ECLI:NL:RBNHO:2020:11384

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 651
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de functie van een gemeenteambtenaar en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gemeenteambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk. De ambtenaar, eiser, was sinds 2002 in dienst en had verschillende functies bekleed binnen de organisatie. Op 23 oktober 2018 heeft de gemeente besloten de functie van eiser per 1 november 2018 op te heffen en hem boventallig te verklaren. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2020 heeft eiser aangevoerd dat zijn werkzaamheden niet waren komen te vervallen en dat er voldoende andere passende werkzaamheden beschikbaar waren. De gemeente stelde echter dat de functie van eiser een unieke bovenformatieve functie betrof en dat er geen taken meer waren die aan hem konden worden toebedeeld. De rechtbank heeft overwogen dat aan de gemeente een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de organisatie-inrichting en dat de opheffing van de functie van eiser in dit kader terughoudend moet worden getoetst.

De rechtbank concludeert dat de functie van eiser feitelijk leeg is geworden, omdat de taken die hij vervulde zijn overgedragen aan andere medewerkers. De rechtbank oordeelt dat de gemeente in redelijkheid tot de opheffing van de functie heeft kunnen besluiten. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/651

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Blanken).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de functie van eiser per 1 november 2018 opgeheven. Tevens heeft verweerder eiser met ingang van 1 november 2018 boventallig verklaard.
Bij besluit van 22 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren aanwezig de heer [naam 1] (juridisch adviseur) en [naam 2]
(HR adviseur).

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 2002 werkzaam bij verweerder. Hij is gestart als medewerker [functie 1] . Per 1 juni 2006 is eiser aangesteld als [functie 2] bij het [afdeling 1] van de afdeling Staf. Bij brief van 19 april 2012 heeft verweerder eiser voorgesteld een ontwikkeltraject te starten, omdat hij ambities heeft om te gaan leidinggeven. Met ingang van 1 april 2012 is eiser benoemd in de functie van medewerker [functie 3] met specifieke functioneel leidinggevende taken. Gelijktijdig met deze benoeming is zijn oorspronkelijke functie bij het [afdeling 1] komen te vervallen. In de brief van 19 april 2012 is de afspraak vastgelegd dat wanneer het ontwikkeltraject wordt beëindigd, eiser terugvalt naar de positie van adviseur in [functie 3] bij het [afdeling 1] , dan wel doorstroomt naar een andere (gelijkwaardige) functie bij de gemeente Heemskerk of een andere organisatie. Wegens de samenvoeging van bureau [functie 1] en bureau [afdeling 2] is het ontwikkeltraject ten einde gekomen en is eiser per 1 juni 2013 aangesteld in de functie van adviseur in [functie 3] bij het [afdeling 1] . Eiser is vervolgens (in verband met de opheffing van [afdeling 1] ) met ingang van 1 december 2013 overgeplaatst naar bureau [afdeling 3] . Hier is eiser belast geweest met taken in het kader van informatiebeveiliging en privacy. In het besluit is vermeld dat na drie jaar opnieuw zal worden onderzocht waar binnen de organisatie behoefte is aan de inzet van eiser rekening houdend met zijn capaciteiten en ervaring. Van 25 november 2013 tot 11 december 2014 is eiser wegens ziekte niet werkzaam geweest. Op 14 januari 2016 heeft de toenmalige leidinggevende van eiser ( [naam 3] ) een functioneringsgesprek met hem gevoerd. Eiser heeft zich op 15 januari 2016 ziek gemeld. Tussen 16 juni 2017 en 31 juli 2017 is eiser hersteld geweest. Per 30 januari 2018 is eiser hersteld verklaard. Eiser heeft in de periode die daarop volgt op drie verschillende functies binnen de organisatie van verweerder gesolliciteerd, maar werd daarvoor afgewezen.
1.2
Bij besluit van 11 juli 2018 is aan eiser buitengewoon verlof verleend voor de uren die eiser niet in de kader van de ondernemingsraad of vakbondswerkzaamheden aanwezig hoeft te zijn. Verweerder heeft dit besloten om in overleg te treden over beëindiging van de arbeidsrelatie. De gesprekken hebben niet geleid tot overeenstemming.
1.3
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit tot opheffing van de functie van eiser genomen, hem boventallig verklaard en in verband daarmee een Van-Werk-Naar-Werk-(VWNW)traject aan eiser aangeboden. Het VWNW-contract is begin 2019 door eiser getekend. Dat heeft echter niet geleid tot plaatsing van eiser binnen of buiten de organisatie van verweerder, zo hebben partijen ter zitting verklaard.
2. Het bestreden besluit berust - kort samengevat - op het volgende. Eiser was aangesteld als adviseur in [functie 3] . Dit betrof een unieke bovenformatieve functie. In de loop der jaren is getracht daaraan invulling te geven, maar dat is niet gelukt door gebrek aan taken. Wel zijn eiser enkele tijdelijke taken toebedeeld, zoals informatiebeveiliging en privacy. De taken die eiser samen met enkele collega’s vervulde zijn uiteengevallen in drie functies: [functie 4] , [functie 5] ) en functionaris [functie 6] . Eisers sollicitatie naar de functie van [functie 5] is afgewezen. In verband met de ziekte van eiser zijn de aan hem opgedragen tijdelijke taken toebedeeld aan een collega ( [naam 4] ), die later is aangesteld als [functie 4] .
3. Eiser voert aan dat zijn werkzaamheden niet zijn komen te vervallen, maar dat verweerder zijn taken heeft overgeheveld naar een collega. Er was dan ook geen sprake van dat zijn functie inhoudsloos was geworden. Verder voert eiser aan dat er voldoende andere passende werkzaamheden waren, die verweerder aan hem had kunnen opdragen. Door dat niet te doen heeft verweerder eiser laten zweven, hetgeen volgens vaste jurisprudentie ontoelaatbaar is. In zijn aanvullend beroep wijst eiser op de beslissing van de ontslagcommissie sector gemeenten van 5 oktober 2020, waarin de commissie de toestemming aan de werkgever weigert om de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen op te zeggen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gezien het feit dat de functie van eiser een unieke bovenformatieve functie betrof en volgens vaste rechtspraak aan verweerder een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van de organisatie, hij in redelijkheid niet gehouden was om de functie van eiser in stand te houden. Verweerder heeft verder gesteld dat hij zich voldoende heeft ingespannen om invulling te geven aan de functie van eiser. Van verweerder kon voorts niet worden verwacht ten tijde van de ziekte van eiser voorlopig geen invulling te geven aan de werkzaamheden in het kader van informatieveiligheid, omdat het van belang was die werkzaamheden doorgang te laten vinden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Aan verweerder komt een ruime vrijheid toe bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie. Het opheffen van een functie in het kader daarvan wordt dan ook terughoudend getoetst.
5.2
Volgens vaste rechtspraak wordt een betrekking als opgeheven beschouwd wanneer het samenstel van de feitelijke werkzaamheden die de betrokkene verrichtte heeft opgehouden te bestaan. Bij het samenstel gaat het dan niet alleen om de functiebeschrijving, maar in voorkomend geval ook om de invulling van de werkzaamheden (ECLI:NL:CRVB:2014:1505).
5.3
Ter zitting heeft eiser gesteld dat naast hem nog meer medewerkers aangesteld waren in de functie adviseur in [functie 3] , maar verweerder heeft toegelicht dat deze medewerkers niet meer in die functie zijn aangesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de verklaring van verweerder te twijfelen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser nog de enige medewerker binnen de organisatie van verweerder was die was aangesteld als adviseur in [functie 3] . Eiser werd oorspronkelijk in die functie aangesteld om hem de mogelijkheid te bieden zich te ontwikkelen tot leidinggevende. In samenspraak met verweerder werden aan eiser passende werkzaamheden toebedeeld. Vanaf 1 december 2013 verrichtte eiser werkzaamheden op het terrein van informatiebeveiliging en privacy. Dit takenpakket had een tijdelijk karakter. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, waren de werkzaamheden op het terrein van informatiebeveiliging en privacy nog in ontwikkeling. De taken die eiser samen met enige collega’s verrichtte heeft verweerder uiteindelijk ondergebracht in drie verschillende functies. Vast staat dat een collega van eiser ( [naam 4] ) per 1 november 2017 is aangesteld in de functie [functie 4] . Onweersproken heeft verweerder gesteld dat deze functie meer en andere taken omvat, dan de werkzaamheden die eiser heeft verricht. Ook staat vast dat eiser voor de functie [functie 5] werd afgewezen. Beide besluiten zijn onherroepelijk geworden. De taak van [functie 6] , met een taakomvang van acht uur per maand, heeft verweerder uitbesteed. Hierdoor is de feitelijke situatie ontstaan dat de taken die eiser vanaf december 2013 verrichtte in andere functies en bij anderen belegd zijn. Het samenstel van feitelijke werkzaamheden, zoals eiser dat verrichtte, bestaat als zodanig niet meer. Aan eiser zijn geen (andere) werkzaamheden meer opgedragen ter invulling van de functie adviseur in [functie 3] . Daarmee is de functie feitelijk leeg geworden. Van een plicht van verweerder de functie van adviseur in [functie 3] opnieuw in te vullen, is geen sprake. De conclusie van verweerder dat eisers functie inhoudsloos is geworden, kan dan ook worden gevolgd. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder in redelijkheid niet tot het opheffen van de functie heeft kunnen besluiten.
5.4
De omstandigheid dat de ontslagcommissie verweerder toestemming heeft geweigerd om eiser ontslag te verlenen wegens bedrijfseconomische redenen doet aan het voorgaande niet af. Het civielrechtelijke toetsingskader dat de ontslagcommissie dient te hanteren voor beantwoording van de vraag of toestemming voor ontslag op grond van artikel 7:669, eerste en derde lid en onder a van het Burgerlijk Wetboek kan worden verleend, is immers anders dan het, zoals hier aan de orde, bestuursrechtelijke kader dat de rechtbank moet hanteren voor beantwoording van de vraag of de werkgever een functie heeft kunnen opheffen.
5.5
Anders dan bij het ontheffen uit een functie bestaat in het geval een functie wordt opgeheven geen plicht om binnen redelijke termijn over te gaan tot herplaatsen of overplaatsen van de betrokken ambtenaar. Van het in strijd met de vaste jurisprudentie ‘laten zweven’ van eiser is dan ook geen sprake. Wel heeft verweerder zich op grond van artikel 10d.11 Arbeidsvoorwaardenregeling Heemskerk verplicht geacht zich in te spannen eiser te begeleiden naar een andere passende functie. Verweerder heeft daaraan invulling gegeven door eiser gelijktijdig met de opheffing van zijn functie een VWNW-traject aan te bieden. Dit traject en de wijze waarop het ter hand is genomen, behoeft in onderhavige procedure geen beoordeling.
6. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.C. de Haan, voorzitter, en mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. S.A. Steinhauser, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2020.
griffier
de voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.