ECLI:NL:RBNHO:2020:11534

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
8317803 EJ VERZ 20-43
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om bevel tot boedelbeschrijving en rekening en verantwoording in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.A. Kanning, een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, met het verzoek om een bevel tot het opstellen van een boedelbeschrijving en om rekening en verantwoording af te leggen door verweerder, die als executeur is benoemd in de nalatenschap van erflaatster. De verzoekster stelt dat verweerder de nalatenschap heeft verdeeld zonder overleg en dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om een volledige boedelbeschrijving op te stellen. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Wingen, betwist deze claims en stelt dat hij bevoegd was om de nalatenschap te verdelen en dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Tijdens de zitting op 14 september 2020 zijn beide partijen gehoord en hebben zij aanvullende stukken ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoekster na de zitting nieuwe verzoeken heeft ingediend, wat in strijd is met de goede procesorde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoeken tot het opstellen van een boedelbeschrijving en het afleggen van rekening en verantwoording niet toewijsbaar zijn, omdat deze verzoeken betrekking hebben op een verdelingskwestie die niet in deze procedure kan worden behandeld. De kantonrechter heeft het verzoek van verzoekster afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 8317803 EJ VERZ 20-43
Uitspraakdatum: 29 december 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. M.A. Kanning te Bloemendaal
inzake
de nalatenschap van [erflaatster],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en overleden op [datum overlijden], laatstelijk gewoond hebbende te [plaats], hierna: erflaatster
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: Mr. M.M.C Wingen te Heemstede

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend, bij de griffie ontvangen op 28 januari 2020.
1.2.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 14 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Na de zitting hebben partijen nog de volgende stukken toegezonden aan de rechtbank:
  • de brief van 25 september 2020 van [verzoekster],
  • de brief van 30 september 2020 van [verweerder],
  • de brief van 30 september 2020 van [verzoekster],
  • de brief van 6 november 2020 van [verzoekster] en
  • de brief van 18 november 2020 van [verweerder].

2.De feiten

2.1.
Bij testament van 10 maart 2008 heeft erflaatster over haar wil beschikt. Zij heeft [verzoekster] en [verweerder] daarbij tot haar erfgenamen benoemd, elk voor gelijke delen. Erflaatster heeft [verweerder] benoemd tot executeur. [verweerder] heeft deze benoeming aanvaard.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] heeft verzocht dat de kantonrechter bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat:
I. een bevel wordt gegeven tot het opstellen van een boedelbeschrijving in de nalatenschap van erflaatster door een notaris waarvan de kosten voor rekening van [verweerder] komen (artikel 672 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
II. [verweerder] rekening en verantwoording aflegt voor zijn executeurschap vanaf het overlijden van erflaatster tot aan heden, zoals voor zien in artikel 4:151 jo. 4:161 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
[verzoekster] stelt – kort gezegd – dat [verweerder] de nalatenschap is gaan verdelen zonder met [verzoekster] te overleggen en haar te informeren. Op [verweerder] als beheerexecuteur rustte de verplichting een met stukken onderbouwde boedelbeschrijving op te stellen. Tot op heden heeft [verweerder] hier niet aan voldaan. Op de door [verweerder] opgestelde boedelbeschrijving staan niet alle bankrekeningen van erflaatster. Bovendien ontbreekt een schuld van [verweerder] aan erflaatster. Nu de taak van [verweerder] als executeur is beëindigd, dient hij rekening en verantwoording af te leggen over de periode dat hij beheer over de nalatenschap heeft gevoerd. In dat kader dient [verweerder] onder andere inzicht te geven in de bankrekeningen van erflaatster.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] concludeert tot afwijzing van het verzoek en voert hiertoe – kort gezegd – het volgende aan. Aangezien hij als executeur is benoemd, was hij bevoegd de nalatenschap te verdelen. [verweerder] heeft overlegd met [verzoekster] over de kristallen en het geld in de kluis dat onderdeel was van de nalatenschap. [verzoekster] heeft de helft van het contante geld ontvangen en hiervoor een kwitantie getekend.
4.2.
Het verzoek tot het afleggen van rekening en verantwoording en de door [verzoekster] opgeworpen verdelingskwesties horen niet thuis in deze procedure.
4.3.
De door [verweerder] opgestelde boedelbeschrijving is juist. Hij verwijst hiervoor naar overgelegde bankafschriften van erflaatster en een toelichting over de vordering van erflaatster op hem zoals weergegeven in het verweerschrift.

5.De beoordeling

I.
Verzoeken in brief van 6 november 2020
5.1.
[verzoekster] heeft een groot aantal verzoeken pas gedaan bij brief van 6 november 2020. Dit was na de mondelinge behandeling en het overleggen van de (ter zitting) afgesproken stukken door partijen. De kantonrechter volgt [verweerder] in zijn standpunt dat dit in strijd is met de goede procesorde. Met de nieuwe verzoeken heeft [verzoekster] haar verzoek zodanig uitgebreid dat deze een geheel nieuw onderdeel van het geschil betreffen. Deze onderwerpen zijn dan ook niet aan de orde geweest tijdens de zitting. Van [verzoekster] had verwacht mogen worden dat zij haar verzoek uiterlijk op de zitting zou wijzigen. Nu zij dit niet heeft gedaan is sprake van strijd met de goede procesorde. Deze verzoeken zullen dan ook worden afgewezen. De kantonrechter beperkt zich daarmee tot de verzoeken zoals verwoord in het verzoekschrift.
II.
Boedelbeschrijving en rekening en verantwoording
5.2.
Op grond van artikel 672 Rv kan de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de boedel zich geheel of voor een groot deel bevindt, op verzoek van – onder andere – een erfgenaam, een boedelbeschrijving bevelen door een bij dat bevel aan te wijzen notaris. Het bevel wordt slechts gegeven, indien de verzoeker zijn recht en belang summierlijk aannemelijk maakt.
5.3.
Op grond van artikel 4:151 BW is een executeur wiens bevoegdheid tot beheer van de nalatenschap is geëindigd, verplicht aan degene die na hem tot het beheer bevoegd is, rekening en verantwoording af te leggen, op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald.
5.4.
Uit artikel 4:161 BW volgt dat de bewindvoerder, tenzij andere tijdstippen zijn bepaald, jaarlijks en aan het einde van zijn bewind rekening en verantwoording aflegt aan de rechthebbende en aan degenen in wier belang het bewind is ingesteld. Aan het einde van zijn bewind legt hij rekening en verantwoording mede af aan degene die hem in het beheer van de goederen opvolgt. Is de bewindvoerder benoemd door de rechter, dan legt hij ten overstaan van deze de rekening en verantwoording af.
5.5.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat ten onrechte bankrekeningen en schulden van [verweerder] aan erflaatster niet op de boedelbeschrijving zijn opgenomen. Om die reden dient de boedelbeschrijving opgesteld te worden door een notaris. [verweerder] heeft dit betwist. Bovendien heeft [verweerder] volgens [verzoekster] geen rekening en verantwoording afgelegd, omdat hij niet alle bankafschriften aan [verzoekster] heeft verschaft. De kantonrechter zal deze punten hieronder per onderdeel bespreken.
5.6.
Aangezien [verzoekster] zowel bij haar verzoek over de boedelbeschrijving als over de rekening en verantwoording ingaat op bankrekeningen van erflaatster bij ABN Amro, zal de kantonrechter dit punt apart bespreken.
Bankrekeningen ABN Amro
5.7.
Ter zitting heeft [verzoekster] aangegeven jaaroverzichten van ABN Amro van erflaatster over de jaren 2018 en 2019 te willen ontvangen zodat vast komt te staan welke bankrekeningen erflaatster had ten tijde van haar overlijden en of deze zijn opgenomen op de boedelbeschrijving. Als deze overgelegd kunnen worden, kan boedelbeschrijving definitief gemaakt worden en wordt het verzoek ingetrokken, aldus [verzoekster]. Vervolgens is ter zitting overeengekomen dat [verweerder] deze overzichten na de zitting aan [verzoekster] zal verstrekken.
5.8.
[verzoekster] heeft ter zitting ook verklaard dat zij de bankafschriften van erflaatster heeft ontvangen tot datum van opheffing van die rekeningen en dat daarmee aan haar verzoek voldaan is voor wat betreft de verzochte rekening en verantwoording. Na de zitting heeft [verzoekster] aangegeven dat [verweerder] de bankafschriften van de twee bankrekeningen van zes maanden na overlijden van erflaatster niet heeft overgelegd, maar tot oktober 2018.
5.9.
Bij brief van 25 september 2020 heeft [verweerder] aangegeven dat de jaaroverzichten niet kunnen worden afgegeven door ABN Amro, omdat de betreffende rekeningen al zijn opgeheven. [verweerder] zou ABN Amro om een schriftelijke bevestiging hiervan vragen. Bij brief van 30 september 2020 heeft [verweerder] het financiële jaaroverzicht 2018 overgelegd. Hieruit blijkt volgens [verweerder] dat erflaatster twee bankrekeningen had, één eindigend op 003 en één eindigend op 651. [verweerder] merkt daarbij op de ABN Amro over het jaar 2019 geen overzicht kan verstekken omdat de rekeningen toen zijn opgeheven. Het laatste afschrift van rekening 651 is eveneens overgelegd. Rekening 003 bestond in 2019 niet meer, aldus [verweerder].
5.10.
[verzoekster] heeft bij brief van 6 november 2020 gereageerd op voorgaande brieven met bijlagen van [verweerder]. Rekening 003 is opgeheven, dus daar hoeft niets meer mee gedaan te worden volgens [verzoekster]. Rekening 651 had volgens het jaaroverzicht op 31 december 2018 een saldo van € 1.526,05. Onbekend is wat er met dit saldo is gebeurd. [verzoekster] meent dat dit bedrag bij helfte verdeeld had moeten worden tussen haar [verweerder] en heeft daartoe het verzoek aangepast bij voornoemde brief.
5.11.
[verweerder] heeft bij brief van 18 november 2020 gereageerd. De bankafschriften van beide bankrekeningen zijn overgelegd tot en met 24 april 2019. Het is dus onjuist dat de bankafschriften slechts zijn overlegd tot oktober 2018. Het saldo van bankrekening 651 is opgenomen en in de kluis gedaan.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster], gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerder], onvoldoende heeft onderbouwd dat niet alle bankafschriften zijn overgelegd. Bovendien heeft [verweerder] de bankafschriften over de periode oktober 2018 t/m april 2019 bij zijn laatste brief (nogmaals) overgelegd. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat alle bankafschriften zijn overgelegd aan [verzoekster]. Het verzoek tot het afleggen van rekening en verantwoording zal worden afgewezen, omdat het hier gaat om een verdelingskwestie. Een dergelijke procedure dient gevoerd te worden bij de rechtbank en niet bij de kantonrechter. Overigens heeft [verzoekster] ook geen belang bij dit verzoek, omdat de aanwezige bankafschriften en jaaroverzichten al overgelegd zijn.
5.13.
Wat betreft het saldo van rekening 651 overweegt de kantonrechter dat [verzoekster] heeft hierover te laat een verzoek ingediend, waardoor aan inhoudelijke behandeling niet toe wordt gekomen. Overigens gaat het ook hier om een verdelingskwestie en daarvoor is deze procedure niet aangewezen.
Schulden [verweerder] aan erflaatster
5.14.
[verzoekster] heeft gesteld dat [verweerder] had aan erflaatster van € 69.554,70. Dit volgt uit productie 6 bij het verweerschrift en de schuldbekentenis van 27 november 2011. [verweerder] heeft dit betwist en gesteld dat de schuld € 63.175,01 bedroeg. Ter zitting is overeengekomen dat [verzoekster] na de zitting de schuldbekentenis van 27 november 2011 overlegt en dat [verweerder] daarop kan reageren.
5.15.
Bij brieven van 30 september 2020 en 6 november 2020 heeft [verzoekster] de schuldbekentenis overgelegd. Hieruit volgt dat [verweerder] € 30.000,00 heeft geleend van erflaatster. [verzoekster] heeft vervolgens gesteld dat de schuld van [verweerder] aan erflaatster op datum overlijden totaal € 61.818,85 bedroeg (€ 30.000,00 plus € 31.818,85 in verband met kwijtscheldingen). Ook op dit punt heeft [verzoekster] haar verzoek aangevuld bij de brief van 6 november 2020.
5.16.
[verweerder] heeft daarop gereageerd (bij brief van 18 november 2020) met de stelling dat dit een verdelingskwestie betreft die niet thuishoort in deze procedure. Overigens had [verweerder] op datum van overlijden van erflaatster nog een schuld van circa € 8.000,- bij erflaatster en dus niet € 61.818,85.
5.17.
De kantonrechter is van oordeel dat het hier om een verdelingskwestie gaat die niet thuishoort in de procedure bij de kantonrechter. Wat betreft het standpunt van [verzoekster] dat een bedrag van € 61.818,85 op de boedelbeschrijving behoort te staan, geldt dat [verzoekster] hierover te laat een verzoek ingediend, waardoor aan inhoudelijke behandeling niet toe wordt gekomen. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] haar recht en belang niet summierlijk aannemelijk heeft gemaakt wat betreft haar verzoek ex artikel 672 Rv. Gelet op het voorgaande gaat het in deze zaak eigenlijk om een verdelingskwestie en zijn de overige grondslagen onvoldoende onderbouwd door [verzoekster]. Het verzoek wordt dan ook bij gebrek aan belang afgewezen. Het lijkt erop dat alle onderdelen van de boedel inmiddels zijn geïnventariseerd. De discussie gaat hoofdzakelijk nog over de verdeling. En daarover gaat de kantonrechter niet.
5.18.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal afwijzen.
Proceskosten
5.19.
In de tussen partijen bestaande familierechtelijke relatie, ziet de kantonrechter aanleiding om te bepalen dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter