ECLI:NL:RBNHO:2020:11654

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/15/305514 / HA ZA 20-474
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over erfafscheiding en hinder door overhangende begroeiing

In deze burenrechtszaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, stond de vraag centraal of de eigenaar van een pergola en een vijgenboom in zijn achtertuin zich aan de wettelijke voorschriften hield. De eiser, eigenaar van een naastgelegen woning, vorderde dat de gedaagde de pergola, die hoger was dan de toegestane twee meter en te dicht bij de erfgrens stond, zou verplaatsen. Daarnaast eiste hij dat de gedaagde de vijgenboom, die ook te dicht bij de erfgrens was geplant, zou verplaatsen en schade aan een scheidingswand zou herstellen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de pergola moest verplaatsen om te voldoen aan de gemeentelijke bouwvoorschriften en dat hij een dwangsom moest betalen als hij hier niet aan voldeed. De rechtbank oordeelde ook dat de vijgenboom moest worden verplaatst, maar wees de vordering om overhangende takken te verwijderen af, omdat de eiser voldoende middelen had om dit zelf te doen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/305514 / HA ZA 20-474
Vonnis van 24 februari 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. C.L. Mens te Hoofddorp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 november 2020
  • de akte verandering en vermeerdering van eis van de kant van [eiser]
  • de descente en aansluitende mondelinge behandeling van 15 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn meer dan 23 jaar buren. [eiser] is eigenaar van de woning [adres]. [gedaagde] is eigenaar van de naastgelegen woning [adres].
2.2.
Aanvankelijk was de verhouding tussen partijen goed. Nadat tussen partijen een burengeschil was ontstaan, hebben zij in 2017 een mediation-traject doorlopen. Ondanks de daarbij gemaakte afspraken is het conflict opgelopen. Vanaf eind 2018 heeft [eiser] getracht een oplossing te bereiken via tussenkomst van Buurtbemiddeling, de wijkagent en de Rijdende Rechter. [gedaagde] heeft hier niet aan willen meewerken.
2.3.
In augustus 2019 is het conflict tussen partijen geëscaleerd, wat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeelding van [eiser] voor het fysiek geweld dat hij tegen [gedaagde] heeft gebruikt.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] op 19 september 2019 tevergeefs aangeschreven het scheidingswandje tussen de voortuinen recht te zetten. Bij aangetekend verzonden brief van 9 december 2019 heeft [eiser] [gedaagde] nogmaals aangeschreven. Deze brief is aan [eiser] geretourneerd omdat [gedaagde] de brief niet heeft afgehaald.
2.5.
Op 10 juni 2020 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen twee weken het door [gedaagde] bij de erfgrens geplaatste bouwwerk en de vijgenboom uit zijn achtertuin te verwijderen, de schade aan de scheidingswand in de voortuin te herstellen, en de overhangende planten te snoeien en gesnoeid te houden, met de aanzegging van een gerechtelijke procedure indien [gedaagde] aan de sommatie geen gehoor geeft.
2.6.
In reactie daarop heeft [gedaagde] bij brief van 24 juni 2020 [eiser] laten weten niet aan de sommaties te zullen voldoen omdat het bouwwerk en de vijg zijn geplaatst met inachtneming van de toepasselijke wettelijke bepalingen, en de planten regelmatig worden gesnoeid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis:
  • [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen van de (houten) erfafscheiding c.q. het (houten) bouwwerk e.g. (houten) pergola in zijn achtertuin die hoger is dan twee meter en die op een afstand kleiner dan 80 centimeter van de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] staat, alsmede tot het verwijderen van de (vijgen)boom c.q. (vijgen)struik in zijn achtertuin die op een afstand kleiner dan 60 centimeter van de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] staat, een en ander binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als U Edelachtbare HeerNrouwe geraden acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,--, althans een zodanig bedrag als U Edelachtbare Heer/Vrouwe in goede justitie geraden acht, voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan deze onderdelen van het vonnis te voldoen;
  • [gedaagde] te veroordelen tot het herstellen van de door hem toegebrachte schade aan de door [eiser] geplaatste scheidingswand in de voortuin die op de erfgrens staat, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als U Edelachtbare Heer/Vrouwe in goede justitie geraden acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,--, althans een zodanig bedrag als U Edelachtbare Heer/Vrouwe in goede justitie geraden acht, voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen;
  • [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en het verwijderd houden van de takken en bladeren van zijn planten die over de erfgrens tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] heen groeien, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als U Edelachtbare HeerNrouwe geraden acht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500, althans een zodanig bedrag als U Edelachtbare Heer/Vrouwe in goede justitie geraden acht, voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen.
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daarbij inbegrepen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] in strijd met de gemeentelijke bouwvoorschriften te dicht bij de erfgrens een 2.57 meter hoog bouwwerk als erfafscheiding heeft geplaatst. Naast schending van de gemeentelijke bouwvoorschriften veroorzaakt het bouwwerk volgens [eiser] onrechtmatige hinder omdat het bouwwerk het uitzicht van [eiser] en de lichttoetreding tot zijn tuin beperkt. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] in strijd met artikel 5:42 BW een vijgenboom op slechts een gering aantal centimeters van de erfgrens heeft gepland, die boven de aanwezige scheidsmuur uitkomt en dat [gedaagde] verplicht is de schade te herstellen die aan de scheidswand in de voortuin is ontstaan nadat [gedaagde] zijn voortuin had opgehoogd. Tot slot geeft [eiser] aan dat hij het zat is om continue overhangende takken en bladeren te verwijderen, en dat hij daarom veroordeling van [gedaagde] op verbeurte van een dwangsom vordert de takken te snoeien en de bladeren te verwijderen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voorop staat dat ingevolge artikel 5:49 lid 1 BW op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte mag worden geplaatst, tenzij in een gemeentelijke verordening of op grond van een plaatselijke gewoonte een andere hoogte is toegestaan. bepaalt. Dat op grond van een plaatselijke gewoonte ter plaatse een andere hoogte geldt, is gesteld noch gebleken, en in de gemeentelijke bouwverordening is geen andersluidende bepaling opgenomen omtrent de hoogte van een scheidsmuur. Uitgangspunt is derhalve dat tussen de erven van partijen een erfafscheiding die hoger is dan twee meter niet is toegestaan.
4.2.
[gedaagde] heeft over de lengte van zijn tuin, op minder dan 60 cm van de bestaande erfafscheiding, een robuuste pergola laten bouwen. Gemeten vanuit de tuin van [gedaagde] is de pergola ca. 2.45 meter hoog. Vanuit de tuin van [eiser] gemeten is hoogte van de pergola 2.57 meter. Volgens [eiser] is verschil in de hoogte ontstaan doordat [gedaagde] zijn tuin heeft opgehoogd. [gedaagde] heeft verklaard dat het de bedoeling is de pergola te laten overgroeien met clematissen, om ten opzichte van [eiser] zijn privacy te waarborgen. Naar het oordeel van de rechtbank tracht [gedaagde] aldus met dit bouwsel het visuele effect van een erfafscheiding van ca 2.50 meter te realiseren. Dat staat op gespannen voet met de hiervoor vermelde regel dat een erfafscheiding die hoger is dan twee meter niet is toegestaan.
4.3.
[gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij ter voorkoming van verdere conflicten ook bij afwijzing van de vorderingen van [eiser] de pergola minimaal 50 centimeter ten opzichte van de huidige positie tuininwaarts te zullen verplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de pergola na die verplaatsing niet meer worden aangemerkt als een erfscheiding in de zin van artikel 5:49 lid 1 BW. De gemeente heeft [eiser] laten weten dat op een perceelgrens een erfafscheiding is toegestaan van ten hoogste twee meter, en dat voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, een maximale hoogte geldt van drie meter. De rechtbank gaat er daarom van uit dat, gezien de huidige hoogte, de pergola bij verplaatsing voldoet aan de eisen die de gemeente aan een dergelijk bouwwerk stelt. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat van onaanvaardbare hinder door uitzichtverlies en lichtverlies na verplaatsing geen sprake meer is, althans dat het mogelijk nog optredende uitzichtverlies en lichtverlies valt binnen de redelijke grenzen die naaste buren van elkaar dienen te aanvaarden. Gezien het onrechtmatige karakter dat de pergola op de huidige plaats heeft, zal [gedaagde] op verbeurte van een dwangsom worden veroordeeld de aangekondigde verplaatsing daadwerkelijk uit te voeren.
4.4.
Bij de descente heeft de rechtbank geconstateerd dat het scheidingswandje dat [eiser] tussen de voortuinen heeft geplaatst is beschadigd. [gedaagde] heeft zijn voortuin opgehoogd zonder gebruik te maken van een opsluitband. De rechtbank heeft geconstateerd dat de voor de ophoging gebruikte grond daardoor rechtstreeks drukt op het niet stevig ogende scheidingswandje dat [eiser] tussen de voortuinen heeft aangebracht. De rechtbank acht het waarschijnlijk dar het scheidingswandje onder druk van de door [gedaagde] daartegen aangebrachte grond uit positie is geraakt. Aangezien aannemelijk is dat [gedaagde] aldus verantwoordelijk is voor de omschreven beschadiging van het scheidingswandje, zal hij op verbeurte van een dwangsom worden veroordeeld tot herstel van het wandje.
4.5.
Ten aanzien van de gevorderde verplaatsing van de vijg stelt [eiser] dat het een boom betreft, die binnen twee meter van de erfgrens staat. Volgens [gedaagde] is de vijg echter geen boom, maar een struik, die buiten het voor struiken geldende maximum van 50 centimeter van de erfgrens staat. De rechtbank heeft ter plaatse geconstateerd dat de vijg zich zonder noemenswaardige stam kort boven de grond vertakt. Omdat bij de vijg geen sprake is van stamvorming, merkt de rechtbank deze vijg aan als een struik. De vijg staat dichter bij de erfgrens dan is toegestaan. Gezien de niet aanstonds getoonde bereidheid van [gedaagde] om ook de vijg te verplaatsen, zal hij worden veroordeeld dat te doen, met in achtneming van de in artikel 5:42 lid 2 BW genoemde minimumafstand van een halve meter van de erfgrens.
4.6.
De vordering om [gedaagde] te veroordelen om overhangende takken en bladeren te verwijderen wijst de rechtbank af. Op grond van het bepaalde in artikel 5:44 lid 1 BW kan de eigenaar van een perceel de overhangende begroeiing van een eigenaar van een aangrenzend perceel verwijderen indien de eigenaar van het aangrenzende perceel, ondanks aanmaning, nalaat deze overhangende takken te verwijderen. Weliswaar laat dat onverlet dat het [eiser] als eigenaar die bezwaar heeft tegen overhangende takken of doorgeschoten wortels vrij staat in rechte verwijdering te vorderen, echter [eiser] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hem niet kan worden gevergd zelfstandig in voorkomende gevallen de overhangende beplanting te verwijderen. Daar komt bij dat [gedaagde] heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat [eiser] op eigen initiatief overhangende begroeiing snoeit. [gedaagde] merkt daarbij op ook bereid te zijn overhangende begroeiing te snoeien als [eiser] hem de toegang tot diens tuin niet weigert. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende middelen heeft om overhangende begroeiing tegen te gaan en dat regelmatige snoei ook nauwelijks werk kost, hetgeen meebrengt dat [eiser] onvoldoende belang heeft bij deze vordering.
4.7.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] deels toewijsbaar zijn. De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de in zijn achtertuin aanwezige pergola binnen een maand na betekening van dit vonnis met minimaal 50 cm ten opzichte van de huidige positie tuininwaarts te verplaatsen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] de in zijn achtertuin tegen de erfgrens geplante vijgenstruik binnen een maand na betekening van dit vonnis te verplaatsen tot een afstand van minimaal 50 centimeter van de erfgrens,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] de schade te herstellen aan de door [eiser] op de erfgrens geplaatste scheidingswand,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.5. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H, Schotman en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 830