ECLI:NL:RBNHO:2020:11767

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8152108
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige loonbetaling tijdens vakantie met betrekking tot onregelmatigheidstoeslag en structurele toeslagen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], een vrachtwagenchauffeur, en zijn werkgever, Peter Appel Transport B.V. [eiser] vorderde nabetaling van vakantieloon, inclusief onregelmatigheidstoeslag en andere structurele toeslagen, over de periode van 2014 tot en met 2018. Hij stelde dat Peter Appel in strijd met artikel 7:639 BW geen rekening had gehouden met deze toeslagen bij de berekening van zijn loon tijdens vakantie. De kantonrechter oordeelde dat de CAO bepalingen die de loondoorbetaling tijdens vakantie regelde, in strijd waren met de wet, en dat [eiser] recht had op nabetaling. De kantonrechter verwierp het verweer van Peter Appel dat [eiser] niet tijdig had geklaagd en dat de vordering in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter benadrukte dat het recht op loon tijdens vakantie niet alleen het basissalaris omvat, maar ook alle componenten die intrinsiek samenhangen met de werkzaamheden van de werknemer. De zaak werd aangehouden voor verdere specificatie van de vordering door [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8152108 / CV EXPL 19-8548
Uitspraakdatum: 16 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.J. Warnar
tegen
de besloten vennootschap Peter Appel Transport B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Middenmeer
gedaagde
verder te noemen: Peter Appel
gemachtigde: mr. S. van Ketel

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 29 oktober 2019 een vordering tegen Peter Appel ingesteld. Peter Appel heeft schriftelijk geantwoord. Hierna heeft [eiser] bij brief van
11 november 2019 nog stukken toegezonden.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Peter Appel een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 oktober 2006 bij (de rechtsvoorganger van) Peter Appel in dienst getreden, in de functie van vrachtwagenchauffeur. Het salaris bedroeg in december 2018
€ 3.831,00 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO) van toepassing.
2.3.
De CAO is met ingang van 1 januari 2019 tussentijds gewijzigd, onder andere voor wat betreft de berekening van de waarde van een vakantiedag per 1 januari 2019: werknemers krijgen tijdens vakantie recht op doorbetaling van een deel van de gemiddeld verdiende toeslagen tijdens de periode daarvoor. In de CAO is verder opgenomen, dat werkgevers aan werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen een schikkingsvoorstel zullen doen voor de periode vóór 1 januari 2019. Deze afspraken zijn als artikel 67a lid 9 aan de CAO toegevoegd.
2.4.
Artikel 67a lid 9 onder a, van de CAO, voor zover hier van belang, luidt:

Met ingang van 1 januari 2019 wordt de waarde van de wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, als volgt berekend:- Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag;- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 37) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening;- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.’
2.5.
Artikel 67a lid 9 onder b van de CAO, voor zover hier van belang, luidt:

Iedere werknemer in loonschaal A tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en de persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750, - bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto, uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’
2.6.
Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 februari 2019, is voornoemd cao-akkoord algemeen verbindend verklaard. Naar aanleiding van het verzoek strekkende tot algemeen verbindend verklaring van het cao-akkoord zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht. In reactie op deze ingebrachte bedenkingen overweegt de Minister onder meer dat aan de werknemers geen verplichting wordt opgelegd om gebruik te maken van de mogelijkheid om vorderingen over het verleden af te kopen. De werknemer die verdergaande vorderingen dan € 750,00 geldend wil maken, kan dat doen.
2.7.
Bij brief van 20 november 2018 heeft [eiser] jegens Peter Appel aanspraak gemaakt op toeslagen ORT over de door hem genoten vakantiedagen over de periode vanaf november 2013 en medegedeeld dat hij terzake daarvan de verjaringstermijn stuit.
2.8.
Bij e-mailbericht van 14 maart 2019 heeft Peter Appel aan [eiser] voorgesteld, de aanspraken op vergoeding van overuren en toeslagen over genoten vakantiedagen af te kopen voor een bedrag van € 750,00 bruto. Bij e-mailbericht van 18 maart 2019 heeft [eiser] aan Peter Appel medegedeeld hiermee niet in te stemmen.
2.9.
Bij brieven van 8 mei 2019 en 26 juni 2019 heeft [eiser] verzocht om uitbetaling van
€ 6.038,53 bruto over vakantiedagen, genoten in de periode van november 2013 tot en met het hele jaar 2018.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Peter Appel veroordeelt tot betaling van het netto-equivalent van € 6.467,20 bruto, te verhogen met de wettelijke verhoging van € 3.233,60 bruto en de wettelijke rente vanaf 20 november 2018. Daarnaast vordert [eiser] een veroordeling tot betaling van € 698,36 in verband met buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Peter Appel in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. [eiser] heeft over en in de jaren 2013 tot en met 2018 vakantiedagen opgenomen. Over deze vakantiedagen is alleen het basissalaris uitbetaald. Hiermee heeft Peter Appel een onjuiste uitleg gegeven aan het begrip loon, zoals uitgelegd in het arrest van het Hof van Justitie EU (hierna: HvJ EU) van 15 september 2011, ECLI:EU:C:2011:588, inzake Williams/British Airways . Dit loonbegrip omvat namelijk ook de onregelmatigheidstoeslag en de overige structurele toeslagen en overuren. [eiser] draait naast dagdiensten al jarenlang structureel avond- en nachtdiensten en ontvangt hiervoor een onregelmatigheidstoeslag.
De onregelmatige diensten hebben een regelmatig terugkerend karakter en passen binnen de gebruikelijke werkzaamheden van [eiser] . De onregelmatigheidstoeslag maakt dan ook een intrinsiek deel uit van de aan [eiser] toegekende taken. Daarom moet het basissalaris samen met de onregelmatigheidstoeslag als uitgangspunt gelden voor het loon dat [eiser] ontvangt tijdens zijn vakantie.

4.Het verweer

4.1.
Peter Appel betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat het vorderingsrecht van [eiser] op grond van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is komen te vervallen, omdat hij niet binnen bekwame tijd over de onvolledige loonbetaling heeft geklaagd. Voorts betoogt Peter Appel dat zij het loon van haar werknemers overeenkomstig de CAO heeft voldaan. Uit de CAO zoals die destijds van toepassing was, volgde dat de werknemer tijdens vakantie het recht houdt op het salaris, exclusief onder meer vergoeding voor onregelmatige diensten. Voor zover de CAO in strijd zou zijn met artikel 7:639 BW, is sprake van een leemte in de CAO die moet worden ingevuld aan de hand van art. 6:248 BW. Toetsing aan dit artikel leidt ertoe dat de vordering van [eiser] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Peter Appel voert verder aan dat de jurisprudentie van het HvJ EU waar [eiser] naar verwijst, niet zonder meer op deze situatie kan worden toegepast. Voor zover vergoeding voor overwerk moet worden betrokken bij het vakantieloon, maakt Peter Appel bezwaar tegen de hoogte van de vordering. [eiser] gaat in zijn berekening uit van het totaal bedrag aan in een jaar ontvangen toeslagen, maar heeft niet aangetoond dat sprake is van een structureel recht op de toeslagen. Voor zover [eiser] recht zou hebben op doorbetaling van de gevorderde toeslagen, dient hij aan te tonen dat het structurele overwerk tijdens de vakantiedagen uiterst voorzienbaar was en hij daadwerkelijk een aanvullende toeslag zou hebben ontvangen. Bij de bepaling van deze voorzienbaarheid moet worden uitgegaan van het minimum aantal overuren in de referte periode en niet van het gemiddelde aantal overuren. Daarbij ziet een eventuele nabetaling alleen op de wettelijke vakantiedagen en niet op de bovenwettelijke. Peter Appel verwijst in dit verband naar het arrest van het HvJ EU van 13 december 2018, ECLI:EU:C:2018:1018, in de zaak Hein/Albert Holzkamm.
5. De beoordeling
5.1.
De vordering van [eiser] betreft de vraag of hij recht heeft op nabetaling van de toeslagen als onderdeel van het loon dat hij ontving voor opgenomen vakantieverlof. Het gaat daarbij om de volgende CAO toeslagen: nachttoeslag, toeslagen 30%, toeslagen 50%, toeslagen 100%, overwerk 130%, overwerk 150%, overwerk 200%, een nachtvergoeding in week 13 van 2015, een bereikbaarheidsdienst in 2017, een toeslag eendaagse nachtrit in 2017 en 2018 en een aanvulling ziekengeld uit overwerk/toeslagen.
Uit de berekening van de vordering, overgelegd als productie 9 bij dagvaarding, maakt de kantonrechter op dat de vordering ziet op de jaren 2014 tot en met 2018.
Juridisch kader
5.2.
Bij de beoordeling is het volgende juridische kader van belang.
5.3.
In artikel 7:639 BW is geregeld dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Hiervan kan niet in het nadeel van de werknemer worden afgeweken (art. 7:640 BW).
5.4.
Het recht op loon tijdens vakantie volgt uit (onder meer) artikel 7 van de Richtlijn 2003/88 EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (hierna: de Richtlijn).
5.5.
Artikel 7 van de Richtlijn heeft als opschrift “Jaarlijkse vakantie” en luidt voor zover relevant als volgt:
“1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.”
5.6.
De nationale rechter moet de vraag wat onder loon tijdens vakantie moet worden verstaan (zoals bedoeld in artikel 7:639 BW) beoordelen op basis van de in de rechtspraak van het HvJ EU geformuleerde regels en criteria, in het licht van het met artikel 7 van de Richtlijn nagestreefde doel. Het HvJ EU heeft in haar arrest van 15 september 2011 (Williams/British Airways) overwogen dat het vereiste van betaling van vakantieloon tot doel heeft, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes. Dit leidt tot het oordeel, dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris, maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt. In lijn met dit arrest heeft het HvJ EU op 13 december 2018 (Hein/Albert Holzkamm) geoordeeld dat als overuren structureel zijn, de vergoeding daarvoor moet worden meegeteld bij het bepalen van het vakantieloon, ook wanneer sprake is van gedeeltelijke werkloosheid in de referteperiode. Achtergrond van deze jurisprudentie is steeds dat voorkomen moet worden dat een werknemer zijn jaarlijks betaalde verlof niet opneemt, omdat hij daarvan financieel nadeel ondervindt.
5.7.
In artikel 1 van de CAO staat dat de bepalingen in de CAO een standaard karakter hebben, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven. Dit betekent dat, tenzij in een bepaling anders is vermeld, de werkgever niet mag afwijken van bepalingen in de CAO.
5.8.
De CAO is algemeen verbindend verklaard en moet dus worden aangemerkt als wet in materiële zin. Bepalingen uit een wet in materiële zin mogen niet in strijd zijn met een wet in formele zin, zoals bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek.
Klachtplicht
5.9.
Ten aanzien van het verweer van Peter Appel dat [eiser] niet op tijd heeft geklaagd, in de zin van artikel 6:89 BW, oordeelt de kantonrechter als volgt. De klachtplicht van artikel 6:89 BW is niet van toepassing op een tekortkoming die bestaat uit het niet (volledig) nakomen van een periodieke betalingsverplichting, zoals de betaling van loon. Er is immers in dit geval geen sprake van onduidelijkheid ten aanzien van de kwaliteit van de geleverde prestatie. Het geschil tussen partijen betreft uitsluitend de vraag tot welke loonbetaling Peter Appel jegens [eiser] gehouden was. Voor geschillen die alleen betrekking hebben op de vraag welke verbintenissen door partijen in het leven zijn geroepen, is artikel 6:89 BW niet bedoeld (zie ook: Hof Den Bosch 20 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1175, Hof Amsterdam 24 september 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3548 en Hof Arnhem- Leeuwarden, 17 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2333). Het verweer van Peter Appel dat het vorderingsrecht van [eiser] is komen te vervallen, slaagt dan ook niet.
Redelijkheid en billijkheid
5.10.
De kantonrechter begrijpt de standpunten van partijen aldus, dat [eiser] nabetaling van loon over verlofdagen vordert, omdat de CAO bepaling waarop de loondoorbetaling tijdens vakantie in de periode 2014-2018 was gebaseerd, in strijd met de wet moet worden beschouwd. Peter Appel voert hiertegen aan, dat voor zover de betreffende CAO bepaling in strijd zou zijn met artikel 7:639 BW, de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen toewijzing van de vordering. Peter Appel verwijst daartoe naar een aantal omstandigheden.
Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden er naar het oordeel van de kantonrechter echter niet toe dat het toewijzen van de vordering op zich in strijd zou zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.11.
Het gegeven dat [eiser] jarenlang loonstroken heeft ontvangen zonder daarover te klagen maakt niet, dat [eiser] thans geen aanspraak meer kan maken op nabetaling. Dat achteraf bezien sprake is van een CAO bepaling in strijd met de wet, is een risico dat in de relatie tussen werkgever en werknemer voor risico van de werkgever behoort te komen.
Dat werknemer hierover niet in een eerder stadium heeft geklaagd, kan daaraan niet afdoen. De omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst als duurovereenkomst is aan te merken en het oplopen van vorderingen voorkomen moet worden, maakt dit niet anders. Ook hierbij geldt dat een achteraf gebleken onjuistheid in de betaling van het loon, in de risicosfeer van werkgever ligt.
5.12.
De kantonrechter verwerpt eveneens de stelling van Peter Appel, dat de jurisprudentie van het HvJ EU niet zonder meer toepasbaar is op de situatie van [eiser] , omdat hij steeds voldoende vakantie heeft opgenomen en dus niet heeft afgezien van het opnemen van vakantiedagen, vanwege lagere loonbetaling gedurende deze dagen.
Zoals hiervoor overwogen is het uitgangspunt van het HvJ EU dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie in een situatie moet worden gebracht die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes. Dat een werknemer, ondanks dat hij daarvan financieel nadeel heeft ondervonden, toch zijn vakantiedagen heeft opgenomen, kan er niet toe leiden, dat hij dan ook geen aanspraak meer zou kunnen maken op betaling van achterstallig loon over deze vakantiedagen. De omstandigheid dat in dit geval de recuperatiefunctie niet zou zijn geschonden, acht de kantonrechter, anders dan Appel, dus niet van doorslaggevend belang.
5.13.
Peter Appel heeft tot slot aangevoerd dat indien zij (al) haar werknemers met terugwerkende kracht een aanvullende vergoeding zou moeten betalen voor reeds genoten vakantiedagen, dit de continuïteit van de onderneming en daarmee de werkgelegenheid in gevaar brengt. Ook dit kan er naar het oordeel van de kantonrechter niet toe leiden dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het is aan een werkgever om ontwikkelingen op arbeidsrechtelijk gebied bij te houden. Gelet op de arresten van het Hof van Justitie sinds 2011, had Peter Appel al in een eerder stadium voorzieningen kunnen treffen om de gevolgen die deze arresten mogelijk voor haar zouden hebben, te ondervangen. Voor zover zij dat heeft nagelaten, komen de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico. Daarbij merkt de kantonrechter op dat Peter Appel haar beroep op de financiële gevolgen van een toewijzing van het gevorderde niet nader heeft onderbouwd door overlegging van financiële jaarstukken of ander cijfermateriaal.
Structureel karakter van de overuren5.14. [eiser] heeft de hoogte van de vordering aldus toegelicht. [eiser] heeft het totaal aan toeslagen in een jaar, zoals daarvan blijkt uit de loonspecificaties, overgenomen en heeft het totaal aan toeslagen in een jaar gedeeld door het aantal werkdagen in het betreffende jaar, vermenigvuldigd met het aantal opgenomen vakantiedagen in dat jaar. Dit resulteert in een nog te vorderen bedrag van € 6.467,20 bruto over de jaren 2014 tot en met 2018. Peter Appel heeft de hoogte van deze vordering gemotiveerd betwist. Zij heeft daartoe aangevoerd dat over (2013 en) 2014 niet alle loonspecificaties zijn overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld dat het recht op toeslagen die in die periode zijn betaald, structureel is. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 geldt dat enkel de toeslag overwerk 150% mogelijk als structureel kan worden aangemerkt. Het ligt op de weg van [eiser] om te bewijzen dat het recht op de toeslagen structureel is en dat het structurele overwerk tijdens de vakantiedagen voorzienbaar was in die zin dat hij, als hij had gewerkt, daadwerkelijk een aanvullende toeslag had ontvangen. Tot slot heeft Peter Appel ter betwisting aangevoerd dat uit het arrest van het HvJ EU inzake Hein/Albert Holzkamm volgt dat de jurisprudentie ten aanzien van vakantiedagen alleen ziet op de wettelijke vakantiedagen en niet op de bovenwettelijke. [eiser] heeft, aldus Peter Appel, ten onrechte de toeslagen berekend over alle opgenomen vakantiedagen.
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat tussen partijen niet in geschil is dat de werkzaamheden waarvoor [eiser] een toeslag heeft ontvangen, voortvloeien uit de werkzaamheden die hem in het kader van de arbeidsovereenkomst zijn opgedragen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of sprake is van een zodanige regelmaat in gemaakte overuren/toeslaguren dat het voorzienbaar is dat, indien [eiser] geen vakantie had opgenomen, hij ook in de vakantieperiode deze overuren/toeslaguren zou hebben gemaakt. Tegen de achtergrond van de in voormelde rechtspraak weergegeven uitgangspunten, is de kantonrechter met [eiser] van oordeel dat de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de toeslagen intrinsiek zijn verbonden aan het werk van [eiser] als vrachtwagenchauffeur. Uit de -niet betwiste- beschrijving die [eiser] heeft gegeven van zijn werkzaamheden volgt dat het aantal te werken uren per dag niet vaststond, dat [eiser] daarop slechts in beperkte mate invloed had en dat overwerk tot de normale werkzaamheden van [eiser] behoorde. Onbetwist is in dit verband ook dat [eiser] structureel in de nacht zijn werkzaamheden begon en ook structureel op zaterdag werkte. Dat hij hier, zoals Peter Appel stelt, mogelijkerwijs ook zelf om heeft verzocht, kan er niet aan afdoen dat hij deze uren, waarvoor een toeslag geldt, structureel verrichtte.
Dat er sprake was van een structureel karakter, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter ook uit de door [eiser] overgelegde loonspecificaties. Hieruit kan worden opgemaakt dat Peter Appel iedere maand diverse toeslagen aan [eiser] heeft uitbetaald. De omstandigheid dat het aantal overuren fluctueerde en dat de toeslagpercentages wisselden, doet niet af aan het structurele karakter. Het verweer van Peter Appel dat de werkzaamheden die aan de toeslagen ten grondslag liggen niet intrinsiek verbonden waren aan het werk van [eiser] , wordt dan ook niet gevolgd.
5.16.
Ten aanzien van het verweer van Peter Appel dat een eventuele nabetaling alleen ziet op de wettelijke vakantiedagen, overweegt de kantonrechter als volgt. In artikel 7:639 BW wordt geen onderscheid gemaakt tussen het recht op loon voor wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. Dit artikel is van dwingend recht. Op grond van artikel 7:645 BW mag hiervan niet in het nadeel van de werknemer worden afgeweken. Het recht op loon voor wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen is dus gelijk. In artikel 7:639 lid 2 BW wordt weliswaar ruimte geboden om bij CAO af te wijken van de manier waarop een werkgever aan die loonbetalingsverplichting voldoet, maar daarmee blijft het recht op loon tijdens vakantie volledig in stand. De toeslagen zijn dus ook over de bovenwettelijke vakantiedagen verschuldigd.
5.17.
Tot slot biedt de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van het HvJ EU geen aanknopingspunten voor het oordeel dat voor de berekening van de toeslag over vakantiedagen zou moeten worden uitgegaan van een minimum aantal overuren in de referte periode. Anders dan Peter Appel is de kantonrechter van oordeel dat het criterium van de voorzienbaarheid van te maken uren niet impliceert dat daarbij zou moeten worden uitgegaan van met minimaal aantal te maken overuren.
De hoogte van de vordering5.18. Ten aanzien van de hoogte van de vordering overweegt de kantonrechter als volgt.
[eiser] heeft bij dagvaarding, productie 9, een overzicht overgelegd van de door hem gevorderde bedragen. Daarbij is jaarlijks voor iedere toeslag een bedrag opgenomen. Hiermee heeft [eiser] echter niet inzichtelijk gemaakt welk aantal uren aan deze bedragen ten grondslag ligt. Ter nadere specificatie van zijn vordering, zal [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld om bij akte per periode van loonbetaling aan te geven om hoeveel uren het gaat, gespecificeerd per toeslag, en inzichtelijk te maken hoe dit resulteert in de gevorderde procentuele toeslagen per jaar.
5.19.
Peter Appel zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hierop bij akte te reageren.
5.20.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 oktober 2020 om [eiser] in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over wijze van berekening van zijn vordering, zoals hiervoor vermeld onder 5.18, waarna Peter Appel in de gelegenheid zal worden gesteld om bij antwoordakte te reageren;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter