passagier heeft gesteld dat zij haar aansluitende vlucht heeft gemist door de vertraging en heeft compensatie van € 600,00 gevorderd op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagier niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier onvoldoende concrete gegevens heeft verstrekt over de vertraging, zoals het tijdstip van vertrek en aankomst. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en de proceskosten voor rekening van de passagier gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 23 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7872785 \ CV EXPL 19-9474
Uitspraakdatum: 23 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof en mr. E.J. Hoekstra
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
British Airways PLC
gevestigd te Cardiff, Wales (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.W.A. Lameijer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 23 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Bombay (India) naar Amsterdam via Londen (England) op 10 april 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Bombay naar Londen is vertraagd uitgevoerd. De passagier heeft haar aansluitende vlucht gemist.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer van de vervoerder wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Ten aanzien van de stelplicht van de passagier heeft het volgende te gelden. De passagier beroept zich op het rechtsgevolg van de gestelde vertraging bij aankomst op de eindbestemming. Dit betekent dat zij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast draagt. Het Hof Amsterdam (3 november 2020 ECLI:NL:GHAMS:2020:2942) heeft daarbij overwogen dat de passagier voldoende concrete aanknopingspunten dient te verstrekken omtrent de gestelde vertraging, zodat de vervoerder daartegen kan verweren. In elk geval dient het tijdstip van vertrek vanaf de luchthaven van vertrek alsmede het tijdstip van aankomst op de eindbestemming vermeld te worden, zo mogelijk onder overlegging van relevante bewijsmiddelen (zoals een schriftelijke verklaring van de passagier of getuigen en de boarding pass).
5.3.
Volgens de vervoerder heeft de passagier de langdurige vertraging niet onderbouwd. De kantonrechter begrijpt het verweer van de vervoerder zo dat zij meent dat de passagier niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Bij repliek stelt de passagier dat zij is omgeboekt naar de vlucht KL1010 welke op 10 april 2019 om 14:07 uur lokale tijd op de eindbestemming is aangekomen. De passagier concludeert dat derhalve sprake is van een langdurige vertraging op de eindbestemming. De kantonrechter volgt de passagier hierin niet. Immers heeft de passagier bij dagvaarding noch bij conclusie van repliek aangevoerd op welk tijdstip de geboekte vlucht van de passagier zou aankomen op de eindbestemming. In elk geval dient de passagier te vermelden op welk tijdstip haar geplande vlucht zou vertrekken en op welk tijdstip zij diende te arriveren op haar eindbestemming, zo mogelijk onder overlegging van de relevante bewijsmiddelen. De bij dagvaarding overgelegde “e-ticket receipt” is daartoe onvoldoende. Uit het overgelegde kan immers niet worden opgemaakt op welk vlucht het e-ticket ziet. Zonder deze gegevens kan niet worden uitgesloten dat de passagier met een vertraging van minder dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming. Gesteld noch gebleken is dat de passagier niet (langer) over deze gegevens beschikt. Nu niet kan worden vastgesteld of de passagier daadwerkelijk met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op haar eindbestemming, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de passagier op grond van de Verordening compensatiegerechtigd is.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De overige verweren van de vervoerder behoeven derhalve geen bespreking.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 240,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de passagier tot betaling van € 60,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter