Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
‘
Met ingang van 1 januari 2019 wordt de waarde van de wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, als volgt berekend:- Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag;- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 37) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening;- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.’
‘
Iedere werknemer in loonschaal A tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en de persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750, - bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto, uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’
3.De vordering
- voor recht verklaart dat [eiser] aanspraak maakt op (onregelmatigheids)toeslagen over de genoten vakantiedagen over de periode van periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018;
- Appel veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het netto-equivalent van € 3.842,31 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente over de genoten vakantiedagen in de periode van periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018;
- Appel veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 650,00 en de proceskosten.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Redelijkheid en billijkheid
de manier waaropeen werkgever aan die loonbetalingsverplichting voldoet, maar daarmee blijft het recht op loon tijdens vakantie volledig in stand. De toeslagen zijn dus ook over de bovenwettelijke vakantiedagen verschuldigd.
6.De beslissing
29 juli 2020voor het nemen van een akte, eerst aan de zijde van [eiser] om de berekening(swijze) nader toe te lichten en te specificeren;