ECLI:NL:RBNHO:2020:11704

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
8415390
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering dagboete door Vereniging van Eigenaren in verband met overtreding van het splitsingsreglement door eigenaar bedrijfsruimten

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] c.s. wegens het onrechtmatig aanbrengen van airco-installaties op gemeenschappelijk eigendom zonder toestemming van de VvE. De VvE heeft op 19 maart 2020 een dagvaarding uitgebracht, waarna een zitting op 20 november 2020 heeft plaatsgevonden. De VvE heeft de gedaagden op 5 juni 2019 schriftelijk gewaarschuwd en hen een dagboete van € 100,- per dag opgelegd, die inging op 17 juli 2019. De gedaagden hebben de airco-installaties pas op 27 februari 2020 verwijderd, wat leidde tot een totale vordering van € 20.400,- aan dagboetes, plus rente en kosten. De gedaagden hebben de vordering betwist en verzocht om matiging van de boete op grond van billijkheid. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de VvE terecht de dagboete heeft opgelegd, maar heeft de boete gematigd tot € 60,- per dag over 172 dagen, resulterend in een te betalen bedrag van € 10.320,-. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van proceskosten en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8415390 \ CV EXPL 20-2966
Uitspraakdatum: 23 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
VERENIGING VAN EIGENAARS [naam VvE]
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: de VvE
gemachtigde: mr. A. Frederiksen
tegen

1.[gedaagde sub 1]

en
2.
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagde sub 1] c.s. (tezamen) en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (afzonderlijk)
gemachtigde: mr. J.P. Koets

1.Het procesverloop

1.1.
De VvE heeft bij dagvaarding van 19 maart 2020 een vordering tegen [gedaagde sub 1] c.s. ingesteld. [gedaagde sub 1] c.s. heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 20 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De VvE en [gedaagde sub 1] c.s. hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben de VvE en [gedaagde sub 1] c.s. bij brieven van 9 respectievelijk 17 november 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De VvE is een vereniging van eigenaren in de zin van artikel 5:112 BW en is opgericht bij splitsingsakte d.d. 10 november 2016.
2.2.
Voormelde splitsingsakte houdt tevens in het reglement als bedoeld in artikel 5:111 onder d BW (hierna het reglement).
2.3.
Het in de splitsingsakte betrokken gebouw genaamd ‘ [naam VvE] ’, gelegen aan [adres] en hoofdzakelijk bestaande uit 90 woonappartementen, 5 bedrijfsunits en een stallinggarage voor 92 stallingsplaatsen, is in de loop van 2019 bouwkundig opgeleverd.
2.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn als natuurlijk persoon voor drie/vierde respectievelijk één/vierde gezamenlijk eigenaar van de vijf bedrijfsunits in het gebouw, in de splitsingsakte aangeduid als appartementsrechten met indexnummers [x] tot en met [y] . Op uittreksels van het kadaster is bij de eigendomsverkrijging ‘ [aanduiding] ’ vermeld als ‘Betrokken samenwerkingsverband’. [gedaagde sub 1] c.s. zal de bedrijfsruimten onder de naam [aanduiding] gaan verhuren.
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn tevens directieleden van de [aannemer] , de ontwikkelaar en aannemer van het gebouw. [naam] b.v. is onderdeel van de [aannemer] , hierna tezamen en afzonderlijk [aannemer] .
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft ten behoeve van deze bedrijfsruimten omstreeks maart 2019 twee airco-installaties en bijbehorende ventilatieroosters laten plaatsen op gemeenschappelijke eigendom van de VvE in de stallingsgarage. De opstelplaats met airco-installaties was met metalen hekken afgebakend. De twee ventilatieroosters waren een niveau hoger naast de hoofdingang van het gebouw gesitueerd.
2.7.
Artikel 22 leden 1, 2a en 3 van het reglement luiden:

Artikel 22
1.Iedere op-, aan-, onder- of bijbouw zonder voorafgaande toestemming van de vergadering is verboden.
2.a.Het zichtbaar aanbrengen in of aan het gebouw van (…) luchtbehandelings- en koelinstallaties, mag slechts geschieden met toestemming van de vergadering(…).
3.De eigenaars en gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen veranderingen aanbrengen in de gemeenschappelijke gedeelten of aan de gemeenschappelijke zaken, (…).”
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft de vergadering van de VvE voorafgaand aan het plaatsen van de airco-installaties geen toestemming gevraagd.
2.9.
De VvE heeft de airco-installaties voor het eerst in april 2019 geconstateerd bij een voorschouw in het kader van de (bouwkundige) oplevering van het gebouw. Nadat de VvE onderzoek heeft gedaan naar de rechtmatigheid van het plaatsen van de airco-installaties, heeft het bestuur van de VvE op 5 juni 2019 [gedaagde sub 1] c.s. aangeschreven met de sommatie om de onrechtmatig aangebrachte airco-installaties te verwijderen. Ook heeft de VvE [gedaagde sub 1] c.s aansprakelijk gesteld voor schade aan het parkeerdek.
2.10.
Op 16 juni 2019 heeft het bestuur van de VvE per e-mail een herhaald verzoek tot verwijdering aan [gedaagde sub 2] gestuurd.
2.11.
Tot aan het moment van de na te noemen sommatie door de gemachtigde van de VvE op 23 oktober 2019, heeft de VvE haar brieven telkens gericht aan ‘ [aanduiding] ’ ter attentie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.12.
Het bestuur van de VvE heeft [gedaagde sub 1] c.s. bij brief van 17 juni 2019 wegens overtreding van het reglement een schriftelijke waarschuwing gegeven als bedoeld in art. 41 lid 1 van het reglement, welk lid luidt:
“Bij overtreding of niet-nakoming van een der bepalingen van de wet, van het reglement, van het huishoudelijk reglement of van een besluit van de vergadering door een eigenaar of door een gebruiker, zal het bestuur de betrokkene een schriftelijke waarschuwing doen toekomen per aangetekende brief en hem wijzen op de overtreding of niet-nakoming.”
2.13.
Het bestuur van de VvE heeft [gedaagde sub 1] c.s. bij brief van 17 juni 2019 op grond van artikel 41 lid 2 van het reglement tevens een dagboete opgelegd van € 100,- per dag, indien de airco-installaties niet binnen een maand na dagtekening van de brief zouden zijn verwijderd. De dagboete is daarom ingegaan op 17 juli 2019. Artikel 41 lid 2 van het reglement luidt:
“Indien de betrokkene binnen een maand geen gevolg geeft aan de waarschuwing kan het bestuur hem een eenmalige of dagboete opleggen van ten hoogste eenhonderd euro (€ 100,00) voor elke overtreding of niet-nakoming, (…).”
2.14.
Het bestuur van de VvE heeft in een brief van 1 augustus 2019 vastgesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. niet op haar brieven heeft gereageerd en heeft aangegeven de brieven van [aannemer] niet aan te merken als reactie van [gedaagde sub 1] c.s. namens [aanduiding] . Het bestuur van de VvE heeft bij brieven van 1 en 31 augustus 2019 opgave gedaan van het op dat moment totaal verschuldigde aan dagboetes en gevraagd om dit te voldoen.
2.15.
Op 5 september 2019 heeft [gedaagde sub 2] namens [aanduiding] gereageerd op de brieven van de VvE van 1 en 31 augustus 2019. Daarbij heeft hij aangegeven dat de stellingname van de VvE en de door haar opgelegde boete onterecht zijn.
2.16.
Bij brief van 11 september 2019 heeft het bestuur van de VvE [gedaagde sub 1] c.s. herinnerd aan de brieven van 4, 5 en 17 juni en (onder meer) aangegeven dat de opgelegde boete conform het gestelde in de splitsingsakte van kracht blijft. Ook heeft de VvE in de brief voorgesteld om de airco-installatie te verplaatsen naar een alternatieve plek.
2.17.
Op 23 oktober 2019 heeft de VvE haar vordering uit handen gegeven. De gemachtigde van de VvE heeft aan [gedaagde sub 1] c.s. (dit keer gericht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in persoon) een sommatie gestuurd om het totaal aan dagboetes tot en met eind september (€ 7.600,-) te betalen.
2.18.
Op 1 november 2019 heeft [aannemer] namens [aanduiding] op het verplaatsingsvoorstel van de VvE als bedoeld in r.o. 2.16 gereageerd en aangegeven dat de alternatieve plek vanwege technische redenen niet geschikt is.
2.19.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van de VvE van 7 november 2019 staat in punt 8:
“De voorzitter vraagt toestemming van de leden van de VvE
Instemming rechtsvordering verwijdering airco en roosters (…)
De vergadering moet“het bestuur machtigen om naar haar oordeel al hetgeen te doen dat zij nodig acht, voorts om namens de VvE rechtsvorderingen of verzoekschriftprocedures in te stellen, in rechte te verschijnen (in alle instanties) en tenslotte al datgene te doen, wat rechtens noodzakelijk is, waaronder de inschakeling van een door het bestuur aan te wijzen advocaat alsmede het verstrekken van inlichtingen en het beproeven en het zo nodig tot stand brengen van een minnelijke regeling.”
Stemming: 176 stemmen vóór het starten van de rechtsvordering verwijdering airco en roosters 28 stemmen tegen het starten hiervan.
Het bestuur heeft mandaat van de leden om de rechtsvordering in gang te zetten en over te dragen aan een incassobureau.”
2.20.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft nader onderzoek laten doen naar mogelijkheden tot verplaatsing van de airco-installaties. In een (ongedateerd) schrijven van [betrokkene] namens MUR Conditioning staat:
”onze conclusie is dat er geen alternatieve opstelplaats bij het pand beschikbaar is voor de units.”
2.21.
Op 22 november 2019 heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s. een e-mail aan de gemachtigde van de VvE gestuurd waarin - onder meer - staat:
“In dit kader verzoek ik u mij te bevestigen (ik ontvang graag uw antwoord binnen uiterlijk één week na dagtekening van deze brief) of uw cliënte gelet op het voorgaande, bereid is alsnog haar toestemming te verlenen aan de huidige plaatsing van de airco-installatie. Hoor ik niets of is uw cliënte daartoe niet bereid dan zal ik namens cliënt in rechte een machtiging vragen als vervanging voor de toestemming van de VVE.”.Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. aangegeven open te staan voor overleg om een oplossing te bereiken.
2.22.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft op 4 december 2019 mogelijk een oplossing voor verplaatsing van de airco-installaties gevonden, maar ook die oplossing bleek begin december 2019 technisch onmogelijk in verband met de beschikbare hoogte en een betonbalk.
2.23.
De VvE heeft via haar gemachtigde bij brief van 17 december 2019 gereageerd op de e-mail vermeld in r.o. 2.21 en - onder meer - aangegeven dat het [gedaagde sub 1] c.s. vrij stond om vervangende machtiging bij de kantonrechter te verzoeken. De VvE heeft in de brief ook gewezen op het feit dat de vergadering van de VvE op 7 november 2019 had besloten dat de onrechtmatig geplaatste airco installaties verwijderd dienen te worden en het bestuur heeft gemachtigd dienaangaande rechtsvorderingen in te stellen.
2.24.
Op 7 januari 2020 heeft de gemachtigde van Van der Poll c.s. de VvE gevraagd het slot van het hekwerk te halen, zodat [gedaagde sub 1] c.s. de airco-installaties kon verwijderen.
2.25.
Na overleg tussen het bestuur van de VvE en [gedaagde sub 1] c.s. hebben partijen van 10 januari tot en met 7 februari 2020 een ‘stand still periode’ afgesproken, waarin geen dagboete was verschuldigd.
2.26.
Partijen zijn niet tot een minnelijke oplossing gekomen en [gedaagde sub 1] c.s. heeft de airco-installaties en ventilatorroosters op 27 februari 2020 verwijderd. De VvE heeft aangegeven dat dit op 5 maart 2020 is gebeurd.

3.De vordering

3.1.
De VvE vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] c.s., veroordeelt tot betaling aan de VvE - binnen vijf dagen na betekening van het vonnis - van:
€ 20.400,- aan totaal verschuldigde dagboetes;
de vervallen wettelijke rente tot en met 15 maart 2020 ad € 236,61;
de wettelijke rente vanaf 16 maart 2020 tot de dag der algehele voldoening van de dagboetes;
de buitengerechtelijke kosten op grond van het splitsingsreglement, ad € 2.350,- (incl. btw), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde ad € 2.750,- (incl. btw); en
de eventuele nakosten welke te begroten zijn op 0,5 punt van het toepasselijke liquidatietarief.
3.2.
De VvE legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] c.s. de dagboete verschuldigd is, omdat hij in strijd met het reglement heeft gehandeld en het bestuur van de VvE derhalve bevoegd was om hem op grond van artikel 41 lid 2 van het reglement een dagboete van € 100,- op te leggen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat de vorderingen voor afwijzing gereed liggen, omdat de boetes niet verschuldigd zijn, althans dienen deze op grond van art. 6:94 lid 1 BW (billijkheid) gematigd te worden tot nihil, althans tot een symbolisch bedrag. Daarnaast handelt de VvE in strijd met de redelijkheid en billijkheid door een beroep op het boetebeding te doen (art. 6:248 lid 2 en 6:2 BW).

5.De beoordeling

5.1.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] c.s. artikel 22 van het reglement heeft overtreden, door de airco-installaties op gemeenschappelijke eigendom van de VvE aan te brengen zonder hiervoor (voorafgaand) toestemming aan de vergadering van de VvE te hebben gevraagd.
5.2.
Ook staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. geen vernietiging van het vergaderbesluit van 7 november 2019 of vervangende machtiging bij de kantonrechter ex art. 5:121 BW heeft verzocht.
Bevoegdheid bestuur
5.3.
Ter comparitie heeft [gedaagde sub 1] c.s. als verweer nog aangevoerd dat het bestuur van de VvE niet bevoegd was om een dagboete op te leggen en voor inning daarvan incassomaatregelen te nemen, omdat de vergadering het bestuur daartoe niet had gemachtigd. Nog daargelaten dat dit verweer bij conclusie van antwoord gevoerd had moeten worden, kan dit verweer niet slagen. Op grond van artikel 41 lid 2 van het reglement is het bestuur immers hoe dan ook bevoegd om een dagboete op te leggen; daarvoor is geen vergaderbesluit vereist. De bevoegdheid van het bestuur volgt in dit geval dus rechtstreeks uit (het in r.o. 2.13 geciteerde) artikel 41 lid 2 van het reglement.
Waarschuwing en boete aan verkeerde partij opgelegd
5.4.
De volgende vraag die voorligt is of het bestuur de juiste partij heeft aangeschreven bij het geven van de waarschuwing en het opleggen van de dagboete. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat de brieven van de VvE van 5 juni tot 23 oktober 2019 niet aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] persoonlijk waren gericht, maar aan [aanduiding] . De VvE heeft aangegeven dat [gedaagde sub 1] c.s. bij haar bekend was als [aanduiding] .
5.5.
Uit de kadastrale uittreksels van de bedrijfsruimten blijkt dat de bedrijfsruimten op naam van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] staan, maar die uittreksels vermelden ook ‘ [aanduiding] ’ als ‘Betrokken samenwerkingsverband’. Het is dan ook aannemelijk dat de bedrijfsruimten door [gedaagde sub 1] c.s. als natuurlijk persoon zijn verkregen handelend namens het samenwerkingsverband ‘ [aanduiding] ’. Daarnaast zal [gedaagde sub 1] c.s. de bedrijfsruimten onder de naam [aanduiding] gaan verhuren. Niet onbegrijpelijk is dan ook dat de VvE [gedaagde sub 1] c.s heeft vereenzelvigd met [aanduiding] en de brieven in eerste instantie aan [aanduiding] heeft gericht. De brieven zijn daarnaast weliswaar aan [aanduiding] , maar ter attentie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in persoon gericht, wat bij een samenwerkingsverband niet ongebruikelijk is. Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. op dit punt slaagt dan ook niet.
5.6.
Nu vast staat dat het bestuur de dagboete bevoegd aan [gedaagde sub 1] c.s. heeft opgelegd en [gedaagde sub 1] c.s. niet binnen een maand na de waarschuwing op 17 juni 2019 daaraan gevolg heeft gegeven door de airco-installaties te verwijderen en aangebrachte schade aan het parkeerdek te herstellen, heeft [gedaagde sub 1] c.s. een dagboete van € 100,- verbeurd vanaf 17 juli 2019 tot de datum van verwijdering van de airco-installaties (hierna de boete).
Matiging boete
5.7.
[gedaagde sub 1] heeft zich beroepen op matiging ex art. 6:94 lid 1 BW. De rechter dient zijn bevoegdheid terughoudend te hanteren: matiging is alleen toegestaan ‘indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist’. Bij de beoordeling of toepassing van de boete tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt (en matiging is toegestaan), zal niet alleen moeten worden gelet op de hoogte van de schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding, de aard van partijen en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen zoals de ernst van de tekortkoming.
5.8.
Vast staat dat de VvE - afgezien van buitengerechtelijke en proceskosten - geen schade heeft geleden door het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. nu laatstgenoemde de airco-installaties en roosters uiteindelijk eind februari/begin maart 2020 op eigen kosten heeft verwijderd en eventuele schade aan gemeenschappelijke delen van het gebouw heeft hersteld. Op grond van de aanzienlijke discrepantie tussen de boete en de schade, kan in dit geval matiging van de boete gerechtvaardigd zijn. Of en in welke mate matiging gerechtvaardigd is, hangt mede af van de overige omstandigheden van het geval.
5.9.
De aard van de ‘overeenkomst’ waaruit de boete voortvloeit, leidt niet tot matiging. Vaststaat dat de boete verschuldigd is op grond van een (standaard) bepaling van het reglement waar [gedaagde sub 1] c.s. als lid van de VvE aan gebonden is. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de bepalingen van het reglement aanvaard bij de verkrijging van de bedrijfsunits en wordt geacht daarmee bekend te zijn. Daarbij komt dat [gedaagde sub 1] c.s. tevens de directie voert van [aannemer] , die het gebouw heeft ontwikkeld en het reglement in de akte van splitsing heeft laten opnemen. Het verweer dat niet is onderhandeld over de boetebepaling en [gedaagde sub 1] c.s. zich niet bewust was van de betreffende bepaling, slaagt dan ook niet.
5.10.
De aard van partijen hangt nauw samen met de hiervoor in de beoordeling betrokken aard van de ‘overeenkomst’. De kantonrechter kan gewicht toekennen aan de hoedanigheid van partijen, maar dat het - zoals hier - om natuurlijk personen gaat, betekent niet dat zij minder terughoudend behoeft te zijn bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot matiging. [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd waarom het zijn van particulier in dit geval een rechtvaardiging voor matiging zou zijn. Aangezien het gebouw voornamelijk uit woningen bestaat, zullen ook voornamelijk particuliere eigenaren aan het reglement gebonden zijn, [gedaagde sub 1] c.s. is hier geen uitzondering op. [gedaagde sub 1] c.s. is - zoals hiervoor al overwogen - tevens als directie van [aannemer] betrokken geweest bij de ontwikkeling van het gebouw en mag worden verondersteld ten minste zoveel kennis te hebben van- en te handelen volgens het reglement als iedere andere eigenaar in het gebouw. Daartegenover staat dat het bestuur van de VvE dat de boete heeft opgelegd, ook uit natuurlijk personen bestaat. Van een ‘scheve’ verhouding tussen partijen is derhalve ook geen sprake. Zodoende kan in dit geval geen gewicht worden toegekend aan de hoedanigheid van partijen.
5.11.
De inhoud en strekking van ‘het beding’ waaruit de boete voortvloeit, leidt evenmin tot matiging. Artikel 41 lid 2 van het reglement is een standaardbepaling van het modelreglement van 2006 dat als uitgangspunt is genomen. De boete en hoogte ervan (€ 100,- per dag) dient als een prikkel om - in dit geval - de overtreding te voorkomen dan wel te beëindigen en leidt in beginsel niet tot een buitensporig en daardoor onaanvaardbaar resultaat. Dat de boete is opgelopen naar mate [gedaagde sub 1] c.s. de overtreding heeft laten voortduren, heeft hij zelf in de hand gehad. Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat sprake is van een ongelimiteerde boete die onredelijk is, faalt dan ook om diezelfde reden. [gedaagde sub 1] c.s. had de boete kunnen beperken door - na op 5 juni 2019 door de VvE in kennis te zijn gesteld van de overtreding - de VvE alsnog zo spoedig mogelijk om de vereiste toestemming te vragen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de boete zelf op laten lopen door pas op 22 november 2019 om toestemming te vragen dan wel aan te geven in der minne een oplossing te willen bereiken.
5.12.
De omstandigheid dat [gedaagde sub 1] c.s. en de VvE op enig moment contact hebben gehad over alternatieve oplossingen, kan van belang zijn voor de mate waarin matiging van de boete gerechtvaardigd is. Gezien de aanzienlijke kosten van aanleg en verwijdering van de installaties, is begrijpelijk dat [gedaagde sub 1] c.s. heeft gewacht met het verwijderen van de installaties gedurende de periode van overleg waarbij mogelijk uitzicht was op een oplossing. Het onverkort doorberekenen van de boete over die periode zou tot een onaanvaardbaar resultaat leiden. Ten aanzien van die periode - 22 november tot 17 december 2019 en van 7 januari tot 7 februari 2020 - is in dit geval dan ook matiging van de boete gerechtvaardigd.
Voor de tussenliggende periode (17 december 2019 tot 7 januari 2020) is matiging niet gerechtvaardigd. Nadat de VvE bij brief van 17 december 2019 had laten weten dat het [gedaagde sub 1] c.s. vrij stond om vervangende machtiging bij de kantonrechter te verzoeken, had [gedaagde sub 1] c.s. kunnen begrijpen dat de VvE geen medewerking zou verlenen aan zijn verzoek tot toestemming. Het had op de weg [gedaagde sub 1] c.s. gelegen om duidelijkheid te verkrijgen over het standpunt van de VvE (voor zover dat niet al duidelijk was) en daar vervolgacties op te ondernemen. Het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat de VvE niet heeft gereageerd op zijn toestemmingsverzoek, faalt dan ook. [gedaagde sub 1] c.s. heeft de boete vervolgens verder op laten lopen door pas op 7 januari 2020 de VvE te vragen het slot van het hekwerk te halen, zodat hij de airco-installaties kon verwijderen. Niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. op een eerder moment uitdrukkelijk heeft gevraagd het slot te verwijderen om de installaties te verwijderen. Na afloop van de ‘stand still’ periode (op 7 februari 2020) heeft [gedaagde sub 1] c.s. tot 27 februari 2020 gewacht met het verwijderen van de airco-installaties. De VvE heeft gesteld dat pas op 5 maart 2020 is begonnen met het verwijderen van de installaties, maar geen van beide partijen heeft de door hen gestelde c.q. aangevoerde datum aangetoond met een nadere onderbouwing. Daarom zal maandag 2 maart 2020 worden aangehouden als datum waarop is begonnen met het verwijderen van de installaties en als eerste dag waarop geen boete meer verschuldigd is. Het aantal dagen waarover de boete wel is verschuldigd zal daarom worden gematigd tot 172 dagen, te weten: juli: 15 dagen, augustus: 31 dagen, september: 30 dagen, november: 21 dagen, december: 15 dagen, januari: 6 dagen, februari: 23 dagen en maart: 1 dag).
5.13.
Het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat sprake is van een eenheidsboete en dat de billijkheid in beginsel eist dat de rechter de matigingsbevoegdheid gebruikt om te differentiëren naar de ernst van de tekortkoming en de schade die daardoor is geleden, slaagt gedeeltelijk. De tekortkoming betreft in dit geval de overtreding of niet-nakoming van artikel 22 van het reglement, doordat [gedaagde sub 1] c.s. zonder toestemming van de VvE airco-installaties in een gemeenschappelijk gedeelte van het gebouw heeft aangebracht en twee roosters naast de hoofdingang van het gebouw. Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat het slechts om loze gemeenschappelijke ruimte ging die nergens voor werd gebruikt, heeft de VvE gemotiveerd betwist in haar brief van 17 december 2019 en doet ook niet af aan de onrechtmatige inbreuk op het gebruik van de gemeenschappelijke delen van het gebouw. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] c.s. nadat de VvE hem eenmaal gewezen had op de onrechtmatigheid van zijn handelen, de overtreding voort laten duren zoals hiervoor in r.o. 5.11 en 5.12 overwogen. Dat sprake is van een substantiële tekortkoming staat daarmee vast. Daartegenover staat dat de tekortkoming weer volledig door [gedaagde sub 1] c.s. ongedaan is gemaakt en de VvE - afgezien van buitengerechtelijke en proceskosten - geen schade heeft geleden. Deze omstandigheid brengt mee dat matiging van de boete gerechtvaardigd is naast de matiging in het aantal dagen zoals hiervoor in r.o. 5.12 vermeld.
5.14.
Het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat matiging van de boete gerechtvaardigd is, omdat hij schade lijdt door de investering in het plaatsen van de airco-units en het verwijderen er van (€ 66.833,- ex btw) en doordat de bedrijfsunits zonder koeling veel moeilijker te verhuren zijn, slaagt gedeeltelijk. Deze schade komt in beginsel voor zijn rekening nu [gedaagde sub 1] c.s. de installaties onrechtmatig heeft geplaatst. De kantonrechter wil echter wel aannemen dat - zoals is aangevoerd - [gedaagde sub 1] c.s. niet bewust het reglement heeft willen overtreden en het plaatsen van de airco installaties heeft laten meenemen in het productieproces van de aannemer. Het valt [gedaagde sub 1] c.s. daarentegen wel aan te rekenen dat hij zo lang heeft gewacht om alsnog toestemming aan de VvE te vragen. Dat aanzienlijke investeringen zijn gedaan ligt in de rede, maar de hoogte daarvan kan niet worden vastgesteld nu geen kopieën van facturen zijn overgelegd ter zake van het plaatsen en verwijderen van de installaties, maar slechts (achteraf opgestelde) berekeningen van die kosten. Het vorenstaande brengt mee dat matiging van de boete gerechtvaardigd is naast de matiging in het aantal dagen zoals hiervoor in r.o. 5.12 vermeld, echter dit kan niet leiden tot een matiging van de boete tot nihil of tot een symbolisch bedrag.
5.15.
Het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat de VvE geen financieel belang heeft bij het innen van de boete, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij een huurachterstand, faalt. De dagboete is op grond van art. 41 lid 2 van het reglement verschuldigd bij overtreding of niet nakoming van het reglement en zolang de overtreding voortduurt. Of de VvE een financieel belang heeft bij het innen van de boete is hier niet van belang, althans kan gezien de terughoudendheid die bij de beoordeling betracht moet worden, niet leiden tot matiging van de boete.
Beroep op boetebeding in strijd met 6:248 lid 2 en 6:2 BW
5.16.
Het betoog van [gedaagde sub 1] c.s. dat de VvE in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt (art. 6:248 lid 2 en 6:2 BW) door een beroep te doen op het boetebeding van art. 41 lid 2 van het reglement, slaagt niet. Hetgeen daartoe door [gedaagde sub 1] c.s. is aangevoerd wat gelijk is aan hetgeen ter onderbouwing van het beroep op matiging van de boete is aangevoerd - kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid. Hieraan ten grondslag liggen dezelfde overwegingen als hiervoor in r.o. 5.1 tot en met 5.15 vermeld, welke overwegingen geacht worden hier te zijn ingevoegd.
Conclusie
5.17.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van de VvE zal toewijzen, waarbij de kantonrechter de totaal gevorderde dagboetes op grond van de hiervoor vermelde overwegingen matigt tot € 60,- per dag over 172 dagen, zodat een te betalen boete resteert van € 10.320,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020.
5.18.
De gevorderde reeds vervallen wettelijke rente is slechts toewijsbaar tot 2 maart 2020, over een dagboete van € 60,- en voor zover verschuldigd geworden in voormelde 172 dagen.
5.19.
De VvE heeft € 2.350,- (incl. btw) aan buitengerechtelijke (incasso)kosten gevorderd, waarbij zij stelt dat de kosten zijn gebaseerd op de verrichte werkzaamheden en zich beroept op de tussen partijen geldende afspraak van art. 41 lid 6 van het splitsingsreglement, waarin is bepaald dat alle door de vereniging gemaakte buitengerechtelijke kosten voor rekening van [gedaagde sub 1] komen. De kantonrechter stelt vast dat de VvE voldoende heeft gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en zal deze toewijzen.
5.20.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, is eveneens toewijsbaar.
5.21.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s., omdat hij in overwegende mate ongelijk krijgt. De VvE heeft € 2.750,- (incl. btw) gevorderd. De kantonrechter matigt deze ambtshalve tot het toepasselijke liquidatietarief. De proceskosten, zijnde salaris gemachtigde en nakosten, worden daarom toegewezen tot het toepasselijke liquidatietarief berekend over de toegewezen hoofdsom exclusief rente en bijkomende kosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling aan de VvE van
€ 10.320,-, te betalen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling aan de VvE van de reeds vervallen wettelijke rente over de dagboetes van € 60,- per dag tot 2 maart 2020 en voor zover verschuldigd geworden in voormelde 172 dagen, te betalen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis;
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten, te betalen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, die de kantonrechter aan de kant van de VvE tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 109 ,29
griffierecht € 996,00
salaris gemachtigde € 720,00 (2x tarief € 360,-);
6.6
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van € 120,- aan nasalaris, te betalen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, voor zover daadwerkelijk nakosten door (de gemachtigde van) [gedaagde sub 1] c.s. worden gemaakt;
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.062,62 inclusief btw, te betalen binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter