ECLI:NL:RBNHO:2020:11799

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
C/15/282351 / HA ZA 18-791
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op eerder tussenvonnis inzake wanprestatie beleggingsadvies door vermogensbeheerder en bestuurders

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit de besloten vennootschappen FGM BEHEER B.V. en RA BEHEER B.V., alsook een natuurlijke persoon, [F], gedaagden aangeklaagd wegens wanprestatie in het kader van beleggingsadvies. De gedaagden zijn de besloten vennootschappen RVO VERMOGENSADVIES B.V. en MIMIR HEERHUGOWAARD BEHEER B.V., alsook de natuurlijke personen [Z] en [S]. De rechtbank heeft eerder op 23 oktober 2019 een tussenvonnis gewezen, waarin het beroep op verjaring van gedaagden werd verworpen. De eisers hebben hun vorderingen gewijzigd en vorderen nu schadevergoeding van de gedaagden, die zij beschuldigen van onrechtmatig handelen en wanprestatie bij de selectie en aankoop van de belegging India II. De rechtbank heeft de zaak verder beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagden zich niet op de juiste wijze van hun taak hebben gekweten, door niet adequaat onderzoek te doen naar de beleggingen en door onjuiste informatie te verstrekken aan de eisers. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser [F] afgewezen, maar de vorderingen van FGM en RA verder in behandeling genomen. De rechtbank heeft een mondelinge behandeling gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen over de inhoudelijke kwestie van India II. De rechtbank heeft de vorderingen van FGM en RA tegen gedaagde [S] afgewezen, maar de verdere beslissingen zijn aangehouden in afwachting van de mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
AJB/LJS
zaaknummer / rolnummer: C/15/282351 / HA ZA 18-791
Vonnis van 25 maart 2020
in de zaak van

1.de besloten vennootschap FGM BEHEER B.V.,

2. de besloten vennootschap
RA BEHEER B.V.,
beiden gevestigd te Warmenhuizen,
3.
[F],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A.H. Beekhuizen te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap RVO VERMOGENSADVIES B.V.,

statutair gevestigd te Alkmaar, kantoorhoudende te Limmen,
2. de besloten vennootschap
MIMIR HEERHUGOWAARD BEHEER B.V.,
statutair gevestigd te Heerhugowaard,
3.
[Z],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. W.J.T. Ursem te Alkmaar,

4.[S],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. van Eersel te Bussum.
Eisers tezamen zullen hierna eisers worden genoemd.
Eisers afzonderlijk zullen hierna FGM, RA en [F] worden genoemd.
Gedaagden tezamen zullen hierna gedaagden worden genoemd.
Gedaagden afzonderlijk zullen hierna RVO, Mimir, [Z] en [S] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 23 oktober 2019;
  • de brief van 6 november 2020 van de zijde van FGM, RA en [F];
  • de brief van 8 november 2019 van de zijde van [S];
  • de brief van de rechtbank van 11 november 2019;
  • de conclusie van repliek tevens houdende akte wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek tevens houdende akte van antwoord op eiswijziging aan de zijde van [S];
  • de conclusie van dupliek tevens houdende antwoordakte wijziging eis van de zijde van RVO, Mimir en [Z].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 23 oktober 2019 is het beroep op verjaring van gedaagden verworpen en overwogen dat het beroep op rechtsverlies door niet of niet tijdig protesteren ten aanzien van de beleggingspost India II faalt, maar slaagt ten aanzien van alle andere gebreken en beleggingsposten. Vervolgens is overwogen dat uitsluitend ten aanzien van de vorderingen voortvloeiende uit gestelde gebreken ten aanzien van beleggingspost India II inhoudelijk zal worden voortgeprocedeerd.
2.2.
FGM heeft de rechtbank verzocht tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het vonnis van 23 oktober 2019. RVO heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het verzoek van FGM bij brief van 11 november 2019 afgewezen.
2.3.
De zaak is hierna verwezen voor het nemen van repliek aan de zijde van eisers en vervolgens dupliek aan de zijde van gedaagden. Partijen hebben daarvan gebruik gemaakt. Bovendien hebben eisers hun eis gewijzigd. Gedaagden hebben zich daarover uitgelaten.
2.4.
De rechtbank zal thans overgaan tot beoordeling van de vordering met betrekking tot India II.
2.5.
Eisers stellen allereerst dat eiser [F] de belegging India II niet had zodat zijn positie verder niet meer besproken hoeft te worden. Dit betekent dat de vorderingen voor zover ze zijn ingesteld door [F] (te zijner tijd) zullen worden afgewezen.
2.6.
FGM en RA hebben hun eis gewijzigd. Ze vorderen thans (naar de rechtbank begrijpt) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
 voor recht verklaart dat gedaagde sub 1 toerekenbaar tekort is geschoten en dat zij verplicht is aan eisers te betalen een schadevergoeding nader op te maken bij staat;
 voor recht verklaart dat gedaagden sub 2, 3, 4 en 5 onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers en dat zij hoofdelijk verplicht zijn, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan eisers te vergoeden een schadevergoeding nader op te maken bij staat;
 gedaagden hoofdelijk veroordeelt – des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd – tot betaling van een bedrag van € 24.261,– althans een bedrag van € 22.471,– althans een door de rechtbank te begroten bedrag aan eiser 1 en eiser 2 ieder, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2014 tot de dag der algehele voldoening;
 gedaagden hoofdelijk in de kosten van het geding veroordeelt.
2.7.
Deze vorderingen worden als volgt onderbouwd. Gedaagden hebben zich niet op juiste wijze van hun taak gekweten. Ze hebben zich, anders dan ze hadden moeten doen, niet juist geïnformeerd over de beleggingen MPC India en India II en hebben daarom de verkeerde beleggingen geselecteerd en aangekocht en FGM en RA verkeerd geïnformeerd.
Ten tijde van de selectie en aankoop hebben ze zich het verschil tussen MPC India en India II niet gerealiseerd. Op de spreadsheet van gedaagden, waarop de aankopen vermeld staan, staat vermeld dat gedaagden de belegging MPC India ad € 80.000,– hadden, terwijl FGM en RA in feite een belegging MPC India ad € 50.000,– hadden en een belegging India II ad € 30.000,–.
Ook nu nog realiseren gedaagden zich het verschil niet. Ze stellen dat MPC India en India II beleggingsinhoudelijk vergelijkbaar zijn en [S] zegt dat hij betwijfelt of FGM en RA eigenlijk wel India II hadden. MPC India en India II zijn echter twee verschillende beleggingsentiteiten. MPC is een Duitse vastgoedbeleggingsmaatschappij die middels de introductie van MPC beleggers de gelegenheid wilde bieden om te investeren in MPC India. India II was een Nederlandse stichting van oplichters die beleggers de gelegenheid bood via hen te investeren in MPC. Deze stichting was echter niet getoetst door de AFM of (Duitse) Bafin. Gedaagden hebben zonder gedegen onderzoek en informatie India II geselecteerd en aangekocht. Er was geen goedgekeurde prospectus voor India II. Voor zover er wel een prospectus was, zag deze op MPC India. India II heeft nooit een jaarrekening gedeponeerd bij de kamer van Koophandel. In het handelsregister en in het tijdschrift Quote stond informatie die aanleiding had moeten zijn om af te zien van de selectie en aankoop van India II. Daarin was terug te vinden dat aan de mensen achter India II een luchtje zat: [C], SCM Swiss Capital en [T]. De laatste veroordeeld is voor oplichting. Voor zover gedaagden zich wel juist hebben geïnformeerd over India II geldt dat die informatie juist aanleiding had moeten zijn om het niet te selecteren en te kopen. Tot slot was de aankoop van niet-beurs-gerelateerde beleggingen contractueel uitgesloten en waren
over the countereffecten niet toegestaan.
2.8.
RVO wordt, als contractspartij van FGM en RA, specifiek verweten
over the countereffecten te hebben toegelaten tot het beheer terwijl dat was uitgesloten, en te hebben nagelaten om gedegen onderzoek te doen naar de geschiktheid van de belegging voor FGM en RA, terwijl ze dat wel hadden moeten doen, dan wel, indien zij dat onderzoek wel hebben gedaan, in weerwil daarvan toch te hebben aangeschaft. Voorts wordt RVO verweten misleidend te hebben gerapporteerd over de belegging door deze op één hoop te gooien met MPC India. Tot slot wordt opgemerkt dat RVO op grond van artikel 6:170 BW risico-aansprakelijk is voor de gedragingen van [S].
RVO
2.9.
RVO heeft de stellingen van FGM en RA gemotiveerd betwist.
2.10.
De rechtbank ziet in de stellingen en verweren van FGM, RA en RVO in hun conclusie van repliek en conclusie van dupliek aanleiding om een mondelinge behandeling te gelasten om inlichtingen over de inhoudelijke India II kwestie te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De rechter zal zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen. Vervolgens zal aan de advocaten van partijen de gelegenheid worden geboden om voor zover nodig de vordering of het verweer nader toe te lichten. Indien gewenst kan daarbij gebruik worden gemaakt van korte spreekaantekeningen, niet langer dan vier bladzijden.
[S]
2.11.
[S] heeft de stellingen van FGM en RA gemotiveerd betwist. Hij betwist een rol te hebben gespeeld bij de opname van India II in de portefeuille van FGM en RA, betwist dat hij geen gedegen onderzoek heeft gepleegd, in welk kader hij een overzicht van onderzoeksactiviteiten heeft gegeven, en heeft aangevoerd dat hij werknemer was van RVO, met wie FGM en RA een contractuele relatie hadden, en dat hij als (gewezen) werknemer niet behoort te worden aangesproken.
2.12.
De rechtbank verwerpt het beroep van [S] op art. 7:661 BW. Dat artikel ziet op de verhouding tussen [S] en zijn werkgever. In beginsel is mogelijk dat een werknemer zelf jegens een derde aansprakelijk is. Het moet er dan om gaan dat het doen of nalaten van die werknemer schade toebrengt aan een derde en dat dit doen of nalaten als onrechtmatige daad aan de werknemer kan worden toegerekend.
De rechtbank ziet in de stellingen van FGM en RA echter onvoldoende feiten en omstandigheden om te kunnen aannemen dat [S] als werknemer zodanig gedrag vertoond heeft bij de opname van India II in de portefeuille van FGM en RA dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken de contractuele relatie tussen zijn werkgever en FGM, zijn relatie met zijn eigen werkgever en zijn positie in de organisatie.
2.13.
Dit betekent dat de vorderingen van FGM en RA voor zover ingesteld tegen
[S] zullen worden afgewezen. Eisende partijen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [S] worden begroot op:
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
2.085,00(3,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 2.376,00.
Mimir en [Z]
2.14.
Mimir en [Z] wordt, als (middellijk) bestuurders van RVO, specifiek verweten (kort gezegd) een actieve rol te hebben gespeeld bij de selectie en aankoop van de belegging India II terwijl het hen ontbrak aan de vereiste deskundigheid en dat niet gebleken is dat ze toezicht hielden, waardoor beleggers onjuist zijn voorgelicht.
2.15.
Mimir en [Z] hebben de stellingen gemotiveerd betwist.
2.16.
FGM en RA stellen dat Mimir en [Z] uit hoofde van onrechtmatige daad ook persoonlijk aansprakelijk zijn voor schade als gevolg van de selectie en aankoop van India II. De rechtbank stelt voorop dat het vaste jurisprudentie is dat een bestuurder van een vennootschap jegens een schuldeiser van die vennootschap uitsluitend persoonlijk aansprakelijk kan zijn voor schade die is veroorzaakt door een besluit of handeling van de vennootschap, wanneer dat besluit of die handeling jegens de schuldeiser een wanprestatie inhoudt of onrechtmatig is, voor de schuldeiser ernstige schade heeft veroorzaakt en de bestuurder bij het meewerken aan de totstandkoming van dat besluit of die handeling onder de omstandigheden persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.17.
FGM en RA hebben echter geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat Mimir en [Z] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.18.
Dit betekent dat de vorderingen van FGM en RA voor zover ingesteld tegen Mimir en [Z] zullen worden afgewezen.
2.19.
In afwachting van de mondelinge behandeling worden alle verdere beslissingen aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in de zaak van eisende partijen tegen gedaagde [S]:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt eisende partijen in de proceskosten, aan de zijde van [S] tot op heden begroot op € 2.376,00;
3.3.
verklaart onderdeel 3.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in de overige zaken:
3.4.
beveelt een verschijning van FGM en RA en RVO, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de mondelinge behandeling van mr. L.J. Saarloos in het gerechtsgebouw te Alkmaar aan de Kruseman van Eltenweg 2 op
woensdag 8 juli 2020, om 9.15 uur.
3.5.
bepaalt dat FGM en RA en RVO dan in persoon aanwezig moeten zijn.
3.6.
bepaalt dat de partij die op genoemde datum en tijdstip niet kan verschijnen, binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie handel van de sector civiel om een andere zittingsdatum dient te vragen door middel van een B5-formulier vanuit het roljournaal. Het verzoek wordt alléén in behandeling genomen als de verzoeker het standpunt van de wederpartij bekend maakt én de verhinderdata (zoveel mogelijk in dagdelen) opgeeft van alle betrokkenen over de komende vier maanden volgend op de datum van het uitstelverzoek.
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.
AJB/LJS