ECLI:NL:RBNHO:2020:11825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
8206420 / CV EXPL 10-9313
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nabetaling van vakantietoeslagen en onregelmatigheidsvergoedingen door werknemer tegen werkgever

In deze zaak vordert de eiser, een vrachtwagenchauffeur, nabetaling van vakantietoeslagen en onregelmatigheidsvergoedingen van zijn werkgever, Peter Appel Transport. De eiser is op 22 mei 2006 in dienst getreden en zijn arbeidsovereenkomst eindigde op 30 april 2018. De cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg was van toepassing, waarin wijzigingen zijn doorgevoerd per 1 januari 2019 met betrekking tot de berekening van vakantiedagen. De eiser heeft niet ingestemd met een schikkingsvoorstel van € 750,00 bruto in ruil voor afstand van zijn rechten op toeslagen over vakantiedagen in de jaren 2014-2018. Hij vordert nu een bedrag van € 3.842,31 bruto, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, en stelt dat de werkgever ten onrechte alleen het basissalaris heeft doorbetaald tijdens zijn vakantiedagen.

De werkgever betwist de vordering en stelt dat het vorderingsrecht van de eiser is vervallen omdat hij niet tijdig heeft geklaagd. De kantonrechter oordeelt dat de eiser recht heeft op nabetaling van € 750,00 bruto en dat de vordering voor het overige ook gegrond is. De kantonrechter overweegt dat de cao-bepalingen in strijd zijn met de wet en dat de werkgever niet kan afwijken van de wettelijke verplichtingen. De kantonrechter wijst erop dat de werkgever de gevolgen van de cao-wijzigingen had moeten voorzien en dat de eiser recht heeft op een nabetaling van de gevorderde toeslagen. De zaak wordt aangehouden voor nadere toelichting van de berekening door de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8206410 / CV EXPL 19-9313 (SJ)
Uitspraakdatum: 1 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. T. Bouwman-Huisman
tegen
de besloten vennootschap Peter Appel Transport
gevestigd en kantoorhoudende te Middenmeer
gedaagde
verder te noemen: Appel
gemachtigde: mr. S. van Ketel

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 november 2019 een vordering tegen Appel ingesteld. Appel heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 28 mei 2020 heeft een zitting via skype plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is 22 mei 2006 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Appel in de functie van vrachtwagenchauffeur. Het salaris bedroeg in april 2018 € 2.378,04 bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg (en de verhuur van mobiele kranen) (hierna: de cao) van toepassing verklaard.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is op 30 april 2018 geëindigd door middel van een beëindigingsovereenkomst.
2.4.
De cao is met ingang van 1 januari 2019 tussentijds gewijzigd, onder andere wat betreft de berekening van de waarde van een vakantiedag per 1 januari 2019. In de cao is verder opgenomen dat werkgevers aan werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen een schikkingsvoorstel te zullen doen voor de periode vóór 1 januari 2019. Deze afspraken zijn als artikel 67a lid 9 aan de cao toegevoegd.
2.5.
Artikel 67a lid 9 onder a, van de cao, voor zover hier van belang, luidt:

Met ingang van 1 januari 2019 wordt de waarde van de wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, als volgt berekend:- Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag;- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 37) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening;- Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.’
2.6.
Artikel 67a lid 9 onder b van de cao, voor zover hier van belang, luidt:

Iedere werknemer in loonschaal A tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en de persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750, - bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto, uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.’
2.7.
Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 februari 2019, is voornoemd cao-akkoord algemeen verbindend verklaard. Naar aanleiding van het verzoek strekkende tot algemeen verbindend verklaring van het cao-akkoord zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht. In reactie op deze ingebrachte bedenkingen overweegt de Minister onder meer dat aan de werknemers geen verplichting wordt opgelegd om gebruik te maken van de mogelijkheid om vorderingen over het verleden af te kopen. De werknemer die verdergaande vorderingen dan € 750,00 geldend wil maken, kan dat doen.
2.8.
[eiser] heeft niet ingestemd met het voorstel om in ruil van een vergoeding van € 750,00 bruto afstand te doen van het recht aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.
2.9.
Bij brieven van 1 en 26 juni 2019 heeft [eiser] aan Appel verzocht om betaling van de toeslagen over de opgenomen vakantiedagen ten bedrage van € 3.842,31 bruto.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat [eiser] aanspraak maakt op (onregelmatigheids)toeslagen over de genoten vakantiedagen over de periode van periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018;
- Appel veroordeelt tot betaling aan [eiser] van het netto-equivalent van € 3.842,31 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente over de genoten vakantiedagen in de periode van periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018;
- Appel veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 650,00 en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij in de periode hier in geding structurele toeslagen heeft ontvangen maar dat Appel gedurende de opgenomen vakantiedagen ten onrechte uitsluitend het basissalaris heeft doorbetaald. [eiser] stelt dat Appel hiermee het loonbegrip als bedoeld in artikel 7:639 BW onjuist heeft geïnterpreteerd. [eiser] wijst hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 september 2011 (Williams tegen British Airways) en de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 28 april 2015 en 2 juni 2015. Meer specifiek stelt [eiser] dat hij gedurende zijn hele dienstverband bij Appel structureel extra uren werkte en hiervoor (onregelmatigheids)toeslag ontving. Volgens [eiser] hadden deze (onregelmatigheids)toeslagen een regelmatig en terugkerend karakter en pasten deze binnen de gebruikelijke werkzaamheden. De (onregelmatigheids)toeslag maakte dan ook een intrinsiek deel uit van de aan [eiser] toegekende taken. [eiser] stelt dat dit betekent dat het basissalaris plus de (onregelmatigheids)toeslag als uitgangspunt moet gelden voor het loon dat hij tijdens zijn vakantie ontving, hetgeen neerkomt op een nabetaling van € 3.842,31 bruto.

4.Het verweer

4.1.
Appel betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat het vorderingsrecht van [eiser] op grond van artikel 6:89 BW is komen te vervallen omdat hij niet ‘binnen bekwame tijd’ heeft geprotesteerd dat hij een onvolledige of onjuist salaris heeft ontvangen. Ook bij de eindafrekening heeft [eiser] geen melding gemaakt van onjuistheden. [eiser] heeft zich pas na meer dan één jaar na einde van het dienstverband tot Appel gewend. Voorts voert Appel aan dat uit de destijds van toepassing zijnde cao volgde dat de werknemer tijdens vakantie het recht houdt op het salaris, exclusief onder meer vergoeding voor onregelmatige diensten. Voor zover de cao in strijd is geweest met artikel 7:639 BW, is er een leemte in de cao ontstaan die moet worden ingevuld aan de hand van artikel 6:248 BW, waarbij alle – hierna te bespreken – omstandigheden van het geval dienen te moeten worden meegewogen. Appel voert aan dat vanwege het uitstralingseffect van een toewijzing van de vordering haar belangen zwaarder wegen en dat geen sprake is van een gelijke situatie als in de uitspraken waarnaar [eiser] verwijst.
4.2.
Voor zover Appel gehouden is een aanvullende vergoeding te betalen, dan maakt zij bezwaar tegen de hoogte van de vordering. Appel voert aan dat aan dat er geen sprake van is overwerk op vaste dagen en dat [eiser] niet standaard de avond-/toeslaguren werkte. [eiser] heeft volgens Appel niet aangetoond dat het (structurele) overwerk tijdens de vakantiedagen (uiterst) voorzienbaar was en dat hij daadwerkelijk een aanvullende toeslag zou hebben ontvangen. Appel voert voorts aan dat de door [eiser] gemaakte berekening onjuist is omdat rekening moet worden gehouden met het minimum aantal uren van de referteperiode en niet van het gemiddelde. Daarbij ziet een eventuele nabetaling alleen op de wettelijke vakantiedagen en niet op de bovenwettelijke vakantiedagen en dient de wettelijke verhoging in elk geval worden gematigd tot nihil omdat een verhoging, gelet op de omstandigheden in deze zaak, niet billijk is. Tot slot is Appel van mening dat de buitengerechtelijke incassokosten dienen te worden afgewezen omdat de gemachtigde van [eiser] slechts twee maal een brief heeft gezonden en er geen incassomaatregelen zijn getroffen.

5.De beoordeling

5.1.
Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat [eiser] in ieder geval recht heeft op een nabetaling van € 750,00 bruto. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat Appel dit bedrag aan [eiser] zal nabetalen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord de vraag of [eiser] , naast € 750,00, recht heeft op een verdergaande nabetaling van (onregelmatigheids)toeslagen voor gemaakte overuren als onderdeel van het loon dat hij ontving voor opgenomen vakantiedagen in periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018. De gevorderde nabetaling heeft betrekking op de volgende toeslagen: nachttoeslag, toeslagen 30%, toeslagen 50%, toeslagen 100%, overwerk 130%, overwerk 150% en overwerk 200%.
Juridisch kader
5.2.
Bij de beoordeling is het volgende juridische kader van belang.
5.3.
In artikel 7:639 BW is geregeld dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Hiervan kan niet in het nadeel van de werknemer worden afgeweken (artikel 7:645 BW).
5.4.
Het recht op loon tijdens vakantie is (onder meer) geregeld in artikel 7 van de Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (hierna: de Richtlijn).
5.5.
De nationale rechter moet de vraag wat onder loon tijdens vakantie moet worden verstaan (zoals bedoeld in artikel 7:639 BW) beoordelen op basis van de in de rechtspraak van het HvJ EU geformuleerde regels en criteria, in het licht van het met artikel 7 van de Richtlijn nagestreefde doel. Het HvJ EU heeft in zijn arrest van 15 september 2011 (Williams/British Airways) overwogen dat het vereiste van betaling van vakantieloon tot doel heeft, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes. Dit leidt tot het oordeel, dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie niet alleen recht heeft op behoud van zijn basissalaris, maar ook op alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die hem in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij in het kader van zijn globale beloning een financiële vergoeding ontvangt. In lijn met dit arrest heeft het HvJ EU op 13 december 2018 (Hein/Albert Holzkamm) geoordeeld dat als overuren structureel zijn de vergoeding daarvoor moet worden meegeteld bij het bepalen van het vakantieloon, ook wanneer sprake is van gedeeltelijke werkloosheid in de referteperiode. Achtergrond van deze jurisprudentie is steeds dat voorkomen moet worden dat een werknemer zijn jaarlijks betaalde verlof niet opneemt, omdat hij daarvan financieel nadeel ondervindt.
5.6.
De vraag wat onder loon tijdens vakantie moet worden verstaan, zoals bedoeld in artikel 7:639 BW, moet door de nationale rechter worden beantwoord op basis van de in de rechtspraak van het HvJ EU geformuleerde regels en criteria en in het licht van het met artikel 7 van de Richtlijn nagestreefde doel.
5.7.
In artikel 1 van de cao staat dat de bepalingen in de cao een standaardkarakter hebben, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven. Dit betekent dat, tenzij in een bepaling anders is vermeld, de werkgever niet mag afwijken van de bepalingen in de cao.
5.8.
De cao is algemeen verbindend verklaard en moet dus worden aangemerkt als wet in materiële zin. Bepalingen uit een wet in materiële zin, mogen niet in strijd zijn met een wet in formele zin, zoals bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek.
Klachtplicht
5.9.
Ten aanzien van het verweer van Appel dat [eiser] niet tijdig heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW overweegt de kantonrechter als volgt. De klachtplicht van artikel 6:89 BW is niet van toepassing op een tekortkoming die bestaat uit het niet (volledig) nakomen van een periodieke betalingsverplichting, zoals de betaling van loon. Er is in dat geval immers geen onduidelijkheid over de kwaliteit van de geleverde prestatie.
5.10.
Het geschil tussen partijen betreft uitsluitend de vraag tot welke loonbetaling Appel ten aanzien van [eiser] was gehouden. Voor geschillen die alleen betrekking hebben op de vraag welke verbintenissen door een overeenkomst in het leven zijn geroepen, is artikel 6:89 BW dus niet bedoeld. Dit geldt te meer nu een werkgever niet afhankelijk is van onderzoek door en een klacht van de werknemer om te kunnen vast stellen of hij (volledig) heeft voldaan aan de verplichting van betaling van het loon. Dit kan de werkgever op basis van zijn loonadministratie beoordelen. De kantonrechter wijst in dit verband op het arrest van het Hof Den Bosch van 20 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:20128:1175.
5.11.
Ter zitting stelt Appel nog dat partijen bij de beëindiging van het dienstverband een finale kwijting zijn overeengekomen, zodat [eiser] ook om die reden geen aanspraak kan maken op een nabetaling van de gevorderde toeslagen over de opgenomen vakantiedagen. In dit verband wijst Appel op de door [eiser] voor akkoord getekende brief van 11 april 2018 waarin staat: ‘Alle administratieve en financiële verplichtingen en aangelegenheden die samenhangen met uw dienstverband, zullen wij afwikkelen’. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit deze brief niet worden afgeleid dat [eiser] uitdrukkelijk heeft ingestemd met het afzien van een verdere aanspraak op toeslagen over de opgenomen vakantiedagen. Deze zinsnede is niet meer dan een toezegging van Appel dat zij een en ander zorgvuldig zal afwikkelen. Bovendien zijn in deze brief geen concrete bedragen genoemd en is deze brief opgesteld en getekend vóórdat de eindafrekening en de wijziging van de cao hebben plaatsgevonden. Ook in zoverre kan aan de brief van 11 april 2018 niet die waarde worden gehecht die Appel daaraan toegekend wenst te zien.
5.12.
De kantonrechter concludeert dat het verweer van Appel dat het vorderingsrecht van [eiser] is komen te vervallen dan ook niet slaagt.
Redelijkheid en billijkheid
5.13.
De kantonrechter begrijpt de standpunten van partijen aldus dat [eiser] nabetaling van loon over opgenomen vakantiedagen vordert, omdat de cao-bepaling waarop de loondoorbetaling tijdens vakantie in de periode 2014-2018 is gebaseerd in strijd met de wet moet worden beschouwd. Appel voert hiertegen aan dat, voor zover de betreffende cao-bepaling in strijd zou zijn met artikel 7:639 BW, de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen toewijzing van de vordering. Appel verwijst in dat verband naar een aantal, hier na te bespreken, omstandigheden.
5.14.
De kantonrechter is van oordeel dat deze door Appel aangevoerde omstandigheden, afzonderlijk en in onderling samenhang bezien, er niet toe leiden dat het toewijzen van de vordering strijdig is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
5.15.
De stelling van Appel dat er in de destijds geldende cao een leemte zat volgt de kantonrechter niet. Op grond van de hiervoor genoemde Richtlijn en de jurisprudentie van de HvJ EU was het vakantieloon zoals destijds geldende cao was bepaald, te weten: exclusief een vergoeding voor onregelmatige diensten, in strijd met de wet. Dit maakt dat er, anders dan Appel voorstaat, geen ruimte is voor de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
5.16.
De omstandigheid, zoals door Appel aangevoerd, dat [eiser] niet prompt na het einde van het dienstverband heeft geklaagd over de eindafrekening, maakt niet dat [eiser] thans geen aanspraak meer kan maken op nabetaling. Dat achteraf bezien sprake is geweest van een cao-bepaling in strijd met de wet, is een risico dat in de relatie tussen werkgever en werknemer voor de werkgever behoort te komen. Dat [eiser] hierover niet in een eerder stadium heeft geklaagd, kan daaraan niet afdoen. Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van de door Appel aangehaalde omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst als een duurovereenkomst is aan te merken en dat het oplopen van vorderingen voorkomen moet worden. Ook hierbij geldt dat een achteraf gebleken onjuistheid in de betaling van het loon in de risicosfeer van de werkgever ligt.
5.17.
De kantonrechter verwerpt eveneens het verweer van Appel dat de jurisprudentie van het HvJ EU niet zonder meer toepasbaar is op de situatie van [eiser] omdat [eiser] steeds voldoende vakantie heeft opgenomen en dus niet heeft afgezien van het opnemen van vakantiedagen vanwege lagere loonbetaling gedurende deze dagen. Het uitgangspunt van het HvJ EU is immers dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie in een situatie moet worden gebracht die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens gewerkte periodes. Dat een werknemer, ondanks dat hij daarvan financieel nadeel heeft ondervonden, toch vakantiedagen heeft opgenomen, kan er niet toe leiden dat hij dan ook geen aanspraak meer zou kunnen maken op betaling van achterstallig loon over deze vakantiedagen. De omstandigheid dat in dit geval de recuperatiefunctie van vakantie niet is geschonden, acht de kantonrechter, anders dan Appel kennelijk meent, dus niet van belang. De kantonrechter heeft dan ook geen aanleiding op Appel in de gelegenheid te stellen de door haar in dit verband ter zitting aangehaalde opinie van mr. Reurich in geding te brengen.
5.18.
Appel heeft tot slot gewezen op het uitstralingseffect van een toewijzing en aangevoerd dat de continuïteit van de onderneming en daarmee de werkgelegenheid in gevaar komt, indien zij (al) haar werknemers met terugwerkende kracht een aanvullende vergoeding voor reeds genoten vakantiedagen zou moeten betalen. Ook dit kan naar het oordeel van de kantonrechter niet toe leiden dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter overweegt dat het aan een werkgever is om ontwikkelingen op arbeidsrechtelijk gebeid bij te houden. Gelet op de arresten van het HvJ EU sinds 2011, had Appel al in een eerder stadium voorzieningen kunnen treffen om de gevolgen die deze arresten mogelijk voor haar zouden hebben, te ondervangen. Voor zover zij dat heeft nagelaten, komen de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico. Daarbij merkt de kantonrechter op dat Appel haar beroep op de financiële gevolgen en de gevolgen op de werkgelegenheid van een toewijzing van het gevorderde niet heeft onderbouwd door overlegging van cijfermateriaal. Bovendien is ter zitting gebleken dat het overgrote deel van haar werknemers heeft gekozen voor de eenmalige tegemoetkoming van € 750,00, zodat niet zonder meer sprake is van een uitstralingseffect van een toewijzend vonnis in die mate dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt.
Structurele karakter van de overuren
5.19.
Tegen de achtergrond van de in voormelde rechtspraak weergegeven uitgangspunten, is de kantonrechter met [eiser] van oordeel dat de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de toeslagen intrinsiek zijn verbonden aan het werk van [eiser] als vrachtwagenchauffeur. Hierbij is in aanmerking genomen dat [eiser] in dienst van Appel de bevoorrading van de supermarkten van Deen deed. Verder heeft de kantonrechter betrokken dat Appel de stelling van [eiser] dat het door Appel opgestelde werkrooster van [eiser] alleen een begintijd en geen eindtijd vermeldde, niet weersproken heeft. Door Appel is ook niet betwist dat de werkzaamheden van [eiser] pas waren afgerond als de supermarkten van Deen waren bevoorraad. Hieruit volgt dat de planning van Deen ten aanzien van de door haar gewenste bevoorrading dus bepaalde wanneer [eiser] klaar was. Geconcludeerd wordt dat het aantal te werken uren per dag niet vaststond, dat [eiser] geen invloed had op het aantal te werken uren per dag en dat overwerk tot de normale werkzaamheden van [eiser] behoorden. Hierbij wordt aangetekend dat de situatie op de weg ook nog van invloed is. Dat er sprake is van een structureel karakter blijkt naar het oordeel van de kantonrechter ook uit door de door [eiser] overgelegde loonstroken. Hieruit maakt de kantonrechter op dat Appel iedere maand (onregelmatigheids)toeslagen heeft uitbetaald. De omstandigheid dat het aantal overwerkuren fluctueerden en de toeslagpercentages wisselden omdat het geen vaste dagen betrof, doet niet af aan het structurele karakter. Kortom, het verweer van Appel dat de werkzaamheden die ten grondslag liggen aan de toeslagen niet intrinsiek verbonden zijn aan het werk van [eiser] wordt niet gevolgd.
5.20.
Dit betekent dat [eiser] recht heeft op een nabetaling en dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat hij aanspraak maakt op (onregelmatigheids)toeslagen over de genoten vakantiedagen over de periode van periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018, voor toewijzing in aanmerking komt.
De hoogte van de vordering
5.21.
Wat betreft de hoogte van de vordering overweegt de kantonrechter als volgt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] in zijn berekening, overgelegd als productie 7 en 13, niet duidelijk en inzichtelijk gemaakt hoe hij tot de hoogte van zijn vordering is gekomen. [eiser] heeft toegelicht dat hij de over de genoten vakantiedagen verschuldigde toeslag heeft berekend door middel van de berekening van het totaal van de overuren c.q. de (onregelmatigheids)toeslagen, gedeeld door het aantal dagen en dat de loonstroken hierbij tot uitgangspunt zijn genomen. Dit lijkt echter niet overeen te komen met de getallen die per periode zijn genoemd in de tabellen. Weliswaar heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat de per salarisstrook uitgekeerde overwerkuren zien op de periode voorafgaand aan de periode waarop de salarisstrook ziet, dat hij dit ook zo in de tabellen heeft opgenomen en dat hij de berekening heeft gemaakt aan de hand van een formulier van de vakbond. Echter, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, acht de kantonrechter deze wijze van berekening niet juist. Gelet op het voorgaande, zal [eiser] bij nader te nemen akte in de gelegenheid worden gesteld de berekening(swijze) nader toe te lichten en te specificeren.
5.22.
Appel zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om hierop bij akte te reageren.
5.23.
De kantonrechter overweegt in dit verband nog het volgende. In artikel 7:639 BW wordt geen onderscheid gemaakt tussen het recht op loon voor wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. Dit artikel is van dwingend recht. Op grond van artikel 7645 BW mag hiervan niet in het nadeel van de werknemer worden afgeweken. Het recht op loon voor wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen is dus gelijk. In artikel 7:639 lid 2 BW wordt weliswaar ruimte geboden om bij cao af te wijken van
de manier waaropeen werkgever aan die loonbetalingsverplichting voldoet, maar daarmee blijft het recht op loon tijdens vakantie volledig in stand. De toeslagen zijn dus ook over de bovenwettelijke vakantiedagen verschuldigd.
5.24.
Verder overweegt de kantonrechter dat zij (vooralsnog) aanleiding ziet om de door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot nihil. Deze verhoging is bedoeld om een werkgever te prikkelen op tijd het juiste loon te betalen. Er is in dit geval echter sprake van een verschil van mening over de gevolgen van een wijziging in de cao waaraan Appel gebonden is. Dat het standpunt van Appel wordt verworpen, kan niet worden opgevat als een onredelijke opstelling of van betalingsonwil. [Of niet matigen zoals onder 3.19 van GHSHE:2018:1175?]
5.25.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart voor recht dat [eiser] aanspraak maakt op (onregelmatigheids)toeslagen over de genoten vakantiedagen over de periode van periode 6 van 2014 tot en met 30 april 2018,
6.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
29 juli 2020voor het nemen van een akte, eerst aan de zijde van [eiser] om de berekening(swijze) nader toe te lichten en te specificeren;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Slijkhuis en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter