ECLI:NL:RBNHO:2020:11641

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
8406654
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis met bewijsopdracht inzake aansprakelijkheid voor schade door brand in meterkast

In deze zaak heeft Van den Bergh Verhuur B.V. een vordering ingesteld tegen drie gedaagden, die gezamenlijk eigenaar zijn van een pand waar op 17 oktober 2019 een brand is uitgebroken. De brand heeft schade veroorzaakt aan het pand van Van den Bergh, die de herstelkosten heeft begroot op € 8.757,50. Van den Bergh heeft de gedaagden aansprakelijk gesteld, maar deze hebben de aansprakelijkheid afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Van den Bergh schade heeft geleden, maar dat het niet vaststaat dat de brand is veroorzaakt door een gebrek in de elektrische installatie van het pand van de gedaagden. De kantonrechter heeft Van den Bergh opgedragen te bewijzen dat de brand spontaan is ontstaan in de meterkast, zonder menselijk ingrijpen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij Van den Bergh de gelegenheid krijgt om bewijsstukken en getuigen te overleggen. De volgende zitting is gepland op 27 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8406654 / CV EXPL 20-2828
Uitspraakdatum: 30 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Van den Bergh Verhuur B.V.,
gevestigd te Haarlem
eiseres
verder te noemen: Van den Bergh
gemachtigde: [XX]
tegen

1.[gedaagde sub 1]

2. [gedaagde sub 2]

3. [gedaagde sub 3] ,

allen wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: [YY]

1.Het procesverloop

1.1.
Van den Bergh heeft bij dagvaarding van 12 maart 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Van den Bergh heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Van den Bergh is eigenaar van een pand aan [adres A] . [gedaagde] is eigenaar van een pand aan [adres B] .
2.2.
Op 17 oktober 2019 is brand uitgebroken op de begane grond van restaurant [ZZ] aan [adres B] . [gedaagde] verhuurde de begane grond aan de eigenaren van dat restaurant.
2.3.
De brand heeft (rook) schade toegebracht aan het pand van Van den Bergh. Van den Bergh heeft de herstelkosten begroot op € 8.757,50.
2.4.
Van den Bergh heeft [gedaagde] bij brief van 1 november 2019 aansprakelijk gesteld voor door haar geleden schade. Bij brief van 27 november 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde] , als aansprakelijkheidsverzekeraar van “ [gedaagde] ” gereageerd op die aansprakelijkheidstelling. In zijn brief heeft de gemachtigde van [gedaagde] onder meer geschreven:
1. Graag verneem ik opwelke wettelijke grondenu die baseert
2. Als u zelf verzekerd bent adviseer ik u de schade (ook) bij uweigen verzekeraarte melden zo dit niet al is geschied.
3. Zonder erkenning van aansprakelijkheid ontvang ik graag debewijsstukken e/o nadere onderbouwingvan de door u gestelde schade.
2.5.
Partijen hebben ook in december 2019 over en weer gecorrespondeerd. Van den Bergh is op enig moment in het pand geweest en heeft daar geconstateerd dat de meterkast in zijn geheel was verwijderd.
2.6.
[gedaagde] heeft aansprakelijkheid afgewezen en door Van den Bergh verzochte herstelkosten niet voldaan.

3.De vordering

3.1.
Van den Bergh vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 9.457,50. De vordering bestaat uit € 8.757,50 aan hoofdsom en € 700,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente over € 8.757,50 vanaf 12 maart 2020, proceskosten, nakosten en wettelijke rente over de proceskosten.
3.2.
Van den Bergh legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij schade heeft geleden als gevolg van de brand die in het pand [adres B] is ontstaan. De brand is het gevolg van een gebrek in de elektrische, althans technische, installatie, omdat van een deugdelijke elektrische installatie mag verwacht worden dat deze niet in brand vliegt. Daarom staat vast dat sprake is van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Omdat [gedaagde] eigenaar is van deze (gebrekkige) opstal, is zij aansprakelijk voor de schade van derden die uit de gebrekkigheid daarvan volgt. Van den Bergh heeft haar schade begroot op € 8.757,50. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. Daarnaast maakt Van den Bergh aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat de brand niet het gevolg is van een gebrek aan de elektrische/technische installatie. Verder voert [gedaagde] aan dat indien vast zou staan dat de brand is ontstaan
inde installatie, daarmee niet vaststaat dat die installatie gebrekkig was. De beweerdelijke gebrekkigheid kan niet worden afgeleid uit het feit dat er geen (periodieke) keuring werd uitgevoerd. Omdat de oorzaak van de brand niet vaststaat, kan niet worden bepaald of [gedaagde] als eigenaar van het pand aansprakelijk is. Tot slot betwist [gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.

5.De beoordeling

5.1.
Vaststaat dat Van den Bergh schade heeft geleden als gevolg van de brand die is ontstaan in het pand waar [gedaagde] eigenaar van is. De hoogte van de door Van den Bergh geleden schade is niet door [gedaagde] betwist, zodat ook deze vaststaat.
5.2.
In beginsel geldt dat [gedaagde] als eigenaar van het pand aansprakelijk is voor de schade van Van den Bergh c.s., wanneer het pand niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden en de schade van Van den Bergh daardoor is ontstaan (artikel 6:174 BW).
5.3.
Van den Bergh heeft gesteld dat de brand is ontstaan als gevolg van een gebrek in de elektrische, althans technische installatie van het pand. Ter onderbouwing van die stelling heeft Van den Bergh een schermafdruk van de website van [de krant] overgelegd waarop onder meer staat: “
De brand is ontstaan bij de meterkast.” Ook heeft Van den Bergh in dat kader gesteld dat [AA] op 5 maart 2020 met [BB] , vennoot van restaurant “ [ZZ] ”, heeft gesproken in het gehuurde die hem vertelde dat de brand in de meterkast was uitgebroken en dat de verzekeraars niet tot uitkering zijn overgegaan, omdat de elektrische installatie niet voldeed aan de zogenaamde NEN normen. Van den Bergh c.s. heeft geen verklaring van [BB] overgelegd. [AA] heeft ter plaatse geconstateerd dat de ruimte volledig leeg was gemaakt en dat alle installaties, waaronder de elektrische, verwijderd waren. Nader technisch onderzoek was om die reden niet zinvol.
5.4.
[gedaagde] betwist dat de installatie gebrekkig was en ook dat de brand door een eventueel gebrek in de installatie is ontstaan. Een eventueel gebrek kan, aldus [gedaagde] , in ieder geval niet worden afgeleid uit het feit dat geen periodieke keuring heeft plaatsgevonden.
5.5.
Gelet op het hetgeen over en weer is gesteld en aangevoerd staat niet vast dat de installatie gebrekkig was en ook niet dat de brand is veroorzaakt door de gebrekkige installatie.
5.6.
Op grond van de hoofdregel uit artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op Van den Bergh als schadelijdende partij de bewijslast van het causale verband tussen een eventueel gebrek en het ontstaan van de brand. Daarbij geldt dat geen absolute zekerheid is vereist, maar dat het moet gaan om een redelijke mate van waarschijnlijkheid. In het voorliggende geval leveren de volgende omstandigheden een begin van waarschijnlijkheid op:
(i) de brand is gelet op het artikel in [de krant] in ieder geval ontstaan
bijde meterkast.
(ii) [gedaagde] heeft geen voldoende concrete aanwijzingen voor een andere schadeoorzaak aangevoerd. [gedaagde] heeft slechts gesteld dat brand in een meterkast ook kan ontstaan doordat ‘er iets in gevallen kan zijn of iemand een onjuiste technische manipulatie kan hebben uitgevoerd, waardoor bijvoorbeeld kortsluiting kan zijn ontstaan’.
(iii) De meterkast is na de brand in zijn geheel verwijderd.
(iv) De installatie was niet gekeurd.
5.7.
Van den Bergh zal, overeenkomstig zijn aanbod, worden opgedragen te bewijzen dat de brand spontaan, dat wil zeggen, zonder menselijk ingrijpen, in de installatie in de meterkast is ontstaan. In het geval dat Van den Bergh slaagt in dit bewijs, komt naar het oordeel van de kantonrechter met voldoende mate van zekerheid vast te staan dat de installatie gebrekkig was - een deugdelijke installatie vliegt immers niet zomaar in brand -, en moet [gedaagde] , nu [gedaagde] de hoogte van de schade niet heeft betwist de schade van Van den Bergh vergoeden.
5.8.
Van den Bergh heeft voorafgaand aan de procedure aan [gedaagde] een aanbod gedaan om de zaak te schikken tegen betaling van € 7.500,--. Het is de kantonrechter niet gebleken dat Van den Bergh dat aanbod heeft ingetrokken. Mocht (de verzekeraar, door wie [gedaagde] in deze procedure wordt bijgestaan), gelet op de inhoud van deze beslissing en om proceseconomische redenen, er alsnog voor kiezen om dit aanbod te accepteren, of mochten partijen op een andere wijze tot een regeling komen, dan kunnen partijen de kantonrechter uiteraard inlichten.
5.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
draagt Van den Bergh op te bewijzen dat de brand die op 17 oktober 2019 is uitgebroken op de begane grond van het pand aan [adres B] spontaan is ontstaan in de meterkast;
6.2.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
woensdag 27 januari 2021 te 10.00 uur;
6.3.
wanneer Van den Bergh voor bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
6.4.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van Van den Bergh wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg, kantonrechter op 30 december 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter