ECLI:NL:RBNHO:2020:11772

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
C/15/298817 / HA ZA 20-63
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfdienstbaarheid en privacy-inbreuk door bewakingscamera

In deze zaak, uitgesproken op 18 november 2020 door de Rechtbank Noord-Holland, staat de erfdienstbaarheid van overpad centraal. Eiseres, eigenaar van een perceel, vordert dat gedaagden, eigenaren van een aangrenzend perceel, hen verplichten om onbelemmerde doorgang te verlenen over een pad dat hen toegang geeft tot hun achtertuin. Eiseres stelt dat gedaagden obstakels hebben geplaatst die de doorgang belemmeren, waaronder een schuur en een bewakingscamera die een inbreuk op haar privacy vormt. Gedaagden verzetten zich tegen de vorderingen en stellen dat eiseres geen redelijk belang meer heeft bij de erfdienstbaarheid, omdat zij op eigen grond een alternatief pad kan aanleggen.

De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid van overpad nog steeds van belang is voor eiseres, aangezien het alternatief niet gelijkwaardig is. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres tot verwijdering van de obstakels af, maar oordeelt dat de bewakingscamera een inbreuk op de privacy van eiseres vormt. De rechtbank beveelt gedaagden om de camera te verwijderen en legt een dwangsom op voor het geval zij hier niet aan voldoen. De vorderingen in reconventie van gedaagden om de erfdienstbaarheid op te heffen worden afgewezen, evenals hun verzoek om de boom van eiseres te verwijderen, omdat deze niet in strijd is met de APV van de gemeente. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/298817 / HA ZA 20-63
Vonnis van 18 november 2020
in de zaak van
[eiseres/gedaagde],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. F. Spieker te [woonplaats],
tegen

1.[gedaagde/eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde/eiser2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A. Heilig te Hoorn.
Partijen zullen hierna [eiseres/gedaagde] en [gedaagde/eiser1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juli 2020
  • de conclusie van antwoord in reconventie met aanvullende eis in conventie
  • de brief van mr. Heilig van 29 juli 2020 met de producties 17-19;
  • de brief van mr. Heilig van 11 augustus 2020 met de producties 20-21;
  • de brief van mr. Spieker van 13 augustus 2020 met productie 11;
  • de aantekeningen van de griffier gemaakt ter zitting van 17 augustus 2020 en bij die gelegenheid overgelegde pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres/gedaagde] is sinds 1979 eigenaar van de woning en het perceel aan de [adres]. [gedaagde/eiser1] c.s. zijn sinds 2008 eigenaar van de woning en het perceel aan de [adres].
2.2.
[gedaagde/eiser1] c.s. zijn tevens eigenaar van het circa 2,30m-2,40m brede pad dat zich naast het perceel van [eiseres/gedaagde] bevindt. Dit pad is middels een afgesloten poort toegankelijk vanaf de [straat] en loopt naar de achtertuin van [gedaagde/eiser1] c.s. Vanaf het perceel van [eiseres/gedaagde] is dit pad via een poort in de schutting toegankelijk vanuit de achtertuin.
2.3.
Ten gunste van het perceel van [eiseres/gedaagde], als leidend erf, en ten laste van het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s., als dienend erf, is een erfdienstbaarheid van overpad gevestigd die het mogelijk maakt dat [eiseres/gedaagde] via het pad haar achtertuin kan bereiken. Ook ten behoeve van vier andere aan het pad grenzende percelen is een erfdienstbaarheid gevestigd. De erfdienstbaarheid is in een akte uit 1976 als volgt beschreven:
‘(…) de erfdienstbaarheid van overpad, waaronder begrepen de overgang met een rijwiel, een motorrijwiel, een bromfiets, een kruiwagen, en andere vervoermiddelen van geringe omvang aan de hand voortbewogen naar en van de [straat] over de thans daarvoor bestemde strook grond. (…)’
2.4.
[gedaagde/eiser1] c.s. hebben in 2015 op het pad een kunststof schuur geplaatst. In 2019 is deze vervangen door een bredere houten schuur. Voorts hebben zij klikobakken op het pad staan.
2.5.
Het perceel van [eiseres/gedaagde] is omheind met een schutting. Direct naast haar woning, parallel aan het pad, ligt een smalle strook grond die haar achtertuin met de voortuin verbindt. Hierop staat een boom/heester die zich binnen 50 centimeter van de erfgrens bevindt.
2.6.
[gedaagde/eiser1] c.s. hebben op de poort van hun achtertuin (die toegang geeft tot het pad) een vaststaande bewakingscamera geplaatst die beelden maakt van het pad. Ook is de tuinpoort die toegang geeft tot het perceel van [eiseres/gedaagde] op de beelden van de camera te zien.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres/gedaagde] vordert dat het de rechtbank
‘moge behagen om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. Gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis onbelemmerde en onvoorwaardelijk doorgang te verlenen in de uitoefening van de erfdienstbaarheid inhoudende het recht van overpad of het erf van gedaagden op een zodanige wijze dat eiseres op een normale wijze de achtertuin kan bereiken en om onderhouds- en/of herstelwerkzaamheden aan haar huis te kunnen uitvoeren, op straffe dwangsomsom van €500,00 per dag na afloop van de termijn van twee dagen, met een maximum van €10.000,-;
II. Gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de schuur die op dit moment het recht van overpad belemmert ongedaan te maken zodat eiseres op een normale manier de achtertuin kan bereiken en/of herstelwerkzaamheden aan haar huis kan uitvoeren, op straffe van een dwangsom van €500,00 per dag na afloop van de termijn van twee dagen, met een maximum van € 10.000,-;
III. Gedaagden te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis de camera hangend aan de tuinpoort van gedaagden te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van €500,00 per dag na afloop van de termijn van twee dagen, met een maximum van € 10.000,-;
IV. Gedaagden te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met € 131,00 (€199,00 in geval van betekening) aan nakosten, alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.’
3.2.
Daarnaast heeft [eiseres/gedaagde] haar vordering bij conclusie van antwoord in
reconventie aangevuld en vordert zij, naar de rechtbank begrijpt: voorwaardelijk:
‘II. [gedaagde/eiser1] te veroordelen in de kosten van het verwijderen van de heester en het realiseren van de doorgang van achtertuin naar de openbare weg, indien Uw Rechtbank beslist de erfdienstbaarheid op te heffen.
III. [gedaagde/eiser1] te veroordelen in het vergoeden van de schade die [eiseres/gedaagde] zal lijden door het opheffen van de erfdienstbaarheid en de eventuele waardevermindering van het huis.’
3.3.
[eiseres/gedaagde] legt aan haar vorderingen onder I en II ten grondslag dat [gedaagde/eiser1] c.s.
het pad vrij van obstakels dient te houden die ervoor zorgen dat zij niet goed met een fiets of
ander vervoermiddel aan de hand haar achtertuin kan bereiken. Volgens [eiseres/gedaagde] is er
een duidelijk verschil tussen de ruimte welke er eerder was en de ruimte die nu rest na de
bouw van de twee schuren.
Aan de vordering onder III legt [eiseres/gedaagde] ten grondslag dat de door [gedaagde/eiser1] c.s. geplaatste camera een inbreuk maakt op haar persoonlijke levenssfeer en dat het gebruik van de camera niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waardoor sprake is van een onrechtmatige daad jegens haar. Zij geeft aan dat zij zich door de camera continu bespied voelt terwijl [gedaagde/eiser1] c.s. ook andere maatregelen kunnen treffen in het kader van inbraakpreventie die geen inbreuk maken op haar privacy.
3.4.
[gedaagde/eiser1] c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank –
voor zover relevant- hierna nader ingaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen,
‘bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. De erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van aan het [eiseres/gedaagde] in eigendom toebehorende perceel – kadastraal bekend gemeente [nummer] – en ten laste van het [gedaagde/eiser1] c.s. in eigendom toebehorende perceel – kadastraal bekend gemeente [nummer] – op te heffen en dat [eiseres/gedaagde] wordt verplicht mee te werken aan het opheffen en doorhalen van voornoemde erfdienstbaarheid in de openbare registers binnen twee maanden na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [eiseres/gedaagde] in gebreke is om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,--.
II. [eiseres/gedaagde] te veroordelen om de boom naast de poort (zoals omcirkeld op de foto van productie 4 en van productie 17), welke binnen 50 centimeter van de gemeenschappelijke erfgrens staat, te verwijderen binnen twee maanden na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte van een dag dat [eiseres/gedaagde] in gebreke is om aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,--.
III. [eiseres/gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder het salaris van de advocaat alsook in de nakosten begroot op € 246,--, te vermeerderen met een bedrag van € 82,-- ingeval van [eiseres/gedaagde] niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan deze uitspraak hebben voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling niet plaatsvindt binnen de hiervoor genoemde termijn van veertiend dagen.’
4.2.
[gedaagde/eiser1] c.s. leggen aan hun vordering onder I ten grondslag dat [eiseres/gedaagde] geen redelijk belang heeft bij voortduring van de erfdienstbaarheid als bedoeld in artikel 5:79 BW. Ook is het niet aannemelijk dat dit belang ooit zal terugkeren. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. kan [eiseres/gedaagde] met minimale inspanning en kosten een pad creëren op haar eigen perceel waarover zij de openbare weg vanuit haar achtertuin kan bereiken. Daartoe behoeft zij slechts een boom te verwijderen en haar pad verder te bestraten. De situatie dat [eiseres/gedaagde] geen andere mogelijkheid heeft om via haar achtertuin bij de openbare weg te komen dan over het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. doet zich volgens [gedaagde/eiser1] c.s. dan ook niet langer voor. [gedaagde/eiser1] c.s. leggen aan de vordering onder II ten grondslag dat [eiseres/gedaagde] onrechtmatig jegens hen handelt doordat zij een boom in haar tuin heeft die minder dan 50cm van de erfgrens staat, hetgeen in strijd is met de APV van de gemeente [woonplaats]. Bovendien, zo stellen [gedaagde/eiser1] c.s., kan deze boom ervoor zorgen dat de tegels in het pad omhoog worden gedrukt door de wortels ervan.
4.3.
[eiseres/gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna – voor zover relevant- nader ingaan.

5.De beoordeling

in conventie
Verwijdering schuur
5.1.
Tussen partijen is in geschil wat de hierboven onder 2.3 geciteerde erfdienstbaarheid inhoudt en of [eiseres/gedaagde] deze op de door haar gewenste wijze kan uitoefenen.
5.2.
De inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid worden bepaald aan de hand van de akte waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd of, als de akte dienaangaande niets vermeld, door de plaatselijke gewoonte. In de akte waarmee ten behoeve van het perceel van [eiseres/gedaagde] als heersend erf een erfdienstbaarheid is gevestigd, is opgenomen dat [eiseres/gedaagde] via het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. met een vervoermiddel van geringe omvang aan de hand vanuit haar achtertuin naar de openbare weg mag gaan en andersom. Hieruit volgt dat sprake moet zijn van een vrije doorgang over het pad die voldoende breed is om met bijvoorbeeld een fiets aan de hand te passeren. Uit de tekst van akte volgt echter niet dat [eiseres/gedaagde] in de toekomst met een scootmobiel van het pad gebruik moet kunnen maken, zoals zij stelt. Dat dit door de plaatselijke gewoonte wordt bepaald, is evenmin gebleken. Anders dan [eiseres/gedaagde] betoogt, brengt de omstandigheid dat een erfdienstbaarheid van overpad is gevestigd ook niet met zich dat [gedaagde/eiser1] c.s. gehouden zijn om het gehele pad over de volle breedte vrij te houden. Het pad is eigendom van [gedaagde/eiser1] c.s. en zolang er voldoende ruimte overblijft om daar met een vervoermiddel aan de hand over te gaan, mogen [gedaagde/eiser1] c.s. het pad naar eigen inzicht inrichten. Dat de voorgangers van [gedaagde/eiser1] c.s. voorheen kennelijk geen goederen op het pad plaatsten, doet daar niet aan af.
5.3.
[gedaagde/eiser1] c.s. hebben in 2019 op het pad een schuur geplaatst die de doorgang ter hoogte van die schuur aanzienlijk heeft versmald. [eiseres/gedaagde] stelt dat de doorgang te smal is en dat het voor haar sinds de schuur er staat niet meer mogelijk is om op een normale manier met een vervoermiddel aan de hand, in haar geval een fiets met gevulde fietstassen, haar achtertuin te bereiken. [gedaagde/eiser1] c.s. betwisten dit en voeren aan dat de doorgang op het smalste punt 95cm breed is en dit nog altijd voldoende ruimte biedt voor [eiseres/gedaagde] om met de fiets aan de hand te passeren. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben er voorts op gewezen dat de tuinpoort die toegang geeft tot de achtertuin van [eiseres/gedaagde] slechts 85cm breed is en het pad derhalve, ook op het smalste punt, nog altijd breder is dan de toegang tot de achtertuin.
5.4.
Mede gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde/eiser1] c.s. had het op de weg van [eiseres/gedaagde] gelegen om haar stelling dat de doorgang naast de schuur te smal is nader te onderbouwen. [eiseres/gedaagde] heeft dit echter nagelaten. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben daarentegen ter onderbouwing van hun standpunt inhoudende dat de doorgang breed genoeg is, beelden (‘stills’ van de bewakingscamera) overgelegd waaruit blijkt dat het voor [eiseres/gedaagde] nog altijd mogelijk is om met haar fiets via de steeg haar achtertuin te bereiken. Dat [eiseres/gedaagde] zich met haar fiets aan de hand langs de schuur moet ‘wringen’ om haar tuin te bereiken, zoals zij stelt, blijkt nergens uit. Weliswaar is het pad op het smalste punt, dus ter hoogte van de schuur, qua breedte niet overdreven ruim, maar nu deze versmalling in lengte beperkt is, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres/gedaagde] nog altijd op een normale manier met een fiets aan de hand haar achtertuin kan bereiken. Dit geldt te meer nu het smalste punt van het pad niet ter hoogte van de tuinpoort van [eiseres/gedaagde], maar meer richting de openbare weg ligt. Ter hoogte van de tuinpoort is het pad – zoals onbetwist gesteld – 2,45m breed en is er voldoende ruimte om met een fiets te kunnen manoeuvreren.
5.5.
Nu niet is gebleken dat de schuur en/of andere obstakels aan een normale uitoefening van de erfdienstbaarheid in de weg staan, zullen de vorderingen onder I en II worden afgewezen.
Verwijderen bewakingscamera
5.6.
[eiseres/gedaagde] vordert voorts verwijdering van de door [gedaagde/eiser1] c.s. in de steeg opgehangen bewakingscamera. [eiseres/gedaagde] voelt zich door de camera bespied en ervaart dit als een inbreuk op haar privacy. [gedaagde/eiser1] c.s. voeren daartegen aan dat de camera uitsluitend hun eigen perceel en het pad filmt. Bovendien neemt de camera geen geluid op, kan deze niet bewegen en worden beelden automatisch na zeven dagen gewist. De inbreuk op de privacy van [eiseres/gedaagde] is daarmee minimaal. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. rechtvaardigt het belang van het bewaken van het eigen perceel en dat van enkele andere buren, deze minimale inbreuk op de privacy.
5.7.
Bij de beantwoording van de vraag of de camera verwijderd dient te worden heeft als uitgangspunt te gelden dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589).
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [gedaagde/eiser1] c.s. geplaatste camera het pad filmt dat vanaf hun eigen achtertuin richting de openbare weg loopt en waarop ten gunste van [eiseres/gedaagde] een erfdienstbaarheid is gevestigd. In de praktijk gebruikt [eiseres/gedaagde] dit pad vrijwel dagelijks om vanaf de openbare weg naar haar achtertuin te komen en vice versa. Op de stills van de camerabeelden is te zien dat ook de tuinpoort van [eiseres/gedaagde] in beeld komt. Telkens als [eiseres/gedaagde] haar achtertuin verlaat en zich op het pad begeeft wordt dit vastgelegd door de camera. Dat is een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres/gedaagde].
5.9.
[gedaagde/eiser1] c.s. stellen dat zij de camera uit veiligheidsoverwegingen hebben geplaatst. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. kunnen zij hun eigendommen niet op een andere wijze effectief bewaken en is daarmee de geringe inbreuk op het recht van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de buren gerechtvaardigd. Dit verweer faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat bewaking van de spullen in de steeg op deze wijze noodzakelijk is. De steeg is met een toegangspoort van de openbare weg afgesloten en niet is gebleken dat in de steeg een verhoogd risico op inbraak bestaat. De enkele omstandigheid dat vorig jaar bij de directe buren van [gedaagde/eiser1] c.s. is ingebroken doet daar niet aan af. Te meer niet nu gesteld noch gebleken is dat deze inbraak via de steeg heeft plaatsgevonden. Indien [gedaagde/eiser1] c.s. hun woning tegen inbraak willen beveiligen kunnen zij ook volstaan met een camera die uitsluitend hun eigen achtertuin filmt. [eiseres/gedaagde] heeft bovendien terecht aangevoerd dat er andere methoden zijn om de steeg te beveiligen zoals bijvoorbeeld het plaatsen van dummycamera’s of het plaatsen van waarschuwingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven omstandigheden voor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres/gedaagde] geen rechtvaardiging bestaat. De vordering tot verwijdering van de camera zal daarom worden toegewezen. Ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het deze zal worden gematigd zoals hierna beslist.
5.10.
De aanvullende vorderingen zoals ingesteld bij conclusie van antwoord in reconventie behoeven geen bespreking omdat, zoals hierna in reconventie zal blijken, de voorwaarden waaronder deze zijn ingesteld niet zijn vervuld.
5.11.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt, nu partijen over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk worden gesteld.
in reconventie
Opheffen erfdienstbaarheid
5.12.
[gedaagde/eiser1] c.s. vorderen dat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven, omdat [eiseres/gedaagde] niet langer een redelijk belang heeft bij voortduring hiervan. [gedaagde/eiser1] c.s. betogen dat [eiseres/gedaagde] op haar eigen grond een pad kan realiseren om vanaf haar achtertuin naar de openbare weg te komen. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s. brengt opheffing van de erfdienstbaarheid voor [eiseres/gedaagde] mee dat zij niet langer gebruik hoeft te maken van een pad dat een bron vormt voor een juridische strijd hetgeen haar geld, ergernis en een burenconflict bespaart. Het belang van [gedaagde/eiser1] c.s. bij opheffing van de erfdienstbaarheid is erin gelegen dat zij een einde willen maken aan de situatie waarbij zij zich onveilig voelen. [eiseres/gedaagde] heeft [gedaagde/eiser1] en eigendommen van [gedaagde/eiser1] c.s., immers al meerdere malen fysiek belaagd en nieuwe conflicten liggen op de loer.
5.13.
[eiseres/gedaagde] voert aan dat zij wel degelijk belang heeft bij voortduring van de erfdienstbaarheid. Zij kan op eigen grond nimmer een volwaardig pad realiseren waarover zij met de fiets aan de hand vanuit haar achtertuin de openbare weg kan bereiken omdat de strook grond naast haar huis daarvoor te smal is. Bovendien hebben [gedaagde/eiser1] c.s. geen zwaarwegend belang bij de gevorderde opheffing van de erfdienstbaarheid.
5.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 5:79 BW kan de rechter op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren. De vraag die beantwoord moet worden is derhalve of [eiseres/gedaagde] bij het gebruik van het overpad (nog) een redelijk belang heeft. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, staat dit reeds aan opheffing van de erfdienstbaarheid in de weg. De belangen van de eigenaar van het dienend erf spelen daarbij geen rol, behoudens misbruik van bevoegdheid (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736).
5.15.
De erfdienstbaarheid van overpad biedt [eiseres/gedaagde] de mogelijkheid om met haar fiets aan de hand vanaf de openbare weg haar achtertuin te bereiken en vice versa. De enkele omstandigheid dat [eiseres/gedaagde] naast het pad een eigen strook grond heeft waarop mogelijk een pad kan worden gecreëerd waarover zij vanuit haar achtertuin de openbare weg kan bereiken, maakt niet dat zij geen redelijk belang (meer) heeft bij voortduring van de erfdienstbaarheid. In de eerste plaats omdat deze strook grond ook voorheen al bij de woning van [eiseres/gedaagde] behoorde en de feitelijke situatie dan ook niet gewijzigd is, maar vooral omdat een pad over deze strook grond niet als een voldoende volwaardig, althans gelijkwaardig alternatief voor het pad over het perceel van [gedaagde/eiser1] c.s. kan worden aangemerkt. De rechtbank is met [eiseres/gedaagde] van oordeel dat het pad dat zij op de strook grond naast haar woning zou kunnen aanleggen te smal is om op een normale manier met een vervoermiddel aan de hand overheen te gaan, temeer nu de poort tot haar tuin aldaar slechts 80cm breed is. Hieruit volgt dat [eiseres/gedaagde] bij het gebruik van het recht van overpad nog altijd een redelijk belang heeft. Voor een afweging van dit belang van [eiseres/gedaagde] tegen de belangen van [gedaagde/eiser1] c.s. bij opheffing van de erfdienstbaarheid is gelet op de beoordelingsmaatstaf van artikel 5:79 BW geen plaats. Dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid leidt tot conflicten, maakt dit niet anders. Voor zover [gedaagde/eiser1] c.s. hebben willen betogen dat sprake is van misbruik van recht worden zij daarin niet gevolgd, nu zij daartoe onvoldoende hebben gesteld. De vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid zal dan ook worden afgewezen.
Verwijderen boom/heester
5.16.
[gedaagde/eiser1] c.s. stellen dat [eiseres/gedaagde] op haar perceel, tussen haar woning en het pad van [gedaagde/eiser1] c.s., een boom, te weten een Sneeuwbalheester, heeft staan op minder dan 50 cm van de erfgrens. Volgens [gedaagde/eiser1] c.s is dit in strijd met de geldende APV van de gemeente [woonplaats] en dient [eiseres/gedaagde] de sneeuwbalheester te verwijderen. [eiseres/gedaagde] betwist dat sprake is van een boom en voert aan dat de bedoelde beplanting een heester betreft, zodat deze op grond van de APV dicht tegen de erfgrens mag staan. Daarnaast voert [eiseres/gedaagde] aan dat deze heester al 21 jaar op deze plek staat en al die jaren niet is gebleken dat deze de tegels omhoog drukt.
5.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de Sneeuwbalheester in de tuin van [eiseres/gedaagde] op minder dan 50 cm van de erfgrens staat. In artikel 4:10h van de APV van de gemeente [woonplaats] is bepaald dat een boom op minimaal 50 cm afstand van de erfgrens moet staan. Voor een heester is deze afstand echter nihil. Nu sprake is van een sneeuwbal
heestermag deze derhalve ingevolge de plaatselijk geldende APV op minder dan 50 cm van de erfgrens staan. Dat deze heester na 21 jaar kennelijk behoorlijk is uitgegroeid, maakt dit niet anders.
5.18.
Voor zover [gedaagde/eiser1] c.s. betogen dat de sneeuwbalheester, in weerwil van de naam een boom is, worden zij daarin niet gevolgd. Of bepaalde beplanting als boom of heester in de zin van artikel 5:42 BW moet worden aangemerkt is afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, zoals de aard en oppervlakte van de beide aangrenzende erven, en de aard en groeiwijze - en dus de verschijningsvorm - van de beplanting en de hoogte daarvan. Het kenmerkende verschil qua groeiwijze tussen een boom en een heester is dat een boom, anders dan een heester, een stam heeft waaruit op enige hoogte een kroon ontspruit. Uit de overgelegde foto’s volgt onmiskenbaar dat de Sneeuwbalheester vrijwel direct vanuit de bodem meerdere relatief dunne stammetjes heeft en niet één dikke stam. Ook de hoogte van de sneeuwbal is relatief beperkt. Weliswaar steekt de begroeiing boven de schutting uit, maar dit is niet veel meer dan een meter. Dat sprake is van overhangende begroeiing, doet aan het vorenstaande niet af. Eventueel overhangende takken zullen op verzoek van [gedaagde/eiser1] c.s. moeten worden verwijderd, maar voor verwijdering van de volledige beplanting is naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen plaats. De rechtbank neemt daartoe mede in aanmerking dat de beplanting niet aan de achtertuin van [gedaagde/eiser1] c.s grenst, maar enkel aan het (achterom)pad. Van enige hinder door bijvoorbeeld ontneming van zonlicht, kan derhalve geen sprake zijn. [gedaagde/eiser1] c.s. hebben weliswaar nog aangevoerd dat de wortels van de sneeuwbalheester de tegels van het pad omhoog kunnen drukken, maar dat hiervan daadwerkelijk sprake is, is niet gebleken.
5.19.
De rechtbank zal de vordering tot verwijdering van de sneeuwbalheester gelet op het vorenstaande afwijzen.
5.20.
[gedaagde/eiser1] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres/gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
543,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)
Totaal € 543,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagde/eiser1] c.s. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de camera hangend aan de tuinpoort van [gedaagde/eiser1] c.s. te verwijderen en verwijderd te houden,
6.2.
veroordeelt [gedaagde/eiser1] c.s. om aan [eiseres/gedaagde] een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken veroordeling voldoen, tot een maximum van € 2.500,- is bereikt,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [gedaagde/eiser1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres/gedaagde] tot op heden begroot op € 543,00,
6.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2020. [1]

Voetnoten

1.Conc.: