In deze luchtvaartzaak heeft de passagier, woonachtig in Australië, een vordering ingesteld tegen de buitenlandse vennootschap Finnair OYj, gevestigd in Helsinki, Finland, vanwege een vertraging van meer dan drie uur op een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Phuket International Airport op 29 oktober 2017. De passagier heeft via AirHelp compensatie van de vervoerder gevorderd, maar de vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan. De passagier heeft een vordering ingesteld, waarbij zij een bedrag van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, vordert op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004.
De vervoerder heeft in haar verweer betwist dat de gemachtigde van de passagier, mr. D.E. Lof, een geldige volmacht heeft om namens de passagier op te treden. De kantonrechter heeft ambtshalve vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vervoerder in haar verzoek om de gemachtigde te bevelen een volmacht in het geding te brengen, in overweging genomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het aanvullende verweer van de vervoerder niet kan worden gepasseerd en heeft de gemachtigde van de passagier bevolen om uiterlijk vóór 13 januari 2021 een toereikende procesvolmacht in het geding te brengen. De verdere beslissing is aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter S.N. Schipper en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2020, in aanwezigheid van de griffier.