ECLI:NL:RBNHO:2020:11810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
7876921 \ CV EXPL 19-9550
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot overleggen van procesvolmacht in luchtvaartzaak met vertraging

In deze luchtvaartzaak heeft de passagier, woonachtig in Australië, een vordering ingesteld tegen de buitenlandse vennootschap Finnair OYj, gevestigd in Helsinki, Finland, vanwege een vertraging van meer dan drie uur op een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Phuket International Airport op 29 oktober 2017. De passagier heeft via AirHelp compensatie van de vervoerder gevorderd, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan. De passagier heeft een vordering ingesteld, waarbij zij een bedrag van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, vordert op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.

De vervoerder heeft in haar verweer betwist dat de gemachtigde van de passagier, mr. D.E. Lof, een geldige volmacht heeft om namens de passagier op te treden. De kantonrechter heeft ambtshalve vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vervoerder in haar verzoek om de gemachtigde te bevelen een volmacht in het geding te brengen, in overweging genomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het aanvullende verweer van de vervoerder niet kan worden gepasseerd en heeft de gemachtigde van de passagier bevolen om uiterlijk vóór 13 januari 2021 een toereikende procesvolmacht in het geding te brengen. De verdere beslissing is aangehouden.

Dit vonnis is gewezen door kantonrechter S.N. Schipper en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2020, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7876921 \ CV EXPL 19-9550
Uitspraakdatum: 16 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] , Australië
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse vennootschap
Finnair OYj
gevestigd te Helsinki, Finland
gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde mr. T. Teke

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 17 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft een incidentele conclusie strekkende tot zekerheidsstelling voor proceskosten ex artikel 224 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genomen. De passagier heeft schriftelijk gereageerd.
1.2.
Bij vonnis in het incident van 31 december 2019 heeft de kantonrechter de vordering in het incident toegewezen. Bij akte van 29 januari 2020 heeft de vervoerder zich uitgelaten over de zekerheidsstelling van de proceskosten door de passagier.
1.3.
De vervoerder heeft vervolgens schriftelijk gereageerd in de hoofdzaak, waarna de passagier een schriftelijke reactie heeft gegeven waar de vervoerder vervolgens nog op heeft gereageerd.
1.4.
De passagier heeft ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld geen akte meer genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport via Helsinki-Vantaa Airport naar Phuket International Airport op 29 oktober 2017.
2.2.
De vlucht heeft meer dan drie uur vertraging opgelopen.
2.3.
AirHelp heeft namens de passagier compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
Namens Airhelp heeft gemachtigde op 18 april 2019 de vervoerder schriftelijk aangemaand tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op haar verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert als primair en meest verstrekkend verweer onder meer aan dat de gemachtigde van de passagier naar alle waarschijnlijkheid handelt op instructie van AirHelp Ltd en geen volmacht heeft van de passagier om op diens naam en voor diens risico een procedure aanhangig te maken. De vervoerder heeft de kantonrechter verzocht om gebruik te maken van zijn bevoegdheid ex artikel 22 Rv en de gemachtigde te bevelen een volmacht van de passagier in het geding te brengen. De vervoerder heeft dit verweer bij wijze van aanvullend verweer eerst bij conclusie van dupliek gevoerd. Daarom dient de kantonrechter te beoordelen of dit verweer al dan niet als in strijd met de eis van concentratie van verweer (artikel 128 lid 3 Rv) moet worden gepasseerd. Ter onderbouwing van het aanvullend verweer heeft de vervoerder verwezen naar een vonnis van deze rechtbank van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:1995). De vervoerder kan niet worden tegengeworpen dat zij in haar conclusie van antwoord van 11 maart 2020 nog niet bekend was met hetgeen in het genoemde vonnis is overwogen ten aanzien van de procesvolmacht van de gemachtigde van de passagier. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat het aanvullende verweer niet kan worden gepasseerd. De onderhavige zaak vertoont ten aanzien van de vraag op wiens instructie en met wiens volmacht de gemachtigde optreedt, overeenkomsten met de zaak waarover het genoemde vonnis van 18 maart 2020 is gewezen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om, gebruikmakend van zijn bevoegdheid ex artikel 22 lid 1 Rv, de gemachtigde van de passagier te bevelen een toereikende procesvolmacht in het geding te brengen.
5.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
beveelt de gemachtigde van de passagier, mr. D.E. Lof, om op grond van artikel 22 lid 1 Rv uiterlijk vóór 13 januari 2021 bij akte een toerekende procesvolmacht in het geding te brengen;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter